Hugo Claus
europees schrijver
PELGRIMS, althans de katholieke, plegen uit het Noorden naar Rome te trekken, maar de Vlaamse auteur Hugo Claus, die ik aantrof in de Italiaanse hoofdstad, doet af en toe het omgekeerde. Hij woont daar nu al twee jaar - lang voor deze nomadisch ingestelde ontginner van landen en mensen!- en hij toonde zich verheugd weer eens even in noordelijke richting te kunnen uitbreken. Een bezoek aan Parijs, aan België en ook nog een kort verblijf in Nederland in de loop van Frebruari, stonden op zijn program.
"Rome is prettig om te wonen, maar je komt er niet tot werken," antwoordde Claus op mijn vraag hoe het hem daar beviel. Uit zijn verdere mededeling bleek echter, dat hier van een "understatement" sprake moest zijn, want de nog jeugdige schrijver, die op 25-jarige leeftijd behalve de opzienbarende romans "De Metsiers" en "De Hondsdagen" al een respectabele reeks gedichten, korte verhalen en toneelwerk op zijn naam heeft staan, scheen zich toch nog allerminst naast de pen te rusten te hebben gelegd. Er zijn nieuwe boeken van hem op komst en ander werk is in voorbereiding. Binnenkort verschijnt bij "De Bezige Bij" een verzenbundel "Oostakkerse Gedichten", waarvan een deel in het Vlaamse jongerenblad "Tijd en Mens" werd afgedrukt. Het is een reeks van 54 onderling samenhangende gedichten en Claus zegt hiervan zelf zeer pertinent, dat het niets meer met experimentele poëzie heeft te maken. Hoewel aanvankelijk een van de pioniers van wat de experimentele richting is gaan heten, voelt hij, zich met de tegenwoordige ontwikkeling der experimentelen niet meer verbonden. Hij heeft ook bedankt als lid van de redactie van "Tijd en Mens" en noemt met het schouderophalen van "a wiser and sadder man", gebrek aan interesse hiervan de reden. Bij dezelfde uitgever zal van hem in de zomer nog een bundel korte verhalen "De zwarte Keizer" verschijnen en daarnaast staan er nog twee romans op stapel. Van de eerste, een boek over Vlaamse toestanden, noemt Claus de titel: "Verwondering om Crabbe". Het tweede verhaal waaraan hij werkt, speelt in Italië en is het dagboek van een revue-artistje, een meisje dat optreedt in de zgn. "revisto", de korte en op de massasmaak gerichte, revue, die sommige bioscopen hier tussen het filmprogramma door ten beste geven.
CLAUS, die ongetwijfeld tevreden kan zijn over zijn literaire succes - zijn eerste twee romans zijn al in Franse vertaling uitgekomen, van "De Metsiers" verscheen enkele maanden geleden bij Random House de Amerikaanse uitgave en de Italiaanse vertaling hiervan is gereed - is het allerminst over de behandeling, die zijn grote toneelstuk "Een bruid in de morgen" in zijn vaderland heeft ondergaan. Met de kalmte en beminnelijkheid, waarmee hij gemoedsaandoeningen weet uit te spreken zegt hij: "Ik ben daarover erg verbolgen" - en inderdaad moet het verre van aangenaam zijn voor een auteur (die ook nog van zijn pen leeft) als zijn toneelwerk formeel wordt aangenomen, de opvoering wordt toegezegd, waarna het in de directiela wordt gedeponeerd. Dat is Claus overkomen bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg te Antwerpen, waar het stuk in dit seizoen zou worden gespeeld en waar men het nu, zgn. wegens zedelijke bezwaren en ondanks een protest van de redactie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift bij het Antwerpse Gemeentebestuur, blijkbaar niet aandurft.
"Ik begrijp er niets van," zegt Claus bitter "en dan te zien hoe de onsmakelijkheden van een Gaston Martens maar steeds aan het publiek worden voorgezet."
Hij had gehoopt, dat het stuk tenminste in Nederland zou worden gespeeld, maar na een enkel contact met de directie van De Nederlandse Comedie heeft hij van die zijde ook niets meer vernomen, "Een bruid in de morgen" zal nu in Franse vertaling bij de uitgever Fasquelle verschijnen.
Ik trof Hugo Claus aan toen hij met een in Rome gekocht nummer van "Het Parool" in zijn zak liep, waarin hij een bespreking aantrof van zijn verhalenbundel "Natuur getrouw", en van bovengenoemd toneelstuk, dat de criticus Gomperts stelde boven stukken van Eliot, Fry, Tennessee Williams en Inge. Aangezien lof hem gelukkig maakt, en zelfvertrouwen hem niet ontbreekt, was Claus' sobere, maar nadrukkelijk uitgesproken antwoord op mijn vraag wat hij van de beoordeling dacht: "Hij heeft gelijk." Een week tevoren was trouwens een interview met hem afgedrukt in het Italiaanse weekblad "La Fiera Letteraria" (zoiets als de Franse "Nouvelles Litteraires"), waarin o.a. de opzienbarende mededeling stond te lezen, dat van zijn boeken ook Hollandse vertalingen waren verschenen. Maar wat weet de gemiddelde Italiaan van die verre noordelijke landjes en het is tenslotte op zichzelf al een gebeurtenis, dat een jong Vlaams auteur in Rome leeft en dat daar nog over hem wordt geschreven ook. Een auteur, die welbewust het vaderlandse nest heeft verlaten en die ook daardoor zich die Europese oriëntering heeft kunnen eigen maken, die te veel van zijn land- en taalgenoten missen.
J.H.W. VEENSTRA