Interview met HUGO CLAUS
Hugo Claus werd op 5 april 1929 te Brugge geboren. Tien dagen na zijn geboorte keerden zijn ouders terug naar Kortrijk. Van zijn 18 maanden af tot ongeveer 11 jaar was hij op kostschool bij nonnetjes. Er is hem trouwens een obsessie van nonnetjes bijgebleven, beweert hijzelf, en in de "Hondsdagen" is er een hoofdstuk dat herinneringen aan die periode bevat, alhoewel die elementen slechts van vage biografische aard zijn.
- Waar en hoe heeft u gestudeerd?
In mijn collegetijd was ik een bijzonder slechte leerling. Ik zakte bijvoorbeeld voor algebra en voor andere wetenschappelijke vakken. Ik had nochtans belangstelling voor vakken als Aardrijkskunde en Geschiedenis. Ook maakte ik reeds toen goede opstellen die door de leraars werden geapprecieerd. Ik was een koppige jongen en wou niet meedoen wanneer de leerstof mij verveelde.
- Hoe bent u er eigenlijk toe gekomen te schrijven ?
Ik las veel. In die fictieve wereld voelde ik me meer thuis, zodat ik de noodzaak voelde zelf een fictieve wereld te scheppen. Zo schreef ik toen ik 14-15 jaar oud was ellenlange historische verhalen waarvoor ik vage opzoekingen deed die ik dan in het vuur van het schrijven niet meer gebruikte. Wat ik las? Karl May en Walschap vooral, en ook al de "slechte schrijvers" die mijn vader mij verbood en die kleine jongens gretig lezen. Zijn eerste twee bundels "Kleine Reeks" en "Registreren" publiceerde Claus in 47-48 in eigen beheer. Ander werk verscheen in een tijdschrift "Cobra" van internationale allure: Co staat voor Copenhagen, br voor Brussel en a voor Amsterdam. Het werd uitgegeven door een vereniging van schilders en plastische kunstenaars waaronder Corneille en Appel. "Zonder Vorm van proces" verscheen in '49. Het is een pantomime gedicht in twee delen. In de eerste gedichten is er een invloed van Bloem merkbaar. Die eerste werkjes werden reeds om hun technische vaardigheid met lof besproken door Karel Jockheere in het N.V.T. en door Herreman in de Boekuil.
-Hoe is "De Metsiers"ontstaan?
"De Metsiers" is ontstaan in opdracht: een Oostends uitgever wou mij 500 F geven voor een politieroman in de zin van de Amerikaanse thriller, maar toen ik het werk aan het schrijven was, heb ik er met opzet elementen van de Vlaamse boerenroman in gemengd. De uitgever heeft het werk geweigerd maar ik heb er de Leo Kreyn-prijs mee behaald. Het is eerst in het N.V.T. en daarna in boekvorm bij Manteau verschenen. Thans is er een nieuwe uitgave ter perse. " De Metsiers" genoot veel bijval in Holland, Vestdijk heeft het geprezen. Er zijn Franse en Engelse vertalingen van verschenen.
- Wordt u bij het schrijven zelf door uitwendige omstandigheden beïnvloed ?
Die invloed is niet uit te schakelen en kan even goed gunstig als remmend werken. Ik heb geen goede schrijfgewoonten zoals Sartre bijvoorbeeld, die rustig doorschrijft, zoveel bladzijden op een dag, aan een tafeltje op een terras, op de Parijse boulevards zonder aandacht voor wat er rondom hem gebeurt. Ik zou het wel wensen me zelf zoveel bladzijden per dag op te leggen, ik zou moeten kunnen sommige stemmingen beheersen. Of ik van goed humeur ben als ik schrijf? Ik weet het niet. (Mevrouw Claus zei ons dat hij zijn humeur beheerst, echter niet voor stoorders.)
- Voelt u zelf of wat u schrijft goed is of twijfelt u ?
Die gedachte komt niet in mij op. Ik schrijf in een soort neutrale stemming, hoewel zij verschilt naar de aard van het werk: het gedicht ontstaat in een grotere spanning, hoewel het ook ineens kan neergeschreven worden wanneer het materiaal goed veroverd is. Bij het ontstaan van de roman bestaat die spanning ook maar zij is verdeeld over een grotere afstand door de meer ingewikkelde bouw en de lengte van de opzet.
- Leest u hardop wat u geschreven hebt ?
Neen, niet hardop, tussen het stil en het gewoon lezen in. Er moet niemand bijzijn, ik heb geen publiek nodig.
- Ook niet bij het schrijven ?
Ik denk er niet aan, noch aan het publiek noch aan de uitgever. Ik gebruik een gewone "ballon"-pen, omdat ik moeizaam schrijf en ik van de weerstand en het haken van de pen aan het papier houd. Ik herschrijf elk blad tenminste vier maal, sommige manuscripten zijn onleesbaar.
- U herneemt dus uw werk. Hecht u belang aan het literair-aesthetische aspect ervan ?
Dat doet toch iedere schrijver: ik kan mij niet voorstellen dat ik een goed boek gelezen heb dat correct uitdrukt wat de schrijver bedoelt en dat niet bewerkt zou zijn. Zelfs wanneer een boek vloeiend of gewoon geschreven schijnt, is het toch het resultaat van hard werken, want de schrijver moet nauw aansluiten wat hij vertelt bij zijn personages en bij de stemming. Het moet "geserreerd" zijn, gelijk in een gedicht. Maar hier maak ik een essentieel verschil tussen het literaire en het aesthetische. Het materiaal zo hard en zo precies mogelijk neergeschreven, is literair. Het aesthetische volgens mij beantwoordt aan bepaalde normen en is extra toegevoegd aan het kunstwerk. Het ontstaat daarbij meestal in een verzwakte beschaving. De beschouwing van het aesthetische is het werk van de critici. Naar mijn smaak is een beeld van de Archaïsche kunstperiode van Griekenland van veel meer belang en van veel meer waarde dan de gladde lichamen van de beelden van de latere perioden.
- Welk genre ligt u het meest, poëzie, proza of toneel?
't Is mij om het even.
- Was u tevreden over de opvoering van de "Bruid in de morgen" ?
De beste opvoering was die van Rotterdam. De verwezenlijking van de K.N.S. bevredigde minder in details, alhoewel Tine Balder de beste figuur van Andrea heeft voorgesteld, beter soms dan het meisje in Parijs.
- Bent u aan nieuw werk bezig ? Wat zal het worden ?
Een zeer lichte en kort roman. " De koele minnaar", wat ik een geniale titel vind.
(Vervolg, zie blz. 22)