Caleidoscoop van talenten

Hugo Claus: op een rots

HIJ zag een kaleidoscoop op mijn boekenkast staan en hield die tegen het licht. Hij legde hem weer neer, hij had geen commentaar. Waarom zou hij? Hij is zelf een kaleidoscoop, trillions of designs zegt de mijne, op de zijne staat: Hugo Claus,made in Belgium.

Alles

Elk verslag, elke reportage, elk interview met deze persoonlijkheid zal verre van de waarheid blijven: niet meer dan enkele facetten, enkele figuren uit de kaleidoscoop kunnen naar voren worden gebracht. Hugo Claus, schrijver van 28 jaar met een omvangrijk oeuvre achter de rug (drie romans, twee toneelstukken onder andere) is de dichter van De Oostakkerse Gedichten, die een datum in de Vlaamse letterkunde zijn - sindsdien is niets op hetzelfde niveau gepubliceerd - en elke stap die hij zet, elk woord dat hij zegt, wordt nauwgezet gevolgd: er wordt op gewacht dat hij het spoor bijster raakt, dat hij zich verstrikt in de vele tegenstrijdigheden van zijn talent, dat hij zich gewonnen geeft. Maar Hugo Claus, dit fenomeen dat niet kan bestaan weet alles, doet alles en leest alles: alle tijdschriften (Time, Les Lettres Modernes, Variety, Arts, Epoca, Look) en alle boeken, beluistert alle grammofoonplaten en ziet de vele afbeeldingen in de kunst en het dagelijks leven. En wanneer men denkt zijn carrière acht jaar lang gevolgd te hebben, blijkt het nog altijd dat er onvermoede kanten aan hem zijn, facetten die nog nooit tegen het licht gehouden werden. Een voorbeeld: hij sprak geen Engels, althans niet hardop (want hij beheerste het niet volmaakt en is perfectionist) en in een gezelschap met Engelsen of Amerikanen deed hij er het zwijgen toe of dwong hen - dit was Parijs - Frans te spreken als zij conversatie wilden voeren. En zie: opeens staat hij daar, en weet Christopher Logue, de Engelse dichter, na veertien uren klein te krijgen met het spel dat bestaat uit het aaneen rijgen van namen, zo dat elke laatste letter de eerste letter is van de volgende naam. Ook heeft hij Dylan Thomas' Under Milk Wood subliem vertaald (volgens de enkelen die het lazen, wel te verstaan en volgens hemzelf) op de titel na, voor een Nederlands toneelgezelschap. Hij kan alles: als honorarium voor deze vertaling bedong hij ƒ2000, het dubbele van wat iemand anders betaald zou hebben gekregen. Hij heeft een encyclopedisch en visueel geheugen, jarenlang zag hij twee films per dag en hij weet zich elke zevenderangsacteur uit elke zevenderangsfilm te herinneren.

Klank en licht

In zijn woonplaats Gent beheert hij met zijn broer een drukkerij "Bredero" genaamd. Daar maakte hij in opdracht een klank- eb lichtspel over de geschiedenis van de Sintbaafsabdij aldaar, zoals men dat in Frankrijk over de Chateaux de la Loire, Versailles en andere paleizen en kastelen al jaren met veel succes doet. Hij begroef zich in de middeleeuwse kronieken en maakte een tekst en de mise-en-scène. De eerste juli a.s. zal de première plaatsvinden; nu al is er van de zijde de katholieke geestelijkheid een protestbeweging gaande, de affiches worden beklad en in de Gentse gemeenteraad werd de schrijver van het spel een verdierlijkt en verliederlijkt mens genoemd. Toch deed deze, en naar ik aanneem met veel plezier, niets anders dan de waarheid naar voren halen, zoals die geboekstaafd stond: De abdij die vijf soorten lijfeigenen telde en allerlei belastingen hief, groeide in welstand en rijkdom, terwijl het volk krepeerde (stijl dier dagen). En de jaarlijkse Sintlievensprocessie liep uit op orgiën waar honderdduizenden doodzonden werden bedreven. Toch beschouwt Claus het schrijven van dit spel als een oponthoud in zijn loopbaan:

"Had men mij" - zegt hij "gevraagd voor 1000 gulden op de handen te staan, ik deed het ook onmiddellijk".

Door het ontstane rumoer is hij niet eens gevleid, hij verwacht als vanzelfsprekend, altijd reacties op zijn werk. Hij is zelf ook de enige die de Waarde van zijn eigen werk kent, in tegenstelling tot andere schrijvers die het van critici moeten horen.

Courts-Mahler

Zo werd zijn laatste roman, De Koele Minnaar in de N.R.C. (mét Het Glinsterend Pantser van S. Vestdijk) het beste boek van 1956 genoemd; m.i. ten onrechte; de criticus van dit blad maakt deel uit van de samenzwering der door Claus vakkundig in slaap gestreelden, die de avonturier in hem niet onderkennen, de gerevolteerde-van-nature, en alleen de litterator zien. Zelf zegt Claus van zijn Minnaar:

"Het is een Courts-Mahler voor het betere volk. Het is ook niet koel geschreven, maar vanuit een bijna hysterische gevoeligheid. De kalmte is die van het randgebied vlak voor de hysterie".

De roman is een best-seller geworden, beleefde in enkele maanden drie drukken. Claus zelf verkocht in één dag 128 exemplaren io de Rotterdamse Boekenmarkt. Ook als marktkoopman onder de schrijvers bleek hij de eerste. En zijn laatste stuk, Het lied van de Moordenaar, dat in Rotterdam zijn première beleefde? Wij hoorden dat de Vlaamse regie wijzigingen aangebracht, liedjes inlaste, maar dat het desondanks ongunstige kritieken kreeg, zoals ook in Nederland.

"Ik ben op een leeftijd gekomen", zegt Claus, "waar je rustig fiasco op fiasco kan verdragen. Ik heb in dit stuk welbewust de anekdote prijsgegeven om de aandacht te vestigen op poëzie en taal. Ik geef toe: ik ga het niet weer doen. Ik merk nu dat het probleem anders ligt; op duizend mensen in de zaal zijn er maar tien die daar op letten. Ik heb me vergist in de manier van aanpak. Je hebt als toneelschrijver meer met het publiek te maken dan als romanschrijver."

Winnen

Volgens hem spelen ook Beckett en Ionesco duidelijk naar het publiek toe; het gesprek komt op Brecht. Claus zegt:

"Een aandachtig opmerker, een harde lyricus, boeiend maar heel dikwijls onnoemelijk vervelend."

En Belgie¨: "Men kent er niet het fenomeen van de theaterkritiek. Als een stuk een flop is beleeft het twaalf voorstellingen, is het een enorm succes dan wordt het twintig keer gespeeld. Trek de conclusie over de toekomst van de Vlaamse toneelschrijver, de acteurs, regisseurs en directeurs."

We stappen van het toneel af, na een laatste uitspraak.

"Ik ben naar Nederland gekomen om het Nederlandse toneel te redden", die men zowel als een verwaande uiting kan zien of als een boutade, die toch waarheid bevat. Hij laat u de vrijheid, Claus: hij leeft van de misverstanden rond zijn werk, hij imponeert door de ernst van zijn grappen (die grif worden geloofd) en de speelsheid van zijn diepste overtuigingen. Elly Norden, zijn vrouw staat hem daarin dag aan dag terzijde, hij staat niet alleen in dit voortdurend gevecht om de levende legende Claus: Het publiek is het kind van de rekening, vrienden zijn accessoires, een gesprek is de gelegenheid te schitteren: een spel poker of schaak, en Claus moet winnen. Hij wint dan ook, hij wordt geacht (draagt het blauwe lint van de Leopold-orde in zijn revers) en kan zich, als een van de weinige schrijvers in het Nederlands veroorloven ruim te leven, in een groot huis. Zijn stukken worden gespeeld in Europa en Japan, zijn romans worden vertaald in het Engels, Frans en Italiaans. De Koele Minnaar heet in het Frans: L'homme aux mains vides, een trotse vondst van de uitgever Fasquelle. Benjamin Britten vroeg hem om een opera-libretto. Hij schreef er al een, in het Frans, in vrije verzen, waarvoor de Duc de Rochefoucauld muziek moet schrijven.

Leven

In krantetaal is Claus een "vroegrijp schrijverstalent met bewogen leven". In een tijd van bluf en duizend mogelijkheden zien wij niet meer optegen de romantiek van het een, en de charme van het ander: talent en leven zijn één, het is de wijze van uiten die telt. Voor wie de persoonlijkheid uit facts op wil bouwen: Hugo Claus werd 28 jaar geleden door middel van de keizersnede geboren. ("Niemand lette op mij", vertelt hij nu, "alle doktoren keken uit het raam naar mijn vader die buiten, in een spiksplinternieuwe Chenall-Walker, ongeduldig claxonneerde".) Zijn gehele jeugd (van achttien maanden tot zijn veertiende jaar), bracht hij op kostschool door. Daarop volgden de oorlog en de na-oorlogse jaren van ontreddering, de passieve ervaring van het alleen en mensenschuw zijn, het verblijf in Frankrijk, eerst als seizoen-arbeider in een suiker- fabriek, later als César tussen Parijse barbaren, twee jaar Italië en de filmwereld. Sinds 1955 is hij terug in Gent en vaak in Nederland: voor zaken, het toneel, de film. Met regisseur-acteur Rademakers is hij bezig aan het draaiboek voor een film naar het boek van Anton Coolen: Dorp aan de rivier. Zijn plaats in de letteren is een eenzame geworden, hij omschrijft het zelf als een rots waarop hij gezeten zou zijn en het lage land overziet. Maar wat denkt hij dan van andere Nederlandse jonge schrijvers? Wij noemen namen.

"Mulisch" - zegt Claus - "begint een beetje karakter te krijgen, Hermans hééft karakter."

Maar hij laat zich niet uit over generatiegenoten en de litteratuur die na hem is gekomen; dit einmalige wonderkind wil blijven geloven in zijn eigen jeugd. Wél kan hij wijzen op de één die zijn gedichten overschrijft, de ander die zijn toneel imiteert en een derde die even modieus tracht te zijn als hij, in Frankrijk en Italië geschoold. Maar een publiek oordeel vellen doet hij niet, want elk woord wordt vervormd en zijn uitingen zijn wapenen. Het is waar dat hij zich heeft gedistantieerd van sommige van zijn vrienden en bentgenoten. Hij valt uit: 'Ik houd niet van mensen die naar me toekomen en zeggen: "Ik ben vermoeid, ik heb een gedicht geschreven." Wat moet worden beseft is, dat hij als schrijver toch alleen staat, niettegenstaande de prijzen en onderscheidingen die hem ten deel vielen; dat hij zijn succes aan niemand heeft te danken, ook niet aan hen die zijn werk inwijdden bij een publiek dat hem nu op handen draagt.

Een verwaand monster met onnoemelijke charme is één facet van de kaleidoscoop, maar daarnaast staat de schrijver die hard werkt, niettegenstaande een gespeelde luiheid. De dichter van de Oostakkerse gedichten, de verhalenschrijver Suiker en verhalen uit de bundel De Zwarte Keizer die op stapel staat, de romancier die met De hondsdagen de roman van zijn generatie schreef, de auteur van De Bruid in de Morgen is een oprecht mens, die temidden van ellende en verontmenselijking zijn eigen weg zoekt, en uit zijn periode als redacteur van Tijd en Mens de uitspraak van Louis-Paul Boon tot de zijne heeft gemaakt: "Schop de mensen een geweten".

De onoprechte publieke verschijning kan men dan op de koop toenemen: die is er een van de mystificateur, die zich niet dan spottend en in boutades uitlaat, en over zijn werk in het geheel niet spreekt, dan wel zelfoverschattend. Dan lijkt het alsof Claus een persoonlijk mysterie opvoert, waarbij wij nauwelijks geïrriteerd moeten applaudisseren, tegen wil en dank. Wat en wie is hij? Zelf zegt hij:

"Het landschap kan mij niet schelen. Koninklijk is de valk. Vrienden ken ik niet en wat ik van de liefde weet: Ik ben een gespleten blad."

SIMON VINKENOOG