VRIJ NEDERLAND

HUGO CLAUS KAN VLAANDEREN NIET MISSEN

IN veel Vlaamse scholen probeert men de kinderen nog altijd wijs te maken, dat de Schelde ontspringt op de hoogvlakte van Saint-Quentin en dat de Leie de bijnaam van The Golden River verdient. Men controleert dus de bronnen niet en verwart een fraaie wens met de sombere werkelijkheid, naar ik meen. Want te Gent stoeit de Leie in ieder geval nachtelijk zwart langs de Predikherenlei voorbij het middeleeuws Pand, waar vermoeide meeuwen netjes in de rij op de lange nok van het dak komen rusten. Dat kan Hugo Claus b.v. thans voortdurend als een zittende vogel vaststellen en desnoods registreren. Hoog in een kleurloos herenhuis waar hij zes jaar geleden neerstreek, vanuit Rome, omdat hij niet meer kon ademen zonder Vlaamse lucht. En omdat hij schrijft zoals hij ademt.

WE hebben in de Raadskelder onder het Gents Belfort voor minder dan 5 gulden een grote biefstuk met fritten en sla gegeten, Piet Sterckx, Frans Philippi en ik. En staan nu midden in de Okkerhoofdsteeg omhoogkijkend te wachten tot Claus al de trappen gedaan heeft om ons volgens afspraak binnen te laten in nr. 13 bis van de Predikherenlei.

'Hoe gaat het?' zegt de zachtaardige bokser op rust en: 'Fijn dat jij ook meegekomen bent,' tot Piet Sterckx, 'Dagschuimer'- kroniekschrijvend journalist van Antwerps blad 'De Nieuwe Gazet', die hij drie jaar geleden als jurylid de driejaarlijkse staatsprijs voor toneel toewees, en tot Philippi met donkere bril en leren paraattassen: 'Jij bent natuurlijk de fotograaf.' Op dat ogenblik weet Claus nog niet, dat Sterckx in zijn Schots geruit linnen valiesje een Japanse camera met complete flitsapparatuur meedraagt en dat er in mijn vestzakje een soort wonderbaar lucifersdoosje zit, waarmee ik hem ongemerkt kan fotograferen als hij argwanend over zijn schouder in een andere richting kijkt.

'Klimmen, klimmen,' zegt Claus en aan al dat klimmen komt geen einde tot we op een overloopje twee paar bokshandschoenen zien hangen, precies tien treden voorbij een toilet met een salontafeltje en een oud nummer van Esquire. We zeggen eerst goedendag tot de vrouw van Claus, trekken ademloos onze vesten uit in de dancinghete kamer met gordijnloze ramen en gaan sprakeloos zitten tegenover onze gastheer met zicht op een fleurige wandschildering van Asger Jorn, de rustige meeuwen aan de overkant van de Leie en de grijze lucht van Vlaanderen.

'Jullie zien er welvarend uit,' zegt Claus. En tot Sterckx: 'Schrijf je nog teksten voor de nieuwsdienst van de TV?'

'Nee,' zegt Sterckx. 'TV is tijdverlies. Ik schrijf alleen nog voor de krant.'

'En je laatste stuk? Was het een slecht stuk.'

Sterckx: Ik weet er niets meer van. De spelers haalden het tweede en derde bedrijf door mekaar. Kenden hun teksten niet.'

Claus: 'Dan had je de zaak niet mogen laten doorgaan.'

Sterckx: 'Ik wist het te laat. Achteraf hoorde ik eerst dat er geen algemene repetitie was geweest. De zaal was slecht. Alles was slecht. En ik zat middenin het publiek. Ik kon niet gaan lopen.'

Claus: 'Afschuwelijk. Dat is een van de ergste dingen van de wereld. Dat de toneelschrijver zo enorm afhangt van de voorstelling.'

Sterckx: 'Ik verstond mijn eigen stuk niet meer.'

Claus: 'En toen je het maakte, begreep je het wel?' (Stilte.) 'Vertel eens wat. Ga je nog een nieuw stuk maken?'

Sterckx: 'Misschien. Het heeft allemaal geen belang.'

Claus: 'Je bent een bescheiden auteur. Zo zijn er niet veel.'

INTUSSEN heeft Philippi al vijftig keer geknipt. Sterckx maakt zijn Schots valiesje open, begint zijn camera in te stellen en zegt tot Claus, die wil weten waarom hij ook plaatjes gaat schieten:'Als amateur.'

Middenin dat kruisvuur zeg ik (eindelijk op adem gekomen), dat ik wel een paar dingen zou kunnen vragen. Zonder over literatuur te praten.

Claus: 'Dat is jammer. Als Richard Minne met zijn vrienden in de herberg zit, zegt hij ook: Laten we niet over literatuur praten. Net of ze beschaamd zijn over hetgeen ze verrichten. Als een timmerman een andere timmerman ontmoet praten ze toch ook over hun vak?'

Ik: 'Zo bedoel ik het niet. Wat je geschreven hebt, kan iedereen lezen. En iedereen kan er het zijne uit nemen. Ik wil een gesprek tussen herkauwers vermijden. Geen stomme dingen vragen.'

Claus: 'Dat is wat anders. Maar weigeren over literatuur te praten, dat vind ik een ongezonde houding. Niet dat ik zo erg voor het gezonde ben...'

Ik: 'Wat denk je van de welvaartsstaat? Van de mensen die bereid zijn iedere dag meer vrijheid op te geven om veilig te leven?'

Claus: 'Ze verdienen niet beter. En ze moeten niet mistevreden zijn. Iemand die een juk aanneemt om wille van zijn TV, zijn bromfiets, zijn koelkast, etc, mag al blij zijn, dat hij dit kan krijgen door zijn juk.'

Ik: 'Dus volgens jou leeft de Vlaming behaaglijk en...'

Claus kantelt achterover in zijn zetel: 'Neenee. Dat zeg ik niet. Ik heb het niet alleen over de Vlaming, maar over iedereen, de Nederlander, De Fransman, de Amerikaan. We leven in een terreur van comfort. Overigens profiteer ik er zelf ook van. Leugens en corruptie? Hebben geen belang, omdat ik zelf al zoveel leugens vertel.'

Ik: 'Hoe profiteer jij van het comfort?'

Claus: 'In deze stoel. Ik was in Amsterdam met mijn uitgever. En ik zei hem: Nu ga ik terug naar huis op mijn armzalige stoel zitten om aan mijn armzalige tafel velletjes voor jou vol te schrijven. En Lubberhuizen, Lubberhuizen is een soort student. Hij nam me dadelijk mee naar een winkel om een gemakkelijke stoel te kiezen. Deze is het. Hij is verstelbaar. Kan geregeld worden volgens het gewicht. Nu kan ik als excuus niet meer zeggen, dat ik niet goed zit aan mijn werktafel.'

Ik: 'Houd je er bepaalde politieke ideeen op na?'

Claus: 'Vanzelfsprekend ben ik politiek gericht. Maar ik loop met geen partijkaart rond van een feestelijke vereniging. In mijn werk komen bepaalde opinies naar voren. Luister. Schrijf nu eens even niet... Maar zolang er geen revolutie komt, ben ik niet bereid alles op te geven en op blote voeten buiten te lopen. Zolang het kapitalisme rustig doorsuddert, doe ik niets. En voorlopig maak ik mij geen zorgen over de ondergang van de westerse cultuur.'

Ik: 'Welke kranten lees je? Vlaamse ook?'

Claus: Ik léés Vlaamse kranten. Want men moet zijn vijanden kennen. De Standaard, elke week 't Pallieterke, soms De Nieuwe Gids en dan De Gentenaar voor de advertenties. Over het peil hoef ik niet te spreken. Dat weten jullie net zo goed als ik. Het is desastreus.'

Ik: 'Waarom schrijf je zelf af en toe niet in de krant?'

Claus: 'Het ligt me niet. Eén enkele keer doe ik het wel. Om iemand een plezier te doen of zo. Maar ik doe er eindeloos over. Het is een soort van barrière die ik moet doorbreken. Destijds in Italië schreef ik interviews voor Het Laatste Nieuws. De eerste vijf lijnen waren van Claus. Waar ben je geboren etc. Je kent dat. En aangezien het over mensen ging die graag over zich zelf praten, werd de rest van de kopij door hen zelf geleverd.'

ERGERNIS BEKENDMAKEN

IK: 'Met nieuwsjaarsdag in Amsterdam, tijdens de manifestatie tegen de kernbommen, heb je toch een politiek standpunt gekozen.'

Claus: 'Nee. Het is geen politieke daad als men zijn ergernis bekendmaakt. Ik gaf uiting aan een gevoel van onlust. En zei tot de mensen, dat ze net zo goed naar huis konden gaan. Want als men van de politie een ferme tik op de hersenpan krijgt, dat dan alles uit is, etc. Goed, ja. Dan juichen ze toe en denken: Hij is tegen de politie. Dat gaat zo. Op het einde haalde ik een slagersmes te voorschijn dat ik van de kok van Krasnapolsky gekregen had en ik hield het pathetisch tegen de keel. Ze hadden meer belangstelling voor mijn shownummertje dan voor mijn gedicht dat ik voordroeg. Ze applaudisseerden enorm. Ik zal het niet meer doen. Maar ik ben toch blij, dat ik het gedaan heb. Dit troepje van humanisten; vegetariërs, kampeerders, etc. het zijn de enige die nog op straat durven lopen. De meeste mensen laten alles gebeuren, en kankeren thuis. Of niet eens meer. Of zijn blij met die oude ridderverhalen omdat het zo leuk is voor de vrijheid nog oorlog te voeren. Hoe kunnen ze zo reageren? Vechten voor de vrijheid. Het is komisch. En de vijand verandert voortdurend. Is dat niet verontrustend. Vind jij dat niet gek; vechten voor de vrijheid?'

Sterckx: 'Men hunkert naar de klassieke vijand.'

Claus: 'Maar er is zelfs geen klassieke vijand meer. Er is wel vijandschap. Haha. Mensen die ik zou laten fusilleren als ik dictator was. Mensen die om kinderachtige redenen mijn vijand zijn. Ik kan iemand vervolgen met een agressiviteit die buiten proportie is. Dat is gezond. Heel gezond. Nee. Ik heb niet de vijanden die ik dacht. Een vijand is iemand die echt kwaad kan doen. Er zijn b.V. literatuurders, kunstartiesten. Golven van afschuw. Uit sommige mensen komen golven die al je antennes breken. Dat zijn vijanden. Dat is de keerzijde van wat je ook doet.'

'Vertel eens,' vraagt Claus, 'vertel eens hoe dat in mekaar zit met de herziening van het kadastraal inkomen, met de eigendomsbelastingen, de nieuwe wetten en zo. Ik heb minister Dequae gezien in de TV. Maar...'

Ik probeer het hem beter uit te leggen dan minister Dequae. En als hij vraagt of ik denk dat een eigen huis duurder uitvalt dan een gehuurde woonst, zeg ik zonder (wiskundige) bewijzen: 'Ik denk dat het beter is als men een eigendom heeft.'

Claus: 'Misschien koop ik een huis hier in Gent. Jaja. Een oud huis. Dat moet opgeknapt worden. Heb jij een huis, Piet, of huur je?'

Sterckx: 'Ik huur. Het schrikt me af eeuwig in dezelfde kamers te moeten blijven.'

Claus: 'Mij ook. Ik heb jaren in hotelkamers gewoond met twee valiesjes. En toen ik hierheen kwam, dacht ik dat het maar voor enkele maanden ging zijn. Dat is nu al zes jaar geleden. Misschien komt het door het ouder worden.'

Sterckx: 'Ik heb een dingetje buiten. Een vaste kamer in de bossen.'

Claus: 'Ik heb een appartement achter het Pand. Zoals een schilder die een atelier heeft buitenshuis. Soms maak ik daar een schilderij en dan ren ik gauw weer weg. Het is geldverspilling. Totaal. Ik weet het.. Maar ik weet ook dat ik ernaar toe kan als ik het wil. Ik dacht als je een kunstenaar was, dat je maar werkte zonder erop te letten waar je woont. Nu hecht je er belang aan. Hebben jullie in DU de foto's van de Zen-monnik in zijn tuin gezien?'

De drie bezoekers: 'Neen. Neen. Neen.' Claus zoekt de magazine om onze onwetendheid te elimineren en Sterckx, die ook een stuk gaat schrijven en nu zijn eerste woord gaat noteren, vraagt mij hoe men 't Pand'spelt. 'Panda, zonder de laatste alfa,' zeg ik.

'Wist je dat men nooit het geslacht van een panda kent?' vraagt Claus. 'Ze moeten eerst jongen krijgen of sterven, eer men het weet. Dat vissen zeeziek kunnen worden? En dat de meeste varkens op hun rechterkant slapen? Eén op twintig hebben maagzweren. 50 pct. draaien met hun staart volgens de klok. 13 2/3 pct. in de tegenovergestelde richting en 31 1/3 pct in de twee richtingen.'

Ik: 'Hoe weet je dat?'

Claus: 'Overgeschreven uit geleerde boeken. Ik zeg zo maar geen dingen in het wilde weg. Kijk.'

Hij toont een copybook met nota's en ik vraag: 'Waarom?'

Claus: 'Je weet nooit. Als ik ooit in een gedicht een hermetisch zinnetje schrijf over 'Hermine Jansen sliep op haar rechterzijde, zoals de meeste varkens doen' dan is dat gemotiveerd. Kijk nu eens naar de foto's van de Zen-monnik. Kijk eens wat een mooi achterhoofd. Je zou er wat voor overhebben om zo'n achterhoofd te hebben.'

Sterckx: 'Jammer dat je het nooit zelf kan zien.'

Claus: 'Deze steen in de tuin is de boot van het leven. En deze steen, deze steen die de schildpad verbeeldt, is de herinnering aan het verleden. En deze golvende lijnen in de kiezel, weet je wat dat is? Toen ik dit zag, eiste ik van mijn vrouw een tuin met kiezelstenen. Ik heb gedacht dat ik buiten zou kunnen wonen. Maar daar ben ik van weergekomen.'

Er zit een jonge kat te spelen. Ze is grijs, volledig normaal en heeft geen naam al wil de werkster haar obstinaat Mollie noemen.

Claus: 'Ik ben katholiek opgevoed. Dieren hebben geen ziel. En bijgevolg krijgt deze kat geen naam. Het is een kat, een poes. Een jonge kat speelt altijd. Ik verroer niet. Ik ben lui. Daarom ga ik drie maal per week naar de gymnastiekzaal om beweging te nemen. Er is een man die mij commandeert als een sergeant. Dan ben ik gebroken voor een uur of twee. Maar ik heb dat nodig om afstand te nemen. Anders ben ik een pad die hier maar rond hangt.'

ER wordt gebeld. En Elly Norden gaat kijken. Al die trappen af en al die trappen op. Het is een jongen voor Hugo Claus. Al die trappen. Nog eens.

We zijn benieuwd wat zo'n jongen komt vragen, terwijl wij rustig whisky-soda van onder een blokje ijs zitten weg te slurpen. Het was een jongen uit Haarlem, die aan Hugo Claus in Gent kwam vragen of hij geen gedicht van hem kon opnemen in 'Tijd en Mens', dat al sedert acht jaar niet meer bestaat. Er wordt volstrekt niet gelachen.

Claus: 'Hij zegt dat hij met mijn boekjes naar bed ging toen hij nog jonger was. Het is wel vervelend dat men zo aan de deur komt bellen. Waarom telefoneren ze niet of schrijven ze geen kaartje? Heb jij dat ooit gedaan? Zo ergens aan de deur gaan bellen? Ik bewonder dit wanhopige durven. Jonge dichters zijn gelukkig dicht bij kinderen. En je ijdelheid die al niet veel nodig heeft. Het is wel aardig.'

Ik: 'Wat heb je hem gezegd?'

Claus: 'Ik heb hem gevraagd, dat hij zijn teksten zou sturen. En gezegd dat ik hem dan advies zou geven.'

Wij beginnen over toneel te praten, omdat het Rotterdams Werktoneel drie oude eenakters van Claus gaat opvoeren.

Claus: 'Ik maakte destijds een reeks van zeven. Afwisselend dynamisch en statisch. Om op één avond op te voeren. Toen wilde men het niet doen. Nu wel. In één van de stukken gaat het over zes hysterische vrouwen achter kippegaas. Ik vraag me af hoe ze dat op de planken gaan brengen.'

Wij ook. Maar dat zullen we dan wel horen of zien, tenzij horen en zien ons vergaat. Ik wil echter weten of poëtisch filantroop Hugo Claus lid is van clubs, van bonden, van verenigingen.

Claus: 'Ik ben een fan van voetbalclub Gantoise. Maar ik loop niet met de vlag rond. Ik heb wel eens één keer de blauwwitte sjaal gedragen. Maar het was toen erg koud en ik kreeg hem van mijn broer.'

Ik: 'Nog iets anders?'

Claus: 'Neen. Er zijn de "Jongelingen van de Kunst". En de "Ouderlingen van de Kunst". "De Vrienden van de Vrienden van de Kunst". Onvolledige mannetjes die op mekaars schouders kruipen om een volledig mens te maken. Nee. Op dat gebruik ben ik erg ouderwets. En bijgelovig. Die dingen werken besmettelijk.'

Philippi: 'Schilder je nog?'

Claus: 'Ik dacht vroeger als kunstschilder door het leven te gaan. In 50—51 exposeerde ik met de Cobragroep. Een hele tijd heb ik niets verricht. Maar nu ben ik weer bezig.'

Ik: 'Verzamel je iets?'

Claus: 'Nee. Ik ben geen verzamelaar. Ik heb alleen schilderijen van mensen waar ik in relatie mee geweest ben. In Italië kreeg ik een schilderij van Burri. Ik wilde het later meenemen, maar het is er nooit van gekomen. Tot ik er niet meer durfde naar vragen. Alleen om je te zeggen dat ik geen hamsteraar ben. Boon heeft pin-up's.'

Ik: 'Denk je nog aan reizen? In het buitenland leven?'

Claus: 'Reizen. Neen. Maar het gebeurt toch. Verleden jaar ben ik naar Griekenland en Turkije geweest. Ik ben er vier maanden gebleven. Elders gaan leven? Nee. Ik denk er niet aan. Toen ik in Italië was, merkte ik ineens, dat ik er niet thuishoorde. Men praat er anders. Met die mensen kan ik geen echt contact hebben, al spreek ik vrij behoorlijk Italiaans. Elders in een beter klimaat gaan leven? Nee, dat zegt me niets. Want dan moet men er allerlei andere dingen bijnemen. Ik hou van een beetje grijs. Van de kou. Een schrijver moet alles kunnen omzetten. Hij is een parasiet. De relatie met de Italianen was niets. Eigenlijk ben ik erg ouderwets. Bloed- en bodemverbonden. Ik hou veel van Rome. Van de Italianen. Zo iets is gunstig voor een tijdje. Maar ik hoorde een weerklank rondom mij die niet van mij was. Ik wou Gents, Oostends, Kortrijks horen...

KUNST IS LEVEN

TONEELSCHRIJVER Piet Sterckx met plechtig uitgestreken gezicht tot toneelschrijver Claus: 'Hou je van toneel?'

Claus: 'Om al de dingen die er rondom zijn. Om de acteurs die allerlei grapjes weten, de laatste roddels, wie met wie is, etc. Er is animatie. De literators, als ze eens samen zijn, ze vormen een treurige bende. Congresserende tandartsen wisselen nog iets uit. Maar literatoren zijn enorm geconcentreerd op zich zelf. Voor acteurs is acteren een beroep. Ze bestaan om uit te wisselen en dat werkt stimulerend. Het maakt me blij. Men hoort alle kletspraatjes met een pointe van amusement. Als een acteur iets vertelt, dan probeert hij het zo goed mogelijk te doen.'

Sterckx: 'Het beste toneel wordt naast de scène gespeeld.'

Claus: 'Daarom zit ik altijd vooraan. Ik wil de zweetdruppeltjes goed zien. En wat er achter de coulissen gebeurt. Een slecht toneelstuk is ellendig. Dan zie ik nog liever een slechte film. Maar een paar keer heb je op het toneel van die belevenissen die alles zijn. Dat vind je nergens. Zoals in dat stuk van Seneca als een man in een zakje de ingewanden van zijn eigen kinderen krijgt. Dat is alles.'

Sterckx vraagt aan Claus of hij de kunst belangrijk vindt, op een toon zoals men aan iemand vraagt of de kruiwagen bijgedragen heeft tot de vooruitgang van de beschaving.

Claus: 'Ja. De kunst is belangrijk. Niet als een sacrosant ding dat ergens, vlot en schoonheid in ons leven brengt. Bij gebrek aan een beter woord noemen we het kunst, maar ik ben blij dat het bestaat. Er zijn al belangrijke dingen geopenbaard. Ik hecht zelf zeer veel belang aan hetgeen ik doe. Het is overigens het enige wat ik kan. Het is het enige — ik weet wel dat het pompeus klinkt — het is het enige dat reden geeft aan mijn bestaan, nl., dat ik een bepaalde experience verwerk in iets wat helemaal van mij is. Deze transformatie bereik ik met gebruik van woorden. Dat is wat ik ben. Voor de rest ben ik een vittend, lastig mannetje.

Sterckx: 'Indien je niets meer zou moeten verrichten om geld te verdienen, niet meer zou schrijven, zou je dat aanvoelen als een verlies?'

Claus: 'Ik zou er niet zijn. Het schrijven zelf is niet plezierig. Woordjes schrijven is zeer onaangenaam. Iets artificieels maken. Ik vraag me vaak af: Waar zit de lol in? Je krijgt soms machtswellust als je ziet wat je bereikt hebt. Dat is heel vluchtig. Ik zou niet weten dat ik zou leven als ik het niet deed. De wisselwerking tussen wat je doet en zou willen doen. Dat is het boeiende. Ik ben wat ik doe. Ik kan me niet voorstellen dat ik op een eiland zou zitten zonder papier en zo. Maar met papier. Wat zou ik schrijven.'

Sterckx: 'Er zit in mij een knobbeltje, en dat knobbeltje zegt dat het anders mogelijk is.'

Claus: 'Nostalgie naar het puur vegetatieve. Dat is sterk. Zeer sterk.'

STAAT VAN VERWONDERING

CLAUS heeft het wel door dat het vervelend begint te worden voor Philippi: honderd en zoveel plaatjes van dezelfde man in dezelfde stoel van Lubberhuizen tegen dezelfde background van Asger Jorn. Er moet dringend een vrouw opgezocht worden. Die ene vrouw van die enige man. In de woonkamer met keien op de vensterbank, een zwarte kachel, een ravissant bureau in Style Louis Zoveel, waar nooit op geschreven wordt. Daar wordt dan de rest van de rolletjes pellicule belicht, de fles whisky tot de bodem geledigd, een fles gin aangebroken, gebabbeld over federalisme en de Vlaamse kwestie, geroddeld over de beroemde posturen van de regionale literatureluur. In vijf woorden: te lang om te melden. Maar prettig. Want Claus is een fantastisch causeur. Als hij een mislukt toneelschrijver was, zou men denken dat hij misschien nog een goed acteur zou kunnen worden. Hij vertelt honderduit over zijn reisbelevenissen in Mexico. Over ambtenaren die via niet aangesloten telefoons inlichtingen vragen ten gerieve van reizigers die precies de informatie krijgen waarop ze staan te wachten. Over grote geleerden die nog altijd de 'missing link' met de realiteit niet gevonden hebben. Over typisten die voor een werk betaald worden en nooit tijdig klaarkomen, iets waar hij zich (glimlachend) dood over ergert. Over de studenten, van Gent, die op hetzelfde moment buiten, op de Predikherenlei, de Marseillaise staan te zingen en dan weer OAS beginnen te scanderen en een wagen dwars over de rijweg duwen, omdat er in de buurt mannen en vrouwen in avondkledij vertoeven. Gent is een gekke stad. En Vlaanderen is nog gekker. Als de bloem van zijn jeugd de president van de Sociëteit Zus en Zo naar Claus en Frans-sprekende vrienden in een restaurant stuurt om te vragen waarom er Frans gesproken wordt en zo. En Claus (toneelschrijver nr. I, dichter nr. I, romancier nr. I) volhardend in de boosheid de kellner roept en in de taal van Molière vraagt de herrieschoppers aan de deur te zetten. Men moet al een top-Vlaming zijn om Rome te verlaten en af en toe te proberen de cercle vicieux van de Vlaamse minderwaardigheid in Gent en de rest van Vlaanderen te doorbreken. Bij wijze van slot hebben we dan het omslag gekeurd van 'De Verwondering', het nieuwe boek van Claus dat in maart bij De Bezige Bij moest verschijnen, maar dat eerst in september zal uitkomen vanwege de feuilletonpublikatie in het 'Nieuw Vlaams Tijdschrift'. Een hermetisch boek, dat bestaat uit een afgerond deel van een grote roman waar Claus al jarenlang aan werkte en waardoor zijn lezers de volle lading moeten krijgen. En een boek waarvoor hij zelf de stofwikkel ontwierp met als centraal motief een vogel met menselijk hoofd uit een Scandinavisch volksboek. Met als kleuren goud en zwart.

Claus: 'Tegenwoordig zijn het allemaal bonte vlakken en vlekken. Is het niet sjiek? Het is sjiek. Erg sjiek.'

Ik: 'Wil jij nog wat vragen, Piet?'

Sterckx: 'Nee. Geen vragen. Want we zitten klaar met antwoorden en proberen vruchteloos vragen te vinden.'

Claus: 'Dan ben je in de staat van verwondering. Als je geen vragen hebt. Vragen is het begin van de wijsbegeerte. Dat heeft Aristoteles gezegd. En tevoren is er de staat van verwondering.'

In die staat van verwondering zijn we terug naar Antwerpen toe gereden. Onverschillig dwars doorheen een licht studentenopstootje.

DOOR FRANS DE BRUYN

FOTO'S VAN FRANS PHILIPPI