hugo claus :
niemand kwetst mij ongestraft
HUGO CLAUS (36) - dichter, toneel- en romanschrijver, schilder ~ is bezeten door het teater. Het blauwtje dat hij kortgeleden liep toen zijn sollicitatie naar het direkteurschap van de schouwburg in Gent terzijde werd gelegd, lijkt zijn bezetenheid nog te hebben opgevoerd. Nochtans spreekt hij er niet fanatiek over, eerder goedaardig, maar met een onmiskenbare ondertoon van sarkasme, verhuld in understatements en poëtische uitspraken. «Daarvoor ben ik dichter» zal hij me enkele malen herhalen tijdens een hele middag praten in zijn woonhuis in Nukerke. Het was ook het teater dat aanleiding was tot dit gesprek. Want een week geleden zijn zeventig Leidse studenten begonnen aan een serie van dertien opvoeringen van «De legende en de heldhaftige, vrolijke en roemrijke avonturen van Uilenspiegel en van Lamme Goedzak in Vlaanderen en elders». Een nieuw toneelspel en geschreven door Hugo Claus.
In Leiden wordt « Tijl Uilenspiegel » gespeeld ter gelegenheid van het 78ste lustrum van de universiteit en om te herinneren aan het verzet dat de stad eens de Spanjaarden bood. « Uilenspiegel» leent zich hiervoor uitmuntend. Want hij is niet de grollen tappende snaak zoals hij ons in kinderboeken tegemoet komt, maar de personifikatie van de geest van het volk. Een geest van strijd, tegen dwingelandij (van welke kant die ook komt); tegen leugen en onrecht. Het befaamde boek van Charles de Coster heeft hem zo getekend en Claus gebruikte voor zijn spel dit boek als springplank.
De auteur zegt : «In wezen is Tijl niet een buitenbeentje, maar de bittere aanklager. Hij heeft niets met folklore te maken. Daarom heb ik opzettelijk het schilderachtige vermeden. Een schilderachtig spel waarin de luchtige toon zou overheersen, zo is de geest niet van Uilenspiegel. En voor de folkloristische kant, wel, daar hebben we in Vlaanderen voldoende cafés voor die Tijl — of Lamme Goedzak — op het uithangbord staan. hebben ».
Claus' toneelspel is dan ook een vrijheidsepos geworden. Het Vlaamse volk lijdt onder de tirannie van Karel V en Filips II, het wordt misleid door rondreizende monniken die de hervorming bestrijden en in aflaten handelen. Dat volk buigt, maar de dwingelanden kunnen het niet breken. En telkens opnieuw is daar Uilenspiegel die vertolkt wat in aller harten leeft. In klankrijke taal heeft Claus deze legende geschilderd. Men herkent de sublieme vertaler van «Onder het melkwoud » in de woorden van de verteller nadat de vader van Uilenspiegel, Claes, op de brandstapel ter dood is gebracht: «Kleine zielen zeggen dat de tijd de wonden heelt. Zo was het verdriet van Uilenspiegel niet dat het weg kon waaien als een blad in de herfst. Weken doolde hij radeloos in de velden en in het huis, en droeg de asse van zijn vader in een linnen zakje op zijn borst en zei: De asse klopt op mijn hart. »
Ontmand
Wie zo schrijft heeft het volste recht te protesteren tegen de eerder in Nederland verschenen vertaling van het boek van Charles de Coster.
Dus vaart Claus uit: «Dat Nederlandse boek is een ontmande versie van Tijl. Men kan daar niet genoeg tegen protesteren.»
Hij noemt me een passage waarin die ontmanning letterlijk is geschied en vervolgt: «Het spijtige is dat er nu enkele generaties opgroeien met het idee dat dat het boek is. Wie de vertaler is, weet de lezer niet. Hij wordt niet vermeld.»
Over de opvoering in Leiden zegt hij nog: «De studenten spelen het met een geweldige inzet, die door het beroepstoneel niet verbeterd zou kunnen worden. Het is alleen jammer dat de verwezenlijking niet helemaal volgens mijn opzet is. Zo heeft men de paarden moeten schrappen en in plaats daarvan wordt een paardekop op een stok vertoond. Bepaalde spelers moeten nu bewegingen maken alsof ze een paard berijden. Je krijgt dan een huppelende Hollandse student te zien. Ik vind het jammer want de verbeelding kan pas gestimuleerd worden op konkrete ervaringen.»
Maar hij wil daarover niet hard vallen. Want van de andere kant ontving het Leidse publiek het (rijdende) Geuzenschip met een langdurig applaus. Daaruit bleek dan toch hoe de kijkers in het spel opgingen.
Het lied dat de Geuzen aan boord van het zeilschip zingen begint zo:
«Leve de Geus! Slaat op de trom! De Briel is ingenomen en Vlissingen, de sleutel van de Schelde.
God is goed. kamp-Veere is aan ons, waar het geschut van Zeeland stond.
IJzeren kogels, en kogels van lood, God is met ons, wie is er tegen? Slaat op de trom. Zege en roem. Leve de Geus ! »
Teater
Of dit spel ook bij ons, in Gent bv. opgevoerd zou kunnen worden, vraag ik.
«Nooit,» zegt Claus,« en wel om twee redenen. In Gent krijgen we de krachten daarvoor niet bij elkaar en vervolgens ben ik van mening dat niemand mij ongestraft kwetst.»
Dit laatste is geen orakeltaal en deze uitspraak brengt ons op het chapiter van de leiding van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Gent.
«Na jaren onderbreking gaat nu weer een eigen beroepsgezelschap dit teater bespelen. Er moest een direkteur benoemd worden en ik voelde mij in geweten gedwongen te solliciteren. Ik vond dat ik het aan mezelf en aan de gemeenschap verplicht was te bewijzen dat ik iets nieuws kon brengen. Achteraf vind ik mezelf naïef en kinderlijk omdat ik heb durven denken dat ik 'n greintje kans had. Maar ik had de zaak grondig bestudeerd en ik had oplossingen uitgedacht die in de praktijk te verwezenlijken zouden zijn. U moet weten, er wordt in Vlaanderen niet echt teater gespeeld. Daarom ga ik er nooit naar toe. Mijn vrienden evenmin. En tóch is het teater leefbaar. Maar dan moet het in 1965 geplaatst worden. Het moet rekening houden met de mensen van nu. Enfin, ik werd met vier andere kandidaten opgeroepen. Het leek wel een schoolklas. We moesten ieder een aantal vragen beantwoorden in het genre van : Op welke dag denkt u een première te houden ? Eminente vragen, dachten ze. Terwijl de stupiditeit er afdroop. Om kort te gaan, de keus viel op een universitair geschoold iemand. Die man had background, vond men. En background is een groot woord in Vlaanderen. Toen die nieuwe direkteur na enkele weken een benoeming in het buitenland aannam, koos men een vakman. Maar uit het programma, dat deze aankondigt, blijkt dat er geen sprake is van enig experiment. De avant-garde komt niet aan bod. Het blijft dus een woestijn. »
Op mijn vraag of hij zich meer geschikt vond dan de andere vier kandidaten:
«Als ik niet de beste was had ik niet gesolliciteerd.»
Men ziet: Hugo Claus staat zijn mannetje. In heel verschillend opzicht trouwens. Woont hij niet als een graaf van Vlaanderen in zijn eigen burcht in Nukerke ? In dit dorpje tussen Oudenaarde en Ronse kocht hij een tweehonderdvijftig jaar oude hoeve, in carré gebouwd rondom een binnenplaats. Op het erf lopen zestien kalkoenen rond en in het stro van de daken wemelt het van de mussen. Hij pleegt die te verjagen met een van zijn twee geweren, «maar de vogeltjes hebben me door en vliegen al weg als ik met mijn wapen naar buiten kom. Dan los ik maar een schot in de lucht. » Claus zegt de stad (Gent, daarvóór Parijs en Rome) verlaten te hebben voor zijn kind. «Een kind moet buiten opgroeien.» Thomas heet zijn zoontje, naar de apostel die eerst zien en voelen moest voor hij kon geloven.
«Dat zien en voelen vind ik zo'n mooi gebaar, » bekent Claus, «en mijn kind heeft er ook de aanleg voor. »
Terug naar de van teater bezetene Claus:
«Ik zou politieke toneelstukken willen maken, korte stukken van hoogstens een half uur. Stukken waarin met een lach en een traan de aktualiteit wordt verwoord. Met vijf of zes zulke stukken zou een avond gevuld kunnen worden. U moet hierbij niet denken aan kabaretscenes of politieke satires, het zou iets heel anders moeten zijn. »
Hij noemt een voorbeeld:
«Onze koning is getrouwd met Fabiola. Ik zou dat zo kunnen behandelen: Er is onrust in het land, de vakbonden roeren zich. De aartsbisschop en de eerste minister zeggen de koning dat het tijd wordt dat hij gaat trouwen. Dan krijgt men Boudewijn en Fabiola handje in handje te zien. Maar nu zeggen de aartsbisschop en de eerste minister hoeveel voordeliger het is om in november in plaats van september te trouwen. Zo'n fragmentarisch stuk vind ik typisch toneel van nu. Het berust op feiten die de mensen wel gehoord of gelezen hebben, maar die ze onvoldoende verteerd hebben. Zo zou je de onafhankelijkheid van Kongo in een nog veel korter stuk kunnen uitbeelden. Of een geval van Kamiel Huysmans tegenover andere politieke kopstukken. »
Prijzen
Hoewel hij niet heftig spreekt, bespeurt men in zijn woorden zijn bewogenheid. Waarschijnlijk zal hij het zelf anders aanduiden. Bewogenheid? Een sterk engagement ? «Ik haat dat woord engagement» zegt hij fel. Toch zal het hem niet meevallen ook aan het begrip te ontsnappen. Een ander onderwerp: literaire prijzen. Hugo Claus heelt den volke laten weten dat hij geen letterkundige onderscheidingen zal aksepteren wanneer er geen geldbedrag aan verbonden is.
«In kleine landen is het obsceen om iemand te onderscheiden zonder daarbij ook een prijs te betalen. De uitgevers beweren wel dat de publiciteit van de schrijver met een onderscheiding gediend is, maar zij zijn het die de grootste winst opstrijken als een boek goed verkocht wordt. Verwijzing naar de Prix Goncourt in Frankrijk is onzin. De omzet van een boek dat met de Goncourt is bekroond stijgt meteen zo geweldig dat ook de schrijver een dikke portie krijgt».
Over de evolutie in zijn werk:
«De dingen, die ontstaan, moeten op zichzelf beoordeeld worden. Elk werk schept zijn eigen normen en de rode lijn die men meent te bespeuren in een reeks van boeken of gedichten is slechts fiktief. Ik verwerp dus beoordelingen zoals: Zijn vorige roman heeft hij met dit nieuwe werk niet overtroffen. Hoe wil men b.v. «De verwondering» vergelijken met « Omtrent Deedee » ? Men gaat dan sprongen maken die niet te maken zijn. Ik schrijf voor mijn tachtigste jaar en dan mag er geoordeeld worden. Alleen dit zeg ik nu: Ik zal mijzelf nog verschillende keren overtreffen. »
Het werk van Claus ondervindt in Vlaanderen minder waardering dan in Nederland. We lezen lang niet zo veel als de Nederlanders en bovendien, zegt Claus, wordt ik in eigen land geboycot. Hij voert daarvoor bewijzen aan : met opzet werden delen van de tekst van een in Gent opgevoerd spel onverstaanbaar gemaakt.
En : « Toen indertijd mijn stuk «Een bruid in de morgen» in Nederland werd gespeeld, waren de kritieken in de Nederlandse kranten zeer gunstig, behalve in de Tijd en in de Telegraaf. Welnu, de Vlaamse bladen citeerden juist deze twee kranten om de mensen aan het verstand te brengen dat ik het in Nederland niet gehaald had. »
Claus voelt zich niet gekwetst door die afwijzende houding, zegt hij me. Wel vermoedt hij duistere machinaties van de kant der geestelijkheid. Hij beschrijft ze me in beeldenrijke taal, maar bekent even later dat hij ook priesters onder zijn goede vrienden telt. Het hem wel eens toegezonden verwijt dat hij een heiden zou zijn, verwerpt hij zeer nadrukkelijk:
«Hoe kan iemand in West-Europa zich een heiden noemen ? Het kristendom heeft zich hier in eeuwen geworteld. Westeuropese heidenen zijn onbestaanbaar. >
Jan VERDONCK