Gesprek met Hugo Claus
Zijn gezicht heeft onregelmatige trekken, zijn haar is gemodelleerd à la Gertrude Stein, en profil lijkt hij een beetje op haar, hij spreekt in korte, essentiële zinnetjes, zo ongeveer de manier waarop Hemingway schrijft, zijn conversatie is aangenaam, deels door het gebruik van een aantal grappig aandoende Vlaamse uitdrukkingen, deels door een verhalend element, hij kleedt zich stijlvol in Italiaanse kleren, misschien iets te stijlvol voor zijn type: een enigszins brede, kortgebouwde, corpulente jongen met een wijze van glimlachen die vrouwen wel charmant zullen vinden. Hij is de schrijver van de roman De Metsiers (Manteau, Antwerpen) en de Hondsdagen (Bezige Bij, Amsterdam), de dichter van de
poëziebundel Tancredo Infrasonic en van het pantomine-gedicht Zonder Vorm van Proces. Hugo Claus was een week in Parijs, logeerde bij Simon (Vinkenoog natuurlijk, maar dat begrijpt U wel), legde bezoeken af bij Karel Appel en Corneille, dronk koffie bij Mabillon en vertelde mij dat hij van Rome op doorreis was naar België, waar inmiddels zijn een-acter Getuige werd opgevoerd, samen met een stuk van de Franse dichter, schrijver, Adamov en Sartre's Huis Clos.
"En in het komende winterseizoen," zei Hugo Claus, "zal het Belgisch Nationaal Toneel mijn stuk in vier bedrijven, Bruid in de morgen, op de planken brengen, terwijl Olivier Perrin te Parijs de Franse vertaling zal publiceren in de serie Théatre Flamand."
"En wat heb je de laatste tijd nog meer geschreven, behalve genoemde stukken?" vroeg ik hem.
Hij ging even verzitten, bracht zijn handen boven zijn knieën bij elkaar, de vingertoppen naar elkaar toe, en zei:
"Ik heb een lange novelle in voorbereiding, waarvoor ik nog geen titel heb, verder een collectie verhalen, fabels eigenlijk, getiteld De Zwarte Keizer, die is persklaar, en tenslotte een nieuwe bundel poëzie, Nota's voor een Oostakkerse Cantate, met eigen litho's en een speciale typografische verzorging, o.a. een geheel nieuwe letter."
"Je graveert dus ook, behalve schrijven?"
"Ja, en ik schilder, aquarellen, gouaches."
"Maar je bent toch in de eerste plaats schrijver, nietwaar?"
"Ja, ja, dat ben ik. Al het andere beschouw ik als een verlengstuk van mijn schrijfwerk."
"Ben je van plan iets te laten zien van je aquarellen en gouaches?"
"Dat plan heb ik, ja. Ik heb me toegelegd op een nieuwe schriftuur en ik wil proberen daarvan een tentoonstelling in België te organiseren."
"Je hebt een gevarieerde wijze van expresseren, wat doe je nog meer behalve schrijven en schilderen?"
"Ik heb gebeeldhouwd en zou willen boetseren en als ik de kans kreeg zou ik een documentaire film willen maken over Oostende en ik heb een scenario geschreven voor een speelfilm. Melk en Bloed."
"Je interesseert je dus voor de film?"
"Ja, ja, ik heb gedurende twee jaar wel twee films per dag gezien, ik vind dat er nog enorme braakliggende gebieden van de film zijn, en eigenlijk zie ik maar één oplossing voor de toekomst van de film: de eenmansfilm, de film dus door één man gemaakt, die er dan ook al zijn creatieve potenties instopt. Heb je een cigaretje voor me?"
Dat had ik.
"Jouw werk reflecteert in hoge mate deze tijd, m.a.w. je reageert in directe zin op de tijd waarin je leeft, voel je je sterk gebonden aan deze tijd?"
"Ik vind deze tijd buitengewoon boeiend, ik zou in geen andere tijd willen leven."
Daar ziet Hugo Claus, ondanks zijn enigszins klassiek uiterlijk, dan ook niet bepaald naar uit. Hij keek even naar zijn nieuwe Italiaanse broek ("veel mooier dan die van Karel Appel" zei hij) en antwoordde op mijn vraag hoe hij over de zogenaamde experimentele poëzie dacht:
"Er bestaat geen experimentele beweging of groep, dergelijke classificeringen worden door niets begrijpende critici toegepast. Ik zie de nieuwe dichters als van elkaar verschillende individuen die op persoonlijke en onderling sterk afwijkende wijzen poëzie schrijven, alhoewel er natuurlijk verwantschap bestaat en is aan te tonen."
"Maar je beschouwt de nieuwe poëzie toch als een op zichzelf staande uitdrukkingswijze, mogelijk gemaakt door een koerszetten in een geheel nieuwe richting?"
"Ja, en als zodanig is zij de enige poëzie van nu en bestaat er voor mij geen andere poëzie dan deze poëzie."
"En ten aanzien van poëzie uit het verleden, verhoud je je daartoe met dezelfde individualistische instelling?"
"Ja, ja, dat doe ik."
"Noem eens dichters uit een oudere tijd die je sympathie hebben."
"Gerard Manley Hopkins, Achim von Arnim, Ungaretti, Saba en Branthome."
"Je bent ook redacteur van de Vlaamse tijdschriften Tijd en Mens en Nieuw Vlaams Tijdschrift, nietwaar?"
"Ja, samen met o.a. Louis-Paul Boon die ik een van de merkwaardigste schrijvers van deze tijd vind."
"Ik ontkom niet aan de indruk dat Faulkner een bepaalde invloed op jouw romankunst heeft uitgeoefend. Hoe denk je daar zelf over?"
"Dat geef ik direct toe. Het procédé van Faulkner's As I lay dying heb ik gebruikt voor De Metsiers. Invloed is nu eenmaal onvermijdelijk. Ik zie bijv. invloed van Homerus bij Vestdijk en van Stendhal bij Van het Reve."
"Hoe verklaar je dat?"
"De chronologische romanvorm. De opbouw en conceptie dus van een verhaal."
"Die scène in De Hondsdagen, waar de 'putains' een uitstapje maken, deed mij sterk denken aan een dergelijke scène in La Maison Tellier van de Maupassant. Kun je dat begrijpen?"
"Begrijpen wel, maar juist is het niet. Bij de Maupassant heeft de episode een geheel andere sfeer, zij is veel gezonder, kan ik wel zeggen, dan het bewuste fragment in De Hondsdagen. De vergelijking gaat dus mank aan een geestelijk klimaatovereenkomst. De scène die jij bedoelt in mijn boek, is veel heftiger, veel triester ook. zij is kotsend. Alleen bij aanschouwing van de film Le Plaisir, waarin La Maison Tellier werd opgenomen, werd ik herinnerd aan de scène in De Hondsdagen."
"Je vindt dit dus een boeiende tijd, zeg je, en welke schrijver van deze tijd vind je belangrijk? Sartre? Camus?"
"O, neen, ik ben tegen Camus."
"Omdat?"
"Omdat hij zo ostentatief de middenweg heeft gekozen en uit het gevoel van 'expérience' het absurde heeft verlaten. Nu staat hij dan ook in zijn hemd, een hemd van orde en van menselijke waardigheid. Camus gebruikt zelf die term: "dignite´ humaine". E.M. Cioran heeft de lijn die Camus niet heeft durven trekken, zo ver mogelijk doorgetrokken in Précis de Décomposition (Gallimard). Ik ben tegen de aarzeling van een boek als L'Homme Révolté. Voor Camus is n.l. de aarzeling minder vruchteloos geworden."
" Wat doe je verder, behalve schrijven, schilderen, graveren en dichten?"
"Ping-pongen en kevers verzamelen. Ik heb een kever die, denk ik, uniek is, gevonden op het strand in Italië. Hij lijkt op een witte kei, dan opent hij zich langzaam en kruipt weg, als een duizendpootje."
"En na België ga je naar Holland?" vroeg ik.
"Ja, en daarna weer naar Rome, want ik blijf nooit ergens lang achter elkaar, als ik ergens twee maanden ben geweest moet ik weg, ik heb altijd een opgejaagd gevoel."
"Een trek die ook in je werk tot uitdrukking komt, meen ik."
"Ja, ja. een soort jacht, dat is wel zo, maar die lange novelle van me, in voorbereiding, gaat eerder over een vlucht dan over een jacht. Ik heb honger. We gaan eten, hè?"
Dat hebben we dan ook gedaan.
HANS DE VAAL