HET FABELDIER DER VLAMINGEN HUGO CLAUS
'Wie niet slim genoeg is, moet mij niet lezen. Wanneer ik een man ontmoet die mij zegt dat hij zijn hand heeft afgekapt na het lezen van één mijner boeken, dan zeg ik: Het spijt mij, beste, maar u bent echter beter met twee handen.'
Aldus Hugo Claus in een interview, als antwoord (gedeeltelijk weergegeven) op de vraag : 'Hoe ziet u de taak van kunst en kunstenaar tegenover de wereld ?'
Claus voegt er nog aan toe : 'Ledigheid en absurditeit bestaan nu eenmaal, ik moet dus niet doen of ze er niet zijn. En dan nog, iemand die mij wil leren kennen moet mij volgen op de voet, en alles lezen, niet zijn oordeel uitspreken na de lektuur van één geïsoleerd werk. En moet ook niet terugschrikken voor moeilijkheden...'
Deze citaten uit « Ruimten » (2de jaarg. nr. 1) brengen ons de kennis bij van Claus' defensiepolitiek tegenover de opdringende menigte nieuwsgierigen, tegenover de resems ratten, klaar om met hun kleinburgerlijke snoetjes zijn persoonlijk leven om te woelen. Het is niet zozeer een defensie-politiek als wel het humaan verweer van een tedere, mysterieuze Claus.
De Vlaamse Ionesco Piet Sterckx heeft daar ook zeer goede woorden voor: 'Nog al te veel wordt hij (Claus) beschouwd als iemand die ervan houdt buitenissigheden te verkondigen, of om zich van de Vlaamse kultuur af te zonderen. Fragmenten van zijn verklaringen hebben hiertoe aanleiding gegeven, maar wie hem persoonlijk kent, weet dat hij het juist goed meent: maar dan zonder enig kompromis.'
Als schutter onder Vlaanderens (zedige) duifjes hééft Hugo Claus het vaak doen stuiven. Tijdens z'n interview met Sleutelaar van de Haagse Post en met jongens van de Belgische officiële scholen, heeft hij enkele uitspraken gedaan over Vlaamse aangelegenheden. In de huidige omstandigheden klonken die nogal hard in Vlaamse oren. Want zij praatten als het ware naar de mond van de Vlamingen-vretende franstalige kranten. De auteur beweert dat hij zich ergert aan het feit 'dat die oude kollaborateurs weer zo dapper in de weer zijn.' Welk argument naar aanleiding van de laatste Mars op Brussel franstalige kranten graag hebben aangevoerd, met dezelfde verdwazing waarmee sommigen onder hen het federalisme veroordelen omdat het gedeeltelijk tijdens de oorlog al bestond. Hugo Claus kijkt me vriendelijk, maar toch nerveus aan en antwoordt op dit door mij geformuleerde bezwaar : 'Het is een feit dat kollaborateurs weer flink op de bres staan. Dit is een waarheid. En ik acht het nodig die uit te spreken, ongeacht de geschiktheid of ongeschiktheid van het ogenblik waarop ik ze uitspreek.' Elders in het HP-interview betreurt onze Vlaamse auteur het dat Walravens hem in zijn kritiek op « De Verwondering » ('als enig verwijt in een gênant vleiend artikel') aanwrijft, 'dat ik de SS-mannen in mijn boek grotesk beschrijf, en niet als de gevaarlijke manifestanten die ze nu blijken te zijn.' Waarop Claus replikeert: 'Vergetende dat het niet mijn bedoeling was om de stand van het fascisme van nu te beschrijven. Daar zijn de kranten voor.' Inderdaad, daar zijn de kranten voor. Want ik veronderstel wel dat Hugo Claus niet steeds op dezelfde nagel wil blijven slaan, het oorlogsmonster nog niet afschuwelijk genoeg vindt en er nu nog geen gruwelijk lange staart gaat aankleven. Mij dunkt is Hugo Claus wel mans genoeg om zich niet te verschuilen achter Walravens die zich de Sartre van Brussel waant, en die zich bij gebrek aan OAS op argeloze Vlaamse betogers uit de provincie werpt.
Gesprekken van Hugo Claus met Johan de Roey