NIEUWE ROTTERDAMSE COURANT - ZATERDAG 23 MAART 1957
Een literaire zwerftocht door Vlaanderen
Zes Vlaamse schrijvers zullen op 5 april tijdens de boekenweek deelnemen aan een in de Rotterdamse Bijenkorf te geven liteair forum. Hun komst was voor onze redacteur letteren aanleiding een verkenningstocht door literair Vlaanderen te ondernemen, om aan de hand van indrukken en gesprekken, o.a. met Hugo Claus te Gent, de lezer wat vertrouwder te maken met het milieu, waarin de schrijvers in het Vlaamse land, die in het noorden steeds meer warme bewondering vinden, hun werk verrichten en hun inspiratie opdoen.
VLAANDEREN
HUGO CLAUS, de Vlaamse schrijver, is de voorkomendheid zelf, maar hij kan wel eens van streek raken als mensen die hem voor deze of gene lezing uitnodigen niet begrijpen, dat hij ook wel eens rustig in zijn bovenhuis aan de Predikherenlei te Gent aan het werk blijft. Toen hij na zijn hoffelijk gefomruleerde weigering om aan een Noordnederlands toneelforum deel te nemen, toch weer een brief ontving waarin opnieuw op zijn komst werd aangedrongen, verloor hij dan ook zijn geduld en stuurde een telegram waarin hij kalmweg verzon: "U weet toch dat ik stoter?" Claus, wiens tweede toneelstuk, Het lied van de moordenaar, vanavond te Rotterdam zijn première beleeft, kan zich veroorloven een beetje moeilijk te zijn. Hij is de meest besproken jonge schrijver in Noord- en Zuid-Nederland. Eigenlijk is hij zoiets als een symbool, voor de verovering namelijk door de Vlaamse literatuur na de oorlog van de Noordnederlandse markt.
Claus staat immers niet alleen. Tal van zijn confraters, van Herman Teirlinck, Marnix Gijsen tot Jan Walravens toe worden vermoedelijk drukker bij ons gelezen dan in Vlaanderen zelf. Zij worden niet alleen gelezen, het publiek komt ook graag naar hen luisteren. Een van de voornaamste attracties van de Nederlandse boekenweek is het optreden van een aantal Vlaamse auteurs in ons land. Mede onder auspiciën van het Rotterdamse Studenten Gezelschap zullen 5 april in de nieuwe Rotterdamse Bijenkorf Maurice Roelants, Karel Jonckheere, Hubert Lampo, Louis-Paul Boon, Albert van Hoogenbemt en Hugo Claus deelnemen aan een forum, nadat zij 's middags voor lezers en lezeressen hun boeken van een handtekening zullen hebben voorzien. De Bijenkorf weet ook wel wat hij doet. De helft tot driekwart van de oplage van Vlaamse literaire uitgaven wordt, ook als de boeken in Vlaanderen uitgegeven zijn, in Nederland verkocht. Er is in de Nederlandse boekhandel dus een behoorlijke vraag naar het Vlaamse boek. Vlaamse uitgevers hebbe aan dit feit consequenties verbonden. Velen onder hen hebben een filiaal in Noord-Nederland. Ook A . Manteau die de jonge Vlaamse literatuur sterk heeft vooruitgeholpen, Daisne, Claus, Lampo, Van Aken voor het eerst heeft uitgegeven, de Verzamelde Werken publiceert van de grote Vlaamse schrijvers, Karel van de Woestijne, August Vermeylen, Herman Teirlinck, Maurice Roelants, heeft nu een eigen kantoor in Wassenaar. Er is wel hel veel veranderd sinds 1945, toen Noord en Zuid van elkaar waren gegroeid en moeizaam opnieuw moest worden begonnen. Teirlinck, Kuypers, Roelants, Nijhoff, Reinink, Van Duinkerken, Stuiveling en Hulsker waren de eersten, die de leuze: de Nederlandse literatuur één geheel, een vanzelfsprekende werkelijkheid probeerden te maken. Een zuiver evenwicht is natuurlijk niet zo snel te bereiken. Nederland zou de Vlaamse prozaschrijvers niet graag willen missen. De Vlaamse auteurs zijn echter sterker afhankelijk van de Nederlandse markt dan de Nederlandse schrijvers van de Vlaamse. Vele Nederlandse uitgevers zullen stellig goede zaken doen in Vlaanderen, maar van de strikt literaire uitgaven, de Noordnederlandse roman bijv., wordt slechts een gering percentage in het Zuiden verkocht. Het culturele peil in Vlaanderen is in de laatste tientallen jaren een heel eind naar boven gehaald. Maurice Roelants heeft ons er tijdens een gesprek met hem nog eens aan herinnerd hoe geheel anders de toestand was in 1910 nog, toen een Nederlandstalige uitgeverij in Vlaanderen vrijwel ontbrak, boekenwinkels voor lezers nagenoeg niet waren te vinden en er een niets betekende Nederlandse pers bestond. Nog altijd echter moet Vlaanderen zwaar worstelen om voor alle vijf miljoen de eigen cultuurtaal tot een goed gebruikt bezit te maken, dusdanig, dat ook het volgen van de Noordnederlandstalige literatuur, tot in haar modernste uitingen toe, op geen enkel bezwaar meer stuit. Er is natuurlijk evenzeer het verxchil in volksaard. God zij dank, zou menige Noord-Nederlander willen uitroepen. We spraken met Raymond Brulez over de emotionele reacties onder de Nederlandse literatoren op de gebeurtenissen in Hongarije. Daarvan was in Vlaanderen weinig te merken, niet uit pure onverschilligheid, maar omdat men zich daar door de politiek of door wat dan ook niet snel van zijn stuk laat brengen. Nederland is doodernstig. Ter illustratie haalde Brulez een herinnering op aan de Vlaamse kunstenaar Jozef Cantré, die in 1914 na zijn vlucht naar Nederland daar in een theosofische kring terechtkwam. Op de vraag of in zijn land ernstig werd nagedacht over een hoge geestelijke aangelegenheid als de theosofie, antwoordde de verblufte Cantré: "Daar vegen we bij ons onze (...) aan af." Duidelijker kan het niet. Afgezien van academische kringen, die overal op elkaar lijken, heeft iedereen, die in Vlaanderen lezingen heeft gegeven, de niet onaanzienlijke verschillen opgemerkt tussen zijn publiek in Noord en Zuid. In ons een voordracht van een uur, onder diep stilzwijgen gevolgd, pauze, een half uur voorlezen of diep gravende, althans onverdacht ernstige vragen - een discussie die tot het laatste kopje koffie in intieme kring voortgezet wordt, tot men ten slotte laat en uitgeput naar zijn hotelkamer wankelt. Met plezier herinneren we ons een typische lezing in Vlaanderen, in Knokke, waar we na een perfect diner met de voorzitter, zijn mooie vrouw en beminnelijke dochters, in een aantrekkelijk café drie kwartier ten hoogste over de letteren babbelden, waarna een levendige verloting van boeken volgde. Daarop verplaatste het hele gehoor zich onder algemene geestdrift naar de cafézaal, waar tussen vrolijke kaartspelers volop gelegenheid was voor plezierige zaken als Belgisch bier en luchtig gepraat over alles behalve de letterkunde. Verander daar nu maar iets aan. En wie zou die gelijkschakeling van Vlaanderen naar de Hollandse ernst trouwens wensen?
Van de Leie naar het Gent van Claus
HOE LANDELIJK VLAANDEREN is of althans nog lijkt, met zijn oude steden en stadjes soms nog bijna middeleeuws uit het groene landschap oprijzend, zonder merkbare overgang van voorsteden of industriegebied, trof ons nergens zo sterk als in de Leiestreek, even buiten Gent, waar we met Hugo Claus en zijn vrouw in de auto van Fons Rademakers, de Nederlandse auteur en regisseur, die periodiek aan zijn verlangen toegeeft Vlaanderen weer eens te zien, een bezoek brachten aan de Molenberg te Deurle, waar vroeger de oude werkwoning stond van Cyriel Buysse en nu de buitenplaats van zijn zoon René, baron Buysse. Achilles Musschie, die als zovele kunstenaars in deze streek woont, welke zich "onder eindeloze hemelen in breedkalme bochten der Leie neervleit", heeft bij zijn bezoeken aan Cyriel Buysse, wiens geboortedag honderd jaar geleden in '59 herdacht zal worden, vaak hetzelfde uitzicht voor ogen gehad, waarvan wij ook nu in de nieuwe woning konden genieten. Nog altijd kan men als Mussche het beschreef, "langs uitgeholde zandige paden en dicht gegroeide kreupelhout" het dorp Deurle zien, "de Leie in een draaiing van vrouwelijke sierlijkheid, wijd-uitdeinende weiden vol kalme majesteit tegen de diepte achtergrond van uitgestrekte bossen - de heiligheid van Onze-Lieve-vrouwtjes in glazen kapelletjes, en, verloren in de mateloosheid van de vlakten, eenzame hoeven en huisjes: blinkend-rood pannendak, witgekalkte gevel, groene luiken en grote zonnebloemen". We spraken met de heer Buysse en zijn vrouw, Maddy Buysse, die als vertaalster o.a. van Hugo Claus en Jacoba van Velde veel doet voor de introductie van de Nederlandse nieuwe literatuur in Frankrijk, voornamelijk over het van sociale deernis getuigende werk van Cyriel Buysse, die zo scherp heeft gezien wat voor een onvoorstelbare armoede zich in zijn tijd verschool achter de schoonheid van de streek. Als men even terugdenkt aan dit verleden en leest wat Musschie erover schreef in zijn studie over Buysse: de tegenstelling tussen het volk dat krepeerde en de rijke burgers, "dieafgezonderd in de ivoren toren van een vreemde taal en van hun welvoldaanheid" leefden en dat volk exploiteerden , dan begrijpt men ineens veel meer over de Vlaamse beweging, de strijd van het socialisme in Vlaanderen en de geweldige materiële en geestelijke achterstand van het Vlaamse volk, die nu pas wordt ingehald. Er is een onmiddellijke relatie tussen het werk van een Buysse of Streuvels en van jonge Vlaamse schrijvers, uit dit boers-proletarisch verleden voortgekomen, een Piet van Aken, of Louis-Paul Boon, die nog, als Van Aken in zijn Het Begeren, bitter en hard schrijven over de onderdrukking van dit Vlaamse volk, tot zo betrekkelijk kort geleden. Terugrijdend door "het land van Cyriel Buysse" naar Gent, verbaasden we ons erover hoe deze Vlaamse aristocraat, al werd hij heel veel gelezen, door de Noordnederlandse literaire bonzen van zijn tijd niet altijd helemaal serieus werd genomen - het misverstand bij ons van de beoefenaars van het "heilge kunstproza". Buysse kwam er openhartig voor uit, dat hij niets voelde voor het beschrijven van details, zonder iets erbij, uit de school van Van Deyssel. "Lâme des choes" moest uit zijn werken spreken. De cultus van het kunstproza heeft achteraf gezien de ontwikkeling van de Noordnederlandse roman geducht in de weg gestaan. Hoe groot de invloed van het Noordnederlandse voorbeeld echter was op Vlaamse schrijvers, toch hebben zij op het altaar van de "hoge prozakunst" nooit hun zo natuurlijke verteltalent opgeofferd - deze gave voor het vertellen, die, hoezeer zijn stof naar de eisen van zijn eigen visie wordt gerangschikt, ook Hugo Claus niet ontbreekt, tegen wiens De koele minaar men als men er zin in heeft van alles zou mogen inbrengen, behalve dat het vervelend is.
De klok staat op succes
HUGO CLAUS heeft in zijn ruime nonchalant-geriefelijk ingerichte bovenhuis aan de Predikherenlei een mooi uitzicht op een oud klooster aan de overkant van het water en de toren van Gent. Vele Nederlandse vrienden hebben er al van kunnen profiteren, want voor iedereen, met hoe vage connecties ook met Claus, is in zijn woning met het achtergrond van Genste cafeetjes, waar hij als gids optreedt, een populaire pleisterplaats geworden. Om af en toe aan het werk te kunnen blijve, heeft hij er iets heel eenvoudigs op gevonden. Als beneden de bel gaat steekt zijn vrouw het blonde hoofd uit het raam, bekijkt de bezoek en na bliksemsnel overleg wordt besloten of Claus al dan niet thuis is. Als hij "niet thuis" is, heeft de aanbeller zich in elk geval kunnen troosten met de aanblik en de vriendelijke woorden van mevrouw Claus, die er ondanks haar grote gaven voor het bewaken van haar echtgenoot bepaald niet als een Cerberus uitziet. Claus is een van de weinige schrijvers, ook in het Vlaamse land, die van de pen leeft. Hij gaat nog niet aan "de voorlopigheid", dat wil zeggen, de bijbaantjes die hem van zijn hoofdtaak, het schrijven, zouden afhouden, ten onder; een lot dat de meeste Noordnederlandse auteurs is beschoren, als men Adriaan Morriëns analyse van de maatschappelijke noodtoestand in onze literatuur in Het Parool van enkele maanden geleden tenminste als juist aanvaardt. Evenmin is hij, als driekwart van de Vlaamse schrijvers, als leraar, als inspecteur van de bibliotheken, of wat dan ook, in dienst van de overheid, wat, naar in Nederland wel eens wordt gedacht, geenszins een sinecure is. Wel profiteert hij van de Vlaamse regering, geniet als zijn collega's een subsidie voor wat hij in de tijdschriften publiceert, en is nu voor een jaar in
het bezit gesteld van een "pensioen". Het werd hem de eerste keer voor zes maanden tegelijk uitbetaald, iets wat hem nu om voor de hand liggende redenen spijt. Claus is met zijn Romeinse kop,zijn hoffelijke vriendschappelijkheid, zijn speelse natuur, serieus genoeg, wanneer het erop aankomt. Zijn onmiskenbare zelfbewustheid is vrij van ijdelheid. Achter zijn Vlaamse gave om prettig en handig met de mensen om te springen, verbergt zich een koppige vastbeslotenheid om wat het ook moge kosten te doen waarin hij zin heeft, namelijk schrijven. Hij levert met zijn mooie, vrolijke vrouw, de dochter van een Nederlandse reder in Oostende, het aangename schouwspel op van de jonge schrijver, omring met succes, die voorlopig vrij is van benepen angst om het dagelijks brood, die het leven van zovele schrijvers geleidelijk aan zo grondig verknoeit. De klok is bij hem op succes stil blijven staan. Voorshands wordt hem alles in de schoot geworpen. Claus vertelt met de grootste openhartigheid, geheel vrij toch van naïveteit, van zijn intense plezier na de première te Rotterdam van zijn Bruid in de morgen, toen hij dacht blozend en links op het toneel te zullen staan en in plaats daarvan zich wonderwel op zijn gemak voelde onder het zwellende applaus, waarop hij met de handen boven zijn hoofd in elkaar geklemd als een bokser reageerde. Wij hopen voor hem, dat het vanavond in de schouwburg weer precies zo is. Zoals gezegd, hij werkt ervoor. Hij is alweer bezig aan een nieuw toneelstuk en voor Gent maakt hij een klank- en luchtspel, iets waaraan zowel de vikingen als keizer Karel V te pas zullen komen, dat in deze zomer in de stad zal zijn te aanschouwen.
Juke boxes en Vlaamse eeuwigheid
GENT, WAAR ZIJN BROER een drukkerij heeft, is een inspiratie voor Claus, maar dan voor wat niet in de Baedeker staat. We weten niet of ook hem tijdens een lange, late zwerftocht door Gent, waaraan ook Fons Rademakers on-Nederlands dartel en levenslustig meedeed, het contrast is opgevallen tussen het renaissancedecor van de oude binnenstad en de wilde klanken, die vanachter die mooie gevels te voorschijn komen uit de gigantische Amerikaanse juke boxes, machtige machines, zo met licht en kracht geladen, dat ze voortdurend op ontploffen schijnen te staan. In de boksercafe´s van Claus' voorkeur schijnt de baas, dlie altijd weer een hollebolle-Gijsomvang bezit, zich intussen van de rock and roll- kreten even weinig aan te trekken als twintig jaar geleden waarschijnlijk van de lijzige dreun van het elektrische orgel. Dat geeft het merkwaardige gevoel, dat Vlaanderen "eeuwig" is, want de grammofoonmachines, die tegen de monotone, geïmproviseerde achtergrond van een echte Amerikaanse "Main Street" schitterend trekpunt zijn, worden te Gent of Antwerpen toch weer opgeslokt en ondergeschikt gemaakt aan het ritme van een leven, dat van verleden tot heden harmonisch voortvloeit. Amerikaans tetterend speelgoed verandert niets ingrijpend in wat nog het karakter van Vlaamse volksfeesten heeft behouden, al moet nu dan ook Elvis Presley overschreeuw worden. Overschreeuwd is het af en toe harde Oostvlaams werd hij in elk geval, zeker in de Gentse danskroegen, waar het voor Hugo Claus geen kunst moet zijn inspiratie te vinden. Toen we erover napraatten telden we ten minste zes aanlopen voor met enige aanvullende fantasie zo neer te schrijven korte verhalen, van de vrouw hier, die fluisterend aan ons bekende, dat zij door vijanden achtervolgd werd, tot de sceptiche koster daar, die een biertje nam op weg naar de vroege mis en gepassioneerd zijn onorthodoxe opvattingen prijsgaf over gregoriaanse gezangen. Niet in de laatste voorkomt, "stranger than fiction". Daartussendoor bestond nog voldoende gelegenheid, zo niet over de literatuur, dan toch over schrijvers te praten, waarbij Claus bewees dat ook hij het talent bezit "gossip", dat auteurs meestal eigen is. Zijn niet geringe vriendelijkheid verbergt een scherpe blik, een gevoel voor humor, met een kolderesk plezier in de mystificatie, dat hem ertoe bracht tijdens een interview te Amsterdam de mededeling te ondersteunen, dat hij in zijn korte leven ook nog modeontwerper is geweest. Zo'n reactie, niet alleen pure fopperij, bevat natuurlijk een flink stuk verlegenheid om een eigenlijk voor hem nog komische zaak als het geïnterviewd worden, waarin hij, gelukkig maar nauwelijks kan geloven. Na dit verbazingwekkend rijke nachtleven van Gent, dat vermoedelijk toch niet door Claus magisch voor één nacht in scène zal zijn gezet, was Brugge, nog ongerept middeleeuws lijkend, een voor de hand liggend rustpunt. Het was er doodstil, ook helaas op de Potterierei, waar we dichteres Christine d'Haen, die Brulez ons warm had aanbevolen, niet thuis troffen. Donkergroen uitgeslagen mure, gorgelende goten, zwart grachtwater dragen allemaal bij tot het gemengd gevoel van veilig geborgen zijn en beklemming , dat men in de stad van Memling en Van Eyck ondergaat, tot op de Groene Lei, met de glinsterende natte bomen op de voorgrond, daarboven de torentjes van het stadhuis, nog hoger het Belfort, nog verder de kerk van Onze Lieve Vrouwe, onder de waaiende carillonklanken, alleen nog maar plaats blijft voor verrukking om dit wonderlijk harmonisch geheel, waar men op zo'n donkere namiddag in de zacht druppelende regen als men niet oppast onwillekeurig de ingetogen pas aanneemt van de kloosterling, voor wie de stad schijnt bestemd.
De Vlaamse comédie humaine
TOEN WAS HET waarschijnlijk ook hoog tijd voor de luidruchtige, plezierige protserigheid van Oostende, de bevrijding van de zee, waar de golven die de dijk bestormden speels woede simuleerden en waar aan de ene kant van de boulevard, bij het Casino, een naakte stenen juffrouw van royale Rubensproporties, lui liggend, het gezicht steunend in de hand, haar eeuwige luchtbad neemt, ook in de stromende regen, en aan de andere kant, in de vissersbuurt de bekende juke-boxkreten de deuren uitspringen van cafe´s met pittores ke namen als Bij Rosa de Gentse en Bij Zwarte Maria. Wij kwamen echter naar Oostende voor Lia - Lia Timmermans, de dochter van Felix Timmermans, die sinds enige jaren het spoor van haar vader volgt en zich heeft ontwikkeld tot een begaafde romancière. Dit intrigeerde ons in de eerste plaats: hoe zelden immers erven kinderen het schrijftalent van hun ouders; en daarnaast wilden wij haar vragen of haar vader, die zo lang het beeld van de Vlaamse literatuur voor de gemiddelde lezer scheen te beheersen, ook nu nog in Vlaanderen voortleeft. Precies veertig jaar geleden verscheen zijn Pallieter bij P.N. van Kampen, nog steeds de uitgever van zijn werk. Lia Timmermans, of liever mevrouw Aspenslag (zij is getrouwd met een Oostendse reder) is zo blond en fris-bekoorlijk, alsof zij weggelopen is van het schilderij van een der Vlaamse meesters, die we te Brugge hadden gezien. Haar werk, o.a. de recente roman De ridderen zijn gaande, is bepaald geen navolging van haar vader, al mag men diens oeuvre niet, zoals ten onrechte wel wordt gedaan, met de "Vlaamse leut" vereenzelvigen. De luchtige, geestige toon, waarop zij over de literaire scène spreekt, haar scherp oordeel - zij stelt iemand als Carson McCullers ver boven Françoise Sagan-, doen vermoeden dat Raymond Brulez gelijk had toen hij in haar roman kritische geamuseerde kijk prees op de Vlaamse kleinburgelijke comédie humaine. Een fragment, dat Brulez in Het Boek van NU heeft geciteerd, moet de schrijver van Mijn Woningen wel na aan het hart liggen. De oorlog van 1914 is losgebarsten en de Franse gouvernante in het beschreven Vlaamse gezin barst los in een wanhopige huilbui.
"Ma partie est en guerre, ma belle partie, ma douce France", snikte mademoiselle.
"Mademoiselle, doe niet zo onnozel", zei tante streng. "Wie denkt er nu, in oorlogstijd aan zijn partie? Dat is goed onder het Te Deum of tijdens de uitvoering van het Vaderlands Lied; maar in oorlogstijd... Mon Dieu, mademoiselle. Henri, zeg toch iets. Waarom huilt ze nu feitelijk?"
Dit cynisch-raak toneeltje, voegt Brulez hieraan toe, reikt verder dan het op het eerste gezicht lijkt. Het confronteert op schelle wijze het vurig patriottisme der Fransen met het eer lauwe der Vlamingen... Zo leert ook Lia Timmermans ons Vlaanderen, dat in Nederland nooit zo gemakkelijk wordt begrepen, nader kennen. Zij heeft vele plannen voor nieuw werk, waar we bijzonder benieuwd naar zijn. Tegelijk heeft deze schrijfster van Herinneringen aan haar vader het nog altijd druk met de nalatenschap van Felix Timmermans. Zijn vele werken worden inderdaad nog ijverig gelezen, ook onder de jonge generaties. Zij worden steeds herdrukt en eveneens in ons land, zij het minder dan in Vlaanderen uitstekend verkocht. In het buitenland is Timmermans al evenzeer een begrip gebleven. Zijn Harp van St. Franciscus is in meer dan honderduizend exemplaren in Amerika verspreid, in Parijs is zijn Brueghel weer verschenen. Ondergronds, zou men kunnen zeggen, werkt zijn invloed in Vlaanderen door, waar op een Timmermansdag op 19 mei en natuurlijk in Lier, waarschijnlijk gelegenheid zal zijn o.a. erop te wijzen dat Timmermans meer is dan alleen de schepper van Pallieter.
Monografieën over Vlaamse schrijvers
HOE VEEL JACHTIGER ondanks Gents nachtleven, is na Oost- en Westvlaanderen het bestaan in Brussel, dat onder invloed van de komende wereldtentoonstelling volledig op zijn kop gaand brekend en bouwend steeds meer Amerikaans allures lijkt aan te nelen. Gelukkig konden we Maurice Roelants, de heer van het kasteel Gaasbeek, en Karel Jonckheere, de literaire adviseur van de regering- die straks iverigens eerder actieve schrijvers naar de Rotterdams Bijenkorf zullen komen-, aantreffen in de geriefelijke stille oase hoog boven in de Nerviërslaan ten huize van de heer en mevrouw Closset: mevrouw Closset is de directrice van Manteau, prof. Closset, hoogleraar in de Nederlandse letteren te Luik, en een van de beste kenners van onze literatuur. Een van zijn studenten, Roger Henrard, promoveert binnenkort op Menno ter Braak in het licht van Nietzsche, en hijzelf, een grote bewonderaar van Vestdijk, heeft zojuist voor het bulletin van de Stichting voor Vertalingen een essay in het Frans bijgedragen over het oeuvre van onze grote schrijver van Doorn.
Het gesprek bleef allicht even stilstaan bij het merkwaardig feit, dat eerder in Vlaanderen dan in Nederland een grote studie over Ter Braak verschijnt. Zo is er bij ons ook nog nooit een goede geshiedenis van Forum geschreven. Roelants heeft een heel dossier van brieven van en aan Ter Braak over de Forumontwikkelingen, die bij een te verwahcten uitgaven van de brieven van de Noordnederlandse essayist onmisbaar zouden zijn. In het algemeen trouwens verzorgen de Zuidnederlanders de nagedachtenis aan hun schrijvers beter dan bij ons gebeurt. Zo gaat bij Manteau in samenwerking met het Belgisch ministerie van openbaar onderwijs een reeks monografieën verschijnen; een studie van Gast Burssens over Paul van Ostayen is al gereed, daarna volgt een dergelijk werk over Albrecht Rodenbach en van Herman Teirlinck over Karel van de Woestijne. Hubert Lampo zal waarschijnlijk een monografie bijdragen over Teirlinck, Jos de Haes over Richard Minne, Roelants over Marnix Gijsen en Joris Vriamont over Stijn Streuvels. Er zullen zes delen per jaar verschijnen, met een inleidende tekst, biografische aantekeningen, een bibliografie een bloemlezing uit het werk. Een attractie vormen nooit eerder gepubliceerde foto's, waarvan we op deze pagina enekel voorbeelden geven. Vlaanderen heeft hier een initiatief genomen, dat zeker waard is bij ons te worden nagevolgd. Een dergelijke reeks monografieën in beide landen zou een bruikbare aanvulling zijn van de literatuurgeschiedenis van Noord en Zuid, die Karel Jockheere en dr. J.C. Brandt Corstius voorbereiden. De Vlaamse literaire verovering van de Nederlandse markt, die we eerder signaleerden, behoeft zeker geen eenzijdig geval te zijn. Misschien zullen we het in de toekomst nog eens beleven, dat schrijvers uit het noorden bij uitgevers zowel in Brussel en Antwerpen als in Amsterdam en Den Haag worden uitgegeven. Manteau krijgt al, zo vertelde mevrouw Closset ons manuscripten van Noordnederlandse auteurs toegevoegd aan de groeiende stroom van werk van Zuidnederlanders. Wat er echter voorlopig het meest op aankomt en wat het streven blijft van de conferenties der Nederlandse letteren, is het gezamenlijke optreden naar buiten. Zo overweegt België naar het voorbeeld van de Nederlandse stichting voor de vertaling van Nederlands letterkundig werk een soortgelijke stichting in het leven te roepen, die te zamen een voor het buitenland bestemd bulletin zullen uitgeven. En ook op de grote Brusselse wereldtentoonstelling zal Vlaanderen op zijn literaire expositie, die indrukwekkend belooft te worden, duidelijk maken welk een sterke brug er voor de literatuur in de loop van de jaren tussen Noord en Zuid is gebouwd.