OP BEZOEK BIJ HUGO IN BLARICUM
foto Eddy de Jongh
HET is een ironisch streekje van het lot om Hugo Claus nu uitgerekend in Blaricum te moeten bezoeken. Maar met een charmante echtgenote — Elly, als vanouds — en een nu vier maanden jonge zoon — Thomas, met wie aangenaam kennisgemaakt — met een kunstenaarsfaam en niet te versmaden opdrachten ook, kan zo iets voorkomen. Gehuisvest in een ruime en cultureel-stijlvol aangeklede villa, compleet met perkamenten boekbanden, Oudhollandse stadsprenten, een vleugel en een televisietoestel, en dan om er te werken, inderdaad.
Maar hef is wel tijdelijk, dit verblijf, en in zekere zin onvrijwillig ook. Claus maakt het me duidelijk als ik nog maar net tegenover hem zit vanwege dit vraaggesprek, en om nog andere redenen. Hij woont in dit huis tot eind februari, in verzekerde bewaring om zo te zeggen. Want hij heeft op zich genomen weer een scenario te schrijven voor een film en zijn opdrachtgevers hebben in zo'n geval meer aan een goede buur dan aan een verre vriend. Maar de omgeving inspireert hem niet. De spraakmakende gemeente met instemming citerend, zegt hij in dit groene graf niet gelukkig te zijn. Wat hem er zo opvalt, is dat iedereen er naar de rust verlangt. En naar het niets doen.
We komen erdoor te spreken op een bepaalde trek in het Nederlandse volkskarakter: het beheerst willen zijn, de afkeer van de overdaad en de voorkeur voor de soberheid. 'Beheerstheid en soberheid gelden in Nederland als grote deugden,' zegt Claus, 'maar het komt dikwijls neer op een soort verstarring. Op de angst van mensen die zuchten: — als er in godsnaam maar niets hoeft te gebeuren.' Hij herinnert aan zijn gesprek met Gomperts in de televisiereeks Literaire ontmoetingen. Die had ook een soberheid in het literaire woordgebruik bepleit en gezegd dat je geen drie adjectieven moet gebruiken als je er met één kunt volstaan. 'Ik ben er niet mee eens en ik vind ook dit weer typisch Hollands. Drie adjectieven zijn altijd beter dan één, tenminste als ze een functie hebben. Daardoor wordt het juist kunst, die nu eenmaal een zekere overdaad, een bepaalde wijze van versiering moet zijn.'
— Maar waarom ga jij dan, met je afkeer van rust en verstarring, je nu juist begraven op het Vlaamse platteland?
Claus had me verteld dat hij een oud en nog te restaureren huis heeft gekocht in Nukerke, een Oostvlaams dorpje enkele tientallen kilometers ten zuiden van Gent en tussen Oudenaarde en Ronse gelegen. Hij zegt dat dit iets totaal anders is.
'Nukerke is inderdaad een gehucht, daar is Onze Lieve Heer nog niet voorbij geweest. Het is er een heel merkwaardig leven, bijna middeleeuws. Maar het is daar een ander soort rust dan de kunstmatige rust van het Gooi. Het is er gewoon een stukje leven, men doet er wat men er eeuwenlang heeft gedaan. En dat boeit mij wel.'
— Loop je er dan niet het gevaar als schrijver op den duur min of meer af te stompen? Of zul je geregeld uitbreken naar de stad?
Claus zegt er niet bang voor te zijn en wijst ietwat heftig de veronderstelling af dat hij een turbulent leven leidt. Hij noemt het een misverstand en zegt dat zijn toekomstige leven op het Vlaamse platteland weinig verschil zal uitmaken met het leven dat hij nu in Gent leidt.
'Ik ga nauwelijks uit, ik heb geen stamcafés, ik ben geen lid van de PEN-club en niet van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Vroeger, in de tijd dat ik in Parijs en in Rome woonde, had ik nog wel behoefte aan ambiance. Nu is dat achter de rug. Ik heb ook geen behoefte meer aan contact met m'n kunstbroeders.'
— En de cultuur? Het toneel bij voorbeeld, waarvoor je zelf zo ijverig je bijdragen levert?
Claus zegt in zeker twee jaar geen toneel meer te hebben gezien.
' 't Kan me niets meer schelen en dat zal m'n bestaan in Nukerke te gemakkelijker maken. Wat ik er nog wel nodig zal hebben is m'n portie films. Vooral Westerns en fijne thrillers.'
Doorpratend over het toneel en over recente opvoeringen in Nederland, wijst Claus nog eens op de beheerstheid en soberheid die hem ook daar hinderen. Een bijna leeg toneel, met wat staketsels en nauwelijks met decors, wordt hier prachtig gevonden.
'Ik hou er niet van, het geeft mij geen thrill. Ik ga dan maar liever niet. Kunst, moet niet sober zijn.'
HET HEROISME
We komen te spreken over de roman De verwondering, die in 1962 bij De Bezige Bij verscheen. Ik herinner Claus eraan dat hij er mij 9 jaar geleden, toen we gelijktijdig in Rome verbleven, al over had verteld. 'Verwondering om Crabbe' was toen nog de voorlopige titel en vanwege de reminiscenties die het boek oproept aan de Vlaamse edelfascist Joris van Severen, vraag ik hem in hoever die figuur en in het algemeen het Vlaamse nationalisme hem hadden gefascineerd. Ik weet immers van nabij hoe anders het daarginds ligt dan bij ons, waar het al dan niet pro-nazi zijn meestal de sympathie voor het Vlaamse nationalisme bepaalt.
Ik breng ook Piet van Akens roman De verraders ter sprake, waarin Van Severen en zijn groep wel heel ostentatief als onbesmette slachtoffers van francofonen en Fransen ten tonele worden gevoerd, maar Claus heeft dit boek niet gelezen. Hij zegt wel door het nationalisme te zijn gefascineerd, maar zeker niet om de Vlaamse aspecten.
'Het is het heroïsme in het algemeen dat mij intrigeert. Crabbe is eigenlijk de klassieke held, die aan de verwondering ten onder gaat. Het verhaal had net zo goed in de 16de eeuw kunnen spelen. Het is de held die me passioneert, niet een Vlaams heroïsme. Dat ik een kring van ex-Oostfronters in het boek heb geplaatst, heb ik gedaan om aan de intrige een zekere reële entourage mee te geven. Overigens is die entourage niet eens zo erg reëel en het is onzin er politieke waarderingen mee te verbinden. Jan Walravens deed dat bij voorbeeld en zei dat ik in politiek opzicht naïef was, dat ik politiek mank liep. Wie zo oordeelt, heeft het boek niet begrepen. Die Crabbe van mij is iemand die te veel wil en die de middelen ontbreken. Mijn boek wil iets onderzoeken. Het is geen psychologisch boek, dat iets wil verklaren.'
Uiteindelijk moet Claus toegeven dat de echte Van Severen als held hem in zijn prille jeugd wel iets heeft gedaan. Maar alle helden hebben dit gedaan en hij herinnert eraan hoe hij zijn eerste boek schreef toen hij 13 jaar was. Hoofdfiguur daarin was Nicolaas Zannekin, de leider van de opstand, in Vlaanderen in de 14de eeuw tegen de toenmalige graaf, Lodewijk van Nevers, en die toen in de beslissende slag sneuvelde. Diezelfde Zannekin was de hoofdpersoon in een toneelstuk dat hij drie jaar geleden schreef en dat gedurende twee achtereenvolgende avonden moest worden opgevoerd. Claus lacht er nu verontschuldigend om: 'Het is natuurlijk waanzin, zo iets gaat niet.' Hij voegt eraan toe het stuk nog wel eens te zullen, bekorten, maar hij heeft er zijn geboeidheid door de ondergaande held mee willen illustreren. Hij is niet de eerste en hij zal niet de laatste zijn, zolang de mens tenminste nog de drang heeft zijn grenzen te buiten te gaan.
VERKEERD BEGREPEN
Omtrent Deedee, zijn laatste roman, is in allerlei recensies nogal eens behandeld als een oubollig of pikant erotisch Vlaams verhaal. Omdat ik er iets anders in zag, vroeg ik Claus of ook dit verhaal niet verkeerd is begrepen. Hij brandt los en zijn stem wordt scherp van de verontwaardiging.
'Er is vrijwel geen behoorlijke bespreking van verschenen. Men heeft niets van de bedoeling begrepen. Men heeft het als een schandaalboek gezien en als een aanval op het katholicisme, omdat er een priester in voorkomt. Maar het is het verhaal van een priester die door een bacchanaal uit zijn doen raakt. Een bacchanaal dat in de antieke zin ook een ritus is en niet eens zo afwijkend van de katholieke. Ik heb dit alles bewust in een Vlaamse entourage geplaatst, in een vulgaire entourage vooral. Ik bekijk in dit boek de vulgariteit en ik schrijf nu eenmaal niet vanuit een geloofsbelijdenis of een bepaalde optiek. Er is veel symboliek in dit boek gestopt en door bepaalde nogal opvallende symbolen heb ik ook getracht de lezer op het spoor te zetten.'
Claus noemt met waardering het nog maar kort bestaande Vlaamse jongerenblad, Bok, waarvan het hele derde nummer aan dit boek was gewijd. Het was een analyse van 60 pagina's, geschreven door Weverbergh, de redacteur.
'Ik had voor 't eerst het gevoel dat nu eindelijk iemand het boek had gelezen.'
Claus is blij met dit essay, al heeft Weverbergh aan de andere kant ook weer overdreven en te veel symboliek uit het verhaal willen halen, tot op de toevallig zo uitgekomen scheiding toe van twee episoden precies in het midden van het boek. Later wijst Claus er in dit verband nog met verbittering op dat het vermeende antikatholieke karakter van het boek hem de opdracht heeft gekost van een televisiespel, een gemengd Vlaams-Nederlandss onderneming, waarvoor hij al was uitgenodigd en een Nederlands regisseur al contact met hem had opgenomen.
NIEUW WERK
Een bezigheid die hem ook in zijn Blaricumse verblijf heeft vastgehouden, is nog de vertaling van Shakespeares Hendrik V. Het lijkt mij een karwei, maar hij heeft er niet genoeg aan. Hij maakte er twee! Eén voor het comité dat dit jaar hier de Shakespeare-herdenking organiseert, en een tweede, veel vrijere bewerking, waarvan hij had gehoopt dat het comité het zou accepteren.
'Maar dat gaat niet door,' zegt hij. 'Ik zal het te zijner tijd wel als een eigen stuk uitbrengen. Ik zal niet zeggen van Claus-Shakespeare, maar ik heb dan toch, uitgaande van Shakespeares intrige, bekeken wat mij aanstaat. Zoals hij het geschreven heeft, is Hendrik V een slecht stuk. Door mijn bewerking wordt het aanzienlijk beter.'
Bedoel je zoals Picasso het deed met zijn naschilderen van bekende schilderijen van voorgangers? Een aftasten van het gegeven en dan kijken of het voor het eigen sentiment nog dienstig is?
'Ja, min of meer. Begrijp goed, natuurlijk gaat het er niet om dat ik me verbeeld zoveel beter te schrijven dan Shakespeare, of me met hem te kunnen meten. Het is ook geen kwestie van meer of minder talent. Alleen is nu eenmaal de tijd veranderd en zijn allerlei technische middelen het ook. Er zijn dingen die vroeger moeilijk waren en die je nu met een handomdraai doet. Vergelijk het werken met een mixer nu en vanuit die optiek kijken naar het gescharrel met een aardappelmesje vroeger. Dat heb ik met mijn bewerking van Hendrik V willen doen.'
Het interview-gedeelte van het gesprek besluit ik met een vraag naar zijn toekomstplannen, zoals het betaamt bij een actief schrijver. Claus zegt dat hij Randgedichten bij Dantes Inferno gaat publiceren, waarvan er al 9 werden opgenomen in Jonckheeres bloemlezing Uit het nest geroofd. Verder komt er waarschijnlijk binnenkort een bundel met verzamelde gedichten uit, een keuze uit de vroegere bundels, en ook heeft hij nog een boek in het hoofd, waarin hij een aantal hem ergerende Vlaamse toestanden haarfijn wil onthullen.
'Niet essayistisch of journalistiek. Dat kan ik niet, ik werk op een andere golflengte.'
Ik ken de aanleiding en de feiten. Maar hier past mij het zwijgen: Hugo Claus heeft zijn laatste woord nog niet gezegd en ook kan elke conclusie mijnerzijds dan beter achterwege blijven. Behalve dat hij verdient niet voorbarig veroordeeld en goed gelezen te worden.
J. H. W. VEENSTRA