Onze medewerker T. Gielens bezocht enkele vooraanstaande personen uit de wereld van de literatuur, de plastische kunst, de sport, de journalistiek en het toneel. Onze bedoeling was een openhartig gesprek aan te gaan en hen vooral zelf aan het woord te laten over het huis waarin ze wonen.
« Ik zal proberen zo eerlijk mogelijk te zijn. Het is het prettigste wat ik me voorstel te doen », verklaarde Hugo Claus in een interview met de Nederlandse journalist Jessurun d'Oliveira.
Dit schoot mij in een flits te binnen toen de ietwat trage telefoonstem van Claus zei : « Ik vrees dat ik geen opinie heb over binnenhuiskunst en industriële vormgeving... » De rest van de woorden kwam onduidelijk door in de zinderende fluittoon en een aanhoudend telefoongekraak. Het regende en de wind waaide met een kracht van 70 km. per uur. In Nukerke bij Ronse regende het nog steeds. In een vroegere schuur bevindt zich de werkkamer van Hugo Claus. Een cementen vloer, een ongeschilderde ruwe tafel, enorme boekenrekken, met tegen de achtermuur een lelijkgroene kast die van vloer tot zoldering reikt. Achter de tafel zit Claus, groot en zwaar, het gelaat van een Romeinse senator. Donkere pull en blauwe blue-jean's met omgeslagen pijpen.
« Dit hier mag geen kunst zijn! Hier leef ik (klopt met zijn hand op zijn borst). Die muren moeten neutraal zijn! Die tafel (schudt ermee) mag lelijk zijn ! In deze kamer zorg ik voor de kunst. Die radio daar is een oud lelijk ding, maar een mooiere zou mij hinderen. Het voornaamste voor mij is... euh... in deze kamer wel te verstaan, een kombinatie van (beklemtoont nu) een zekere banaliteit met een zekere neutraliteit. Die kast vind ik mooi, omdat zij zo praktisch is (trekt alle schuifladen open), hierin kan ik al mijn paperassen opbergen... misschien is die groene kleur afschuwelijk, maar ze hindert me niet. Geen enkel voorwerp, hetzij meubel of lamp of ik weet niet wat... mag me noch naar de vorm noch naar de kleur afleiden. Moesten die muren een warmere, rodere tint bezitten... ik zou veel te seksueel worden. »
Achter een klein venster, verschijnt een vrouwengelaat. Lange, blonde haren omlijsten een monumentaal gezicht. Een Zweeds type! Zij lacht en wenkt naar Claus. Hij steekt zijn hand op en maakt een doorlopende beweging naar zijn woonhuis...
« Daar is het natuurlijk iets anders. Daar leef ik met mijn vrouw en mijn zoon, Thomas. Ik moet gasten kunnen ontvangen. Voor hen wil ik het komfortabel en mooi. »
« Ik woonde in 999 hotelkamers ! Ik zag in de stad «de innovation» steeds boven en onder mij. De warenhuizen (symbool van mensenmassa) met stemmengeschetter waren steeds links en rechts van mij. Hier ken ik geen innovation meer. Als ik hem wil haal ik hem naar mij. Ik was het beu in de stad met al zijn lawaai en rumoer. Wij verstikken in een slechte opeenstapeling van architektonische lelijke gebouwen. Ten andere (staat recht, we gaan naar het woonhuis over het verregende binnenerf) van onze architekten moet ik nou niet veel hebben... Het is wel mogelijk dat wij stilaan komen tot die steden van Jonas of Constant (van de Cobra-groep), waar estetisch-funktioneel een ruimtelijke ordening zal tot stand komen die verantwoord is... Die projekten zijn niet zo utopisch... Als je bedenkt dat de regering zoveel miljarden weggooit om een verouderd leger in stand te houden, om hypocrieten te voeden, om geld voor de zwijnen te gooien door verouderde tanks en vliegtuigen op te kopen, die andere landen reeds kwijt willen. Die projekten van Constant en Jonas met zijn trechtersteden zijn minder utopisch en veel minder... dan de ontmoeting tussen twee satellieten in de ruimte... »
De woonplaatsen vormen één langwerpige rechthoek. De hall is een grote, lage plaats — vermoedelijk de keuken — waar links een donkerbruine trap met doorzichttreden naar boven leidt. In de hall zelf staat in het midden een donkerbruine ronde tafel op witte en zwarte vloer. Verder een hoge accajou-kast en dito schrijftafel (witte telefoon) met vergulde fijne lijnen. Nevens de kast staat het witte hobbelpaard (blauwrood zadel) van Thomas.
« Ik ben geen kollektionneur», zegt Claus, « maar hier hangen wel dingen waarvan ik hou. Ik heb reeds schilderijen van mijn vriend Appel geweigerd... iedereen vond het stom van me... maar ik had er geen zin in. Dit is wel weinig gekend, geloof ik (wijst naar een werk van Ensor). Het is het Doopsel van Kristus. De anderen zijn van D. van Severen, Wijckaerts, Jan Cox, een potloodtekening van Brusselmans, een Raveel en eentje van Edgard Tijtgat. Van mijzelf hangt er niets.»
Via deze hall komen wij in de woonkamer. Zeer lang, rechthoekig gevormd met langs de linker lengtezijde vensterdeuren die uitgeven op een hellende boomgaard en langs de rechterzijde grote ramen die ons de binnenplaats van de hoeve tonen. De ene breedtezijde wordt volledig in beslag genomen door een enorme bibliotheek. Langs de andere kant een reusachtige open haard met rechts ervan een zithoek die bestaat uit een soort empire-divan en twee zetels met bruinfluwelen overtrek — geflankeerd door een cognac-kleurige cilindervormige lampadaire. Een enorme zware tafel met Spaanse invloed, in de eerste helft van de zaal en helemaal links daarvan in de hoek een oude Vlaamse geïncrusteerde linnenkast. Op de vloer (grote zalmkleurige marmeren tegels) liggen Chinese tapijten. De zoldering wordt gevormd door zware uitspringende balken.
« Hier en daar heb ik een werk van een vriend omhoog hangen. De meeste muren zijn nog wit en moeten nog behangen worden. Alles is een beetje voorlopig geschikt... Als ik weer eens geld heb, kan ik een stukje verder», grinnikt hij. « Kijk boven die divan heb ik maar een werk van Yorn. Het is slechts een fragment. Yorn is de grootvader van de Cobragroep geweest. Ja, ja,... U zegt daar dat Yorn minder gekend is in Vlaanderen, maar Vlaanderen is nu éénmaal geen waardecriterium voor een kunstenaar... »
In de keuken, links in de hall, valt onmiddellijk een portret van een overgrootvader van Hugo Claus op. Opmerkenswaardig zijn de kleine zitstoeltjes, gelijkend op oude melkstoeltjes ! Boven een aanrechtkast hangen zes ceramieken tegeltjes die de zeven sakramenten voorstellen. Het zevende is echter zoek geraakt. Op de bovenverdieping leidt een brede gang met kleine dakvensters van de badkamer naar de slaapkamers. Witte bepleisterde muren, een oude buffetkast, op de grond een veertig centimeterhoge in hout uitgesneden madonnabeeld, geven iets kloosterachtig weer. De badkamer, zeer modern, in blauwgroene tere tinten, is zeer ruim. In één van de muren zijn tweehonderd jaar-oude ceramieken tegels ingewerkt.
« Ik vind het niet mooi, maar ik had niets anders» zegt Claus, maar hij meent het niet.
« Volks- en etnologische kunst interesseert me geweldig. In de boomgaard hebt ge ongetwijfeld die groene jager met zijn rode hond zien staan, evenals op de grashelling achter de hoeve, die twee roodgekleurde leeuwen. Zij werden gemaakt door een 78-jarige mijnwerker uit Stuttgart. Op die geïncrusteerde linnenkast staat een prachtige... totem om het zo te noemen, van Anne Debie. Ik heb oude donkerbruine Lieve-Vrouwe-beeldjes knap uitgesneden in hout. Van zulke dingen hou ik wel. Ik verzamel die dingen niet, maar van je reizen breng je af en toe wel iets mee. Ik denk dat iedereen zoiets doet. Wij moeten nog veel bijwerken aan deze hoeve. Sommige dingen vinden we in afbraken van oude huizen... Men heeft wel soms en tikje geluk nodig, maar mijn vrouw heeft wel die feeling, geloof ik... Dit wou ik altijd : wonen op het platteland, ver van het lawaai en de massa. Als je lawaai nodig hebt kun je altijd naar de stad, maar je kunt steeds terug naar de natuur... Hier heb je licht en ruimte»...