Dimitri Frenkel Frank: Op bezoek bij Hugo Claus
De goochelaar van Gent heeft een nieuw boek gereed
Hij is weer met van alles bezig, de lobbesachtige Vlaamse Reus, die daar zo bedrieglijk gezapig achter zijn bureau zit (Van een losse deur gemaakt door zijn vrouw, de mooie, katachtige Elly). Hugo Claus is een komediant, speelt de speelse schrijver, die maar wat doet, mompelt met een knipoog "ik zeg altijd, dat toneelschrijven moeilijk is," maar wij weten wel beter"'alsof hij nu de waarheid prijs geeft, maar ondertussen... In België kan men niet wennen aan die komedianterij, een Vlaamse, toneelcriticus zei tegen mij: "Claus? Zo'n groot talent, maar jammer dat hij zich zo aanstelt." Hij rent daar ook niet mee met de literaire meute, komt nergens, zegt nu en dan lelijke dingen, grapjast met zijn dikke leeuwehoofd. En toch is alles een rookscherm, dat hij optrekt om zijn zwoegerij te verbergen, zijn gewroet en — laten we eerlijk zijn — ook zijn angst om te falen. Maar nu, vandaag, is hij gelukkig en tevreden. En met reden : "Kijk, hier is het omslag van mijn nieuwe boek," zegt hij en laat me het omslag zien, zelf ontworpen, een vrouwvogel in zwart op goud. Keurig heeft hij er "Hugo Claus" op geschilderd en de titel "De verwondering". Hij proeft hem nog een paar keer op de lippen.
"Hoe vind je 'm? De verwondering? Doet het wel, geloof ik. Het boek is net af, "De Bezige Bij" zal het uitgeven. Het verhaal komt eigenlijk uit een grote roman van 700 pagina's, die ik geschreven heb, maar die ik heb laten vallen, 't Is een vreemde geschiedenis, 't is deze keer heel anders gegaan dan anders. Ik schreef zonder precies te weten hoe en waarom, het ontstond gewoon."
Hij grijnst.
"'t Zal wel een aardige deining geven. 't Speelt in de oorlog en ik laat zien dat de collaboratie hier in Vlaanderen de gewoonste zaak van de wereld was. In Nederland zullen ze het niet willen geloven, hier in Vlaanderen zullen ze boos op me zijn."
Hij praat soms alsof hij in eigen land in exil is. En toch? Zeven jaar geleden woonde hij in Rome, op een dag kreeg hij heimwee, Elly en hij pakten nauwelijks, vertrokken van dag op dag, lieten alles nasturen. Ze trokken in die grote woning aan het Predikherenlei in Gent — en wonen er nu nog.
"Dat is vreemd," zegt Hugo zelf. "Misschien komt het omdat ik vroeger nooit anders deed dan verhuizen. Mijn vader was een maniak, hij zag een mooi huis, wij gingen er in wonen, hij schilderde en verbouwde alles, na drie maanden liep hij onrustig rond — en wij kinderen wisten dat 't weer tijd werd. Ik heb in m'n jeugd in wel veertig huizen gewoond. En nu... Maar 't is zo rustig hier. Ik kom nergens, enkele vrienden, dat is alles. Ik ben zo gauw afgeleid, als ik in Amsterdam zou wonen zou ik de hele dag in cafés zitten leuteren. Hier kan ik werken."
Behalve zijn grote woning heeft Claus nog een apart appartement van drie kamers waar hij schrijft en schildert. België heeft geen woningnood, in elke straat staan huizen leeg, alleen de prijzen zijn hoog. Maar de boeken en stukken van Claus zijn over vele grenzen gegaan, het 32-jarige wonderkind van de Vlaamse literatuur heeft ten slotte al een carrière van dertien jaar achter zich.
"Ik doe nog iets extra om geld te verdienen," vermeldt Hugo, "Om de twee dagen vertel ik voor radio Gent een mop. Eerst komt er muziek, pa-pa-pa-pam, dan zegt iemand plechtig: "Het zoutvat" — zo heet die rubriek — dan vertel ik mijn mop, dan komt er weer pa-pa-pa-pam en dan zegt weer iemand plechtig: "Dit was Hugo Claus." Nou ja, moppen, het zijn een soort zelfgemaakte prikken. Als ik iemand vervelend vind, kan ik 'm zo een trap geven."
Hij bloost opeens geweldig.
"Dat ik zoiets doe, moppen voor de radio. Ik durf het haast niet te vertellen."
Maar dan lacht hij weer glunderend. Hij is soms net een speelse hond, een blije, hartelijke, goeiige, tevreden Vlaamse grapjas. En toch komen de verschrikkelijke angst en wrangheid, die uit veel van zijn werk spreekt, uit dat rooie konen-hoofd. Hij haat het dan ook om vrolijk op de foto te staan. Toen hij jaren geleden bij mij in een tv-uitzending met Karel Appel was, vroeg hij van tevoren aan de grimeur om hem ingevallen wangen "te maken". En nu roept hij weer tegen de fotografe: "Als je maar zorgt dat ik er lijdend uitzie, ik ben een dichter!" IJdelheid? Zelfironie?
"Trouwens, ik ben al minder bol," verklaart hij en strijkt over zijn wangen. "Ik ben tien kilo afgevallen, ik heb haast niets gegeten de laatste twee maanden. En ik ga twee keer per week een uur naar een sportleraar, turnen en gewichtheffen. Ja ja, ik heb het druk. Weet je, dat ik een nieuw toneelstuk af heb, dat de Nederlandse Comedie waarschijnlijk volgend seizoen zal spelen ? En dat is niet alles. Ik ben alweer halverwege een ander stuk. Het wordt heel gek, in het tweede bedrijf zitten de koning van Frankrijk, de hertog van Vlaanderen en de paus samen in een boom."
Hij kijkt me aan, de goochelaar van Gent, die voortdurend andere kunststukjes uit z'n hoed tovert — en vooral veel confetti strooit om nauwkeurige waarneming te verwarren. Geen wonder dat de Vlamingen wat onthand zijn met hun grootste schrijver, die met zijn donkere bril op door Gent loopt en niet herkend wil worden. Die zich gedraagt alsof hij toevallig in België is komen wonen, maar verder niets met het land te maken heeft (een bedrog, dat ieder woord van hem Ontmaskert). Die in staat is om op een vraag over kritiek te antwoorden: "Wat maalt een leeuw om de vlooien op zijn vel?" Die alleen onder goede vrienden ernstig wordt, maar de rest in het riet stuurt met een kwinkslag. En waarom zou hij niet? Een schrijver geeft zich toch al zo bloot in zijn werk.
"Hoe vind je mijn stoel?" zegt Hugo en draait en leunt in zijn luxueuze bureaufauteuil. "Tegen mijn uitgever, de goede Lubberhuizen van 'De Bezige Bij'", had ik gezegd, dat ik als arme dichter op een schamel houten krukje schreef. Daar is hij zo van geschrokken, dat ik in Amsterdam meteen mee mocht een kostbare stoel uitzoeken. En weet je wat er gebeurde? Toen Harry Mulisch ervan hoorde, is hij naar Lubberhuizen gegaan en nu heeft hij ook een dure stoel. Maar de mijne is mooier."
Hij grijnst geweldig.Hij wipt en deint in zijn kostbare stoel. Ik bulder van het lachen — en verlang naar het moment, dat ik het nieuwe boek van Claus kan lezen. Want dat is de enige manier om de goochelaar van Gent werkelijk te betrappen.