DERDE PROGRAMMA

UITZENDING : 27 november 1966

MENS EN MAATSCHAPPIJ (2)

FDV. : Vandaag: de auteur en zijn brievenbus. Een schrijver schrijft; een uitgever publiceert en allerlei mensen lezen het werk. Dit werk wordt besproken in de kranten, via de radio, de auteur wordt geïnterviewd en zo meer. Zijn werk wordt met andere woorden overgeleverd aan het complexe, abstracte lichaam dat men "de kritiek" noemt. Maar ook andere mensen, jongere mensen en oudere, lezen hun werk en schrijven erover, soms naar hun vrienden, soms naar de auteur zelf. Dit materiaal, d.w.z. de brieven, die een auteur van een onbekende ontvangt, is het materiaal van deze uitzending. Ontvangt de auteur veel brieven ? Welk soort van brieven ? Wat staat er doorgaans in die brieven ? Beantwoordt hij de brieven ? Houdt hij rekening met wat hem gezegd wordt ? Of, zijn deze brieven gewoonlijk naast de kwestie ? U hoort de antwoorden van de auteurs. Dat zijn vandaag Hugo Claus, Johan Daisne, Ward Ruyslinck, Piet Van Aken en Gerard Walschap. Zoals steeds eiste de tijdbeperking dat de antwoorden geknipt en (of) gemonteerd werden. De interviews werden afgenomen door Georgette De Rijcke, Frans Boenders en mezelf. Ook de citaten uit brieven worden door Georgette De Rijcke en Frans Boenders voorgelezen. Conclusies moet U niet verwachten. Alleen krijgt u een bepaalde gradatie van de meer optimistische auteurs, die blijkbaar alleen maar brieven van lof krijgen, naar de meer pessimistisch ingestelde schrijvers, die dan blijkbaar meer agressieve commentaren uitlokken. Nu eerst het woord aan Johan Daisne!

GDR.Mijnheer Daisne, Uw uitgeefster heeft het mij gezegd, en U kunt het dus niet loochenen, dat U bijzonder veel "fanmail" krijgt.

J.D. "Dat is vrij juist, Mevrouw, maar ik heb iets tegen de term "fanmail". Dat doet zo denken aan vedettes en aan idolatie vanwege het publiek, die twee dingen liggen met niet al te zeer. Ik zou liever van belangstelling vanwege het publiek en van vriendschap spreken."

GDR.: Kom, laten wij de koek in twee doen, ik zal dus zeggen U krijgt veel post ?

J.D.: "Dat is juist, en zelfs zeer diverse post van bekenden en onbekenden. Onbekenden die dan door die post, die voortgezette post, vrienden worden, en bekenden, van dames zoals van heren, van jong en oud. Veel jeugd toch, dat moet ik onderstrepen met vreugde, uit Noord en Zuid en ook wel eens uit het buitenland en van links en rechts.

GDR.: Enfin, daar is van alles bij ! En, beantwoordt U die post ook ?

J.D.: 3Ja, ik beantwoord altijd. Primo, omdat ik dat beleefd vind, en ik moet het natuurlijk kort doen omdat ik teveel werk heb, maar ik doe het ook heel graag omdat ik pleeg te zeggen dat schrijven een zeer eenzaam beroep is en dat kontakt dat U dan toch krijgt met iemand, nml. met die lezer, die schrijft, tenslotte een grote familie vormt, die de eenzaamheid opheft en die een grote vreugde verschaft. En, die vreugde bestaat ondermeer daarin dat je kunt constateren dat je door je boek tenslotte iedereen bereikt. Dit boek is dan meer geschikt voor die persoon en een ander boek voor iemand anders."

G.D.R.: U hebt dus wel de indruk dat de mensen voor wie U schrijft de boodschap die U wenst te brengen begrijpen?

J.D.: "Ja, ik heb sterk de indruk, ja !

GDR.: U had het daar over de jeugd, die U schrijft. Ik vraag me af: wat hebben de scholieren en de studenten aan de auteur wel allemaal te vragen ?

J.D.: "Ja, wel er gaat geen week voorbij of ik krijg brieven van scholieren en, of van studenten. Een enkele keer is dat een beetje onbeschoft, of laat ik liever zeggen naïef. Een jonge man vraagt me welke boeken ik heb geschreven, of ik de titels wil opgeven, ook de korte inhoud, of ik even de hoofdgedachte wil resumeren, en of ik dan, als hij het zal geschreven hebben, zijn werk wil controleren !"

GDR.: Ja, met andere woorden U mag zijn huiswerk maken, voor hem ?

J.D.: "Ja, men vraagt mij het hemd van het lichaam nietwaar en ik mag het werk doen ook, en daarop antwoord ik dan ook maar vriendelijk om hem een beetje levenswijzer te maken en verwijs naar enkele bronnen van dokumentatie. Maar meest, moet ik zeggen, zijn die brieven heel beleefd en vriendelijk. Men vraagt me een kleine uitleg, en dan een handschriftje en een portret om die scriptie te illustreren. En naast die scripties, die voor middelbaar en normaal onderwijs zijn, zijn er natuurlijk de dissertaties voor het hoger onderwijs met interrassante, welbepaalde vragen, die vaak leiden dan ook tot een bezoek en een intiemer kennismaking. Op uw verzoek heb ik enkele brieven bij elkaar gezocht, maar ik ga U eens vragen, dat U zou willen voorlezen wat daarin staat, want het ligt en het zint me niet mijn eigen lof zo maar publiekelijk op te lezen. Kijk, de laatste brief die ik heb gekregen die arriveerde gisteren en is van een Spanjaard, van een zekere señor Gonzanes uit Las Palmas van de Canarische eilanden en die begint met "distinguido señor, tengo deseos de poseer un libro de usted dedicado, en zo voorts. Maar ik dat even vertalen en als U dat zou...even bekijken."

GDR: "Zeer geachte Heer, het zou mij aangenaam zijn één Uwer boeken aan mij opgedragen, in ontvangst te mogen nemen. Als leergierige op het gebied der letterkunde , als ijverig lezer van tijdschriften, gewijd aan literaire en culturele vulgarisatie, ben ik héél goed op de hoogte van Uw intense letterkundige activiteit en Uw belangrijke bijdragen tot de Belgische en Europese letteren, waarvoor ik U mijn bewondering en sympathie uitdruk." Dat is dan wel een succes tot op de Canarische eilanden ?

J.D.: "Canarische eilanden. Ik zal hem "Vertigo" sturen dat in het Spaans vertaald is, maar een dokument dat me nogal dierbaar is, is deze brief, van een kloosterzuster ! die het tweede luik, het tragische Luik van Réveillon had gelezen, in Dietsche Warande en Belfort, daarop dit heeft geschreven:

GDR.: "Mljn innigste dank voor het aangrijpend verhaal "Het water was niet te diep", dat ik met veel spanning heb gelezen, hoewel inderdaad een paar passages me geconfronteerd hebben met een werkelijkheid, waarvan ik het bestaan amper vermoedde. Thans, is moeder priores het aan het lezen. Moge de Heer U behoeden en U zegenen. Met de meeste hoogachting en heel mijn dankbaar hart."

J.D.: "Ja, ik mag de naam van die kloosterzuster, het is een slotzuster, niet noemen, maar ik mag U wel toevertrouwen dat het zelf een dichteres is en die heel, heel fijn werk heeft gepresteerd."

FDV.: Wij moeten hier de getuigenissen van bewonderende lezers helaas afbreken. In de studio dringt de tijd altijd. Bij Ward Ruiselinck stootten we op twee thema's, die de moeilijkheid tot contact duidelijk onderlijnen. Ten eerste het thema van de schoolgaande briefschrijvers en ten tweede de onmacht der communicatie tussen een auteur en een voor hem totaal onbekende korrespondent.

W.R.: "Ik geloof dat er in totaal zowat - of laat ik zeggen gemiddeld - een 10- a 12-tal lezersbrieven dus werkelijk per week aankomen. Dat is een vrij hoog gemiddelde maar U mag niet vergeten dat daar wel veel mustlezers inzitten. Hiermee bedoel ik dus jongens en meisjes, scholieren, studenten, die in de school de opdracht gekregen hebben om een scriptie, een verhandeling, een opstel over mijn werk te maken en die dus worden aangemoedigd om even te schrijven naar de auteur zelf om informatie van hem te krijgen en dat is natuurlijk geen werkelijke fanmail zoals men dat noemt. Die jongens en die meisjes, die schrijven niet spontaan naar de auteur. Dat is natuurlijk niet de plezierigste categorie. De plezierigste is werkelijk die van de fans, hé !"

FDV.: En krijgt U dan werkelijk ook extreme gevoelens in die brieven tot uiting.

W.R.: "In de soort brieven van die eerste categorie ?"

FDV.: "In de andere ? Wel ja ! Inderdaad. Het zijn heel plezierige soms. Die fans, dat zijn jongens en meisjes die al lezen wat je produceert dus hé ! Die volgen de auteur van A tot Z. Ik heb zo in totaal misschien een 16, ja 16 regelmatige klanten, abonnees, en na een tijdje begin je zelfs die namen te kennen. Je raakt vertrouwd met hun gewoonten, hun ondeugden, hun deugden, hun persoonlijkheid, hun sociale achtergrond, hun beroep, en zelfs af en toe met bepaalde intimiteiten. Hé, je krijgt dus een bepaald beeld van een mens van op afstand, want dat, zelden ontmoet je die mensen hé, maar die blijven hardnekkig doorschrijven, en die geven je dan kommentaar over je werk, bij ieder nieuw werk doorgaans hé, schrijven ze :"Ik heb het aangekocht, en ik vind er dit van, of ik vind er dat van," die kommentaren die gaan dan van de hosanna's, zal ik maar zeggen, tot en met opmerkingen als, ja, "Uw laatste boek vond ik toch minde goed" en zo, ziet u.

FDV.: Beantwoordt U al de brieven die U krijgt ?

W.R.: "Wel, in principe wel, ja. "Pünktlichkeit" is eigenlijk één van mijn ondeugden, zal ik maar zeggen, want het schijnt niet meer als een deugd beschouwd te worden. Maar natuurlijk niet allemaal even uitvoerig. Laat ik zeggen, die jongens en meisjes die dus in opdracht van de school schrijven, die, ik zal niet zeggen afschepen, maar die stel ik dan toch tevreden met een briefje, waarin ik verwijs naar literatuur over mijn werk, ondermeer naar die monografie die onlangs verschenen is en waar zij dus alles te hooi en te gras hebben over mijn werk, verdere literatuur-verwijzingen vinden enz. Ik kan me natuurlijk niet persoonlijk bezighouden met dergelijke gevallen, want die zijn soms zeer veeleisend. Iemand, een jongen, heeft mij onlangs een vragenlijst voorgelegd van een 30-tal vragen. Vier volgeschreven kantjes briefpapier. Nu, als ik mij daaraan moest zetten dan zou ik toch wel heel wat om de hand hebben, denk ik. Dus dat kan ik onmogelijk doen. Er zijn er ook die mij vragen: stuur alle documentatie waarover U beschikt. Dat is onmogelijk natuurlijk. Ik kan onmogelijk mijn knipselarchief opsturen naar om het even welke lezer die er om vraagt. Maar in de mate van het mogelijke voldoe ik dus aan de wensen van degenen die mij schrijven."

FDV.: Tot nu toe heb ik de indruk gehad dat U voornamelijk hebt gesproken over de jeugd die U schrijft. Zijn er ook volwassenen die U schrijven, over Uw werk ? Dus niet zozeer informatief of dan wel louter lovend of louter afbrekend van mensen die een genuanceerd oordeel schrijven ?

W.R.: "Ja, die zijn er alleszins, maar die zijn toch in de minderheid hoor.....meerderheid van, ik zal nu maar zeggen een fanmail, en daarmee bedoel ik dus mijn briefwisseling van lezers, dus in 't algemeen, de meerderheid daarvan bestaat uit jongere mensen dus, jeugd. Niet alleen dus mustlezers, maar ook andere die spontaan schrijven. Zo heb ik bij voorbeeld de brief, of brieven, verschillende brieven van een meisje uit Zuid-Holland, een meisje van 18 jaar en dat mij heeft dus leren kennen door mijn werk uiteraard, maar na een tijdje begon zij niet meer over literatuur te schrijven maar over allerlei dingen die zij beleefd had. Zij vertelt in die brieven leuke dingen over de school, over haar klasgenoten, wat zij in het week-end heeft meegemaakt enzo, zij babbelt honderduit en het zijn heel plezierige brieven omdat men daardoor dichter eigenlijk bij de mens in de lezers komt hé!

GDR.: 'Vorige week had ik van mijn laatste geld vermageringspillen gekocht. Als mama dat wist ! Het gekke was dat ik iedere dag steeds meer honger kreeg. Als ik gegeten had, dan kon ik het na een kwartiertje al niet meer uithouden. Weet je wat ze me nu bij die drogist in de handen hadden geduwd ? Ontmageringspillen! Ik ben maar niet teruggegaan want iedereen kan zich wel eens vergissen ! Daarna heb ik er verschrikkelijk om moeten lachen ! Het idee alleen al ! Het is in ieder geval een goede les geweest, want ik voelde me zo slap, dat ik er nu ook maar niet meer aan begin !"

FDV.: Met Gerard Walschap begeven we ons onmiddellijk op het terrein der ideologie, waarover Ruiselinck slechts terloops sprak. Het probleem nml. van geloof en ongeloof, van kerk en wereld, lokte soms weinig bedaarde reacties uit.

G.W.: "Ja, over de reacties, én in positieve, én in negatieve zin, die ik schriftelijk gehad heb, d.w.z. door de pers heb gehad, daarover moet ik U niet spreken, dat is algemeen bekend, maar ik heb ook veel - misschien nog meer - persoonlijke reacties gehad in brieven. Anonieme brieven en andere getekende brieven, lovende brieven en afbrekende, ja afbrekende brieven. Ik heb het laatst, heb ik een anonieme briefschrijver gehad die ik hop langs deze weg te kunnen bereiken. Die heeft mij bestookt met een, ja, toch wel een vijftig brieven, om zijn woede uit te werken over de publicatie van "Salut en merci". Ik heb ze altijd beantwoord, ongeveer, allemaal. Het is nu wel mogelijk dat ik één of andere brief vergeten heb, en het is wel eens gebeurd dat de brief zo onbeleefd en in mijn ogen zo dom was, ik heb ook brieven gekregen van krankzinnigen, daar heb ik niet op geantwoord en er zal ook weleens één of andere brief niet beantwoord geworden zijn maar over het algemeen mag ik zeggen, op de 100 brieven heb ik er toch zeker 90 beantwoord. Ik hecht daar méér belang aan dan aan de enkele critici, aan wier oordeel ik, wanneer het in de pers verscheen, belang heb gehecht en dat waren er maar drie of vier. Drie of vier van de velen die over mijn boeken geschreven hebben. Maar nog meer belang dan aan die drie of vier heb ik altijd gehecht aan persoonlijke brieven, ook aan de afkeurende brieven, omdat die zo persoonlijk, zo spontaan waren en dat die mij leken te formuleren wat in de lucht hing rond mij. U weet, zoals er gedachten in de lucht hangen, zo hangen er ook gevoelens tegenover iemand, zekere maatschappelijke gevoelens tegenover iemand in de lucht. De meeste waren natuurlijk van - laten we zeggen - wereldbeschouwelijke aard. Maar er waren er ook zeer veel van zuiver artistieke aard. U moet niet vergeten dat in het begin, nu is het geen wonder meer dat men zogezegd slecht schrijft, maar ik ben de eerste geweest die na de periode van de vormen van, van nu en straks, een dialectisch getinte taal heb geschreven, en naar aanleiding daarvan, dat heeft bijna evenveel verontwaardiging gewekt bij de kunstliefhebbers, zoals dat heet, de woordkunstenaars, als wel mijn rebellie, mijn wereldbeschouwelijke rebellie. Ik herinner mij dat iemand mij schreef: "Als dat kunst is, dan ga ik veel liever naar het café hier tegenover, daar hoor ik nog veel meer kunst !"

FDV.: De brievenbus van Hugo Claus krijgt natuurlijk ook haar deel. Blijkbaar zijn de aan hem gerichte brieven ook weinig terzake en soms weinig beleefd. Het toeval wou dat de postbode tijdens dit interview binnenliep met onder andere een kaart, waarop ene overigens onbekende schilderes ongeveer het volgende schreef: 'Mijnheer Hugo Claus , ik ben schilderes en U zijt letterkundige, en bijgevolg had ik graag dat U de inleiding deed van mijn eerste tentoonstelling over drie weken.'

Nu Hugo Claus aan het woord.

H.C.: "Die reacties zijn zeer veelvoudig. Ik krijg, voor iemand die zelf geen brieven schrijft, heel veel post van onbekenden. Over het algemeen, het grootste aantal brieven komen van schoolkinderen, die allemaal een scriptie of één of ander werk moeten maken over één van mijn boeken en die vragen dan om hulp, die vragen dan bij voorbeeld : 'Heeft U nog andere boeken geschreven dan dat éne boek dat de leraar ons opgegeven heeft' en ze vragen ook heel veel om foto's. Daarop antwoord ik nooit omdat, het is niet de taak van de auteur om daarop te antwoorden, dat moet de leraar doen. Tenzij de brief nogal persoonlijk gesteld is en dat ik het gevoel heb 'Kijk, die jongen, die heeft daar werkelijk belangstelling voor en die help ik'. Dan antwoord ik wel maar dat gebeurt vrij zelden. Dan komen er brieven van mensen die één of ander boek gelezen hebben en die om uitleg vragen over wat op pag. 28 staat. Daar antwoord ik over het algemeen ook niet zo snel op. Dan krijg ik een aantal brieven van totaal krankzinnigen, die wartaal uitslaan en die in mij een vertegenwoordiger zien van iets wat hen bijzonder ergert en die het dan proberen te vinden in mijn boeken. Zo bij voorbeeld toen ik optrad voor de televisie en het afschuwelijk warm was in de studio had ik mijn hemd wat losgemaakt en toen kreeg ik brieven van één of andere groepering, rozekruisers of zo, en die mij feliciteerden omdat ik in het publiek mijn klederen verscheurd had. En daarbij dachten ze heel waarschijnlijk dat ik de neiging had tot hun groep toe te treden. Verder aan brieven krijg ik ook krijgsbrieven, van waarschijnlijk extreem Vlaamse elementen, dat is meer in de stijl van "U heeft nu al meer dan genoeg kwaad aangericht en we raden U aan op Uw tellen te passen." Dat is een tijdje geleden, dat was toen ik in Gent woonde, dat kwam waarschijnlijk van een studentengroepering. Een typische brief is bijvoorbeeld die van een paar weken geleden.

GDR.: 'Heer Hugo!, verleden zomer kwam mijn dochtertje bij U op bezoek. Ze heeft ons daarna zoveel over U verteld. U was een vriend in huis. Tot voor enkele tijd ik bij de kapper in een Nederlandse illustratie een artikel las. Daar toonde U ons, Vlaamse mensen, langs de lelijkste kant. Niet schoon van U ! Ik was verontwaardigd, maar wat doet men onder de droger in een kapsalon ! Ik sloeg nog wat roder uit en daarbij bleef het. Tot gisteravond, in Penelope. U durft zeggen dat onze vrouwen zich niet durven kleden. Met eigen ogen heb ik onze buurlanden gezien, en met een diep gevoel van dank ben ik naar mijn eigen plekje weergekeerd. U blijft er toch ook ! Wij Vlaamse vrouwen, hoeven niet beschaamd te zijn. Niet over onze kleren, niet over ons huishouden, en niet over onze prestaties! Wij zijn de meest verlegene, 't is waar ! Geef ons gerust een duwtje naar wat meer vrijheid, meer vreugde, meer geest. Maar, pas op ! Wij zijn met velen en als we ons omdraaien... oprecht hartelijk gegroet ! Een moeder.'

H.C.: "Dus zeer zelden brieven die op een verantwoorde wijze één of ander boek aanhalen. Dat gebeurt dan wel uiterst zeldzame keer van een andere auteur. Zo heeft iemand als Bert Schierbeek die schrijft dan wel een keer als ie een boek gelezen heeft heel enthousiaste en lyrische brieven, maar dat is méér denk ik, een vriendschapsdienst dan wel puur literair, omdat het werk hem zo getroffen heeft. Wél, en dat apprecieer ik enorm, dat is van de kant van leraars of professoren, die in mijn vertalingen dingen aanhalen, die ik niet weet, en dat, dat natuurlijk dat is onschatbaar. Ik bedoel: dat kan ik wel enorm appreciëren: mensen die zich dus de moeite hebben gedaan om dat te verifiëren helemaal en dat incorporeer ik wel in de volgende uitgave van zo'n boek. "

FDV.: Piet Van Aken krijgt minder Vlaamse moeders dan wel auteurs en would be-auteurs te lezen, naast de reacties van mensen die affiniteiten in zijn werk constateren. ..

PVA.: "Wel, op grond van eigen ervaringen kan ik die briefschrijvers dus, de mensen die vanuit het publiek reageren, in twee grote categorieën indelen. De doorgaans jongere kandidaatschrijvers die de gearriveerde schrijver om raad vragen en anderzijds de gewone lezers, die zich gedwongen voelen om hun reactie op bepaald werk aan de schrijver kenbaar te maken. Die eerste categorie is in wezen dezelfde als deze die U bij voorbeeld manuscripten toezendt, in hoofdzaak met de verwachting dat ge ze meesterlijk zult vinden, en dat ge Uw best zult doen om er een uitgever voor te zoeken, waaronder verstaan natuurlijk ook te vinden. Dat valt voor vele schrijvers vaak tegen, maar soms echter valt het ook mee. Ik heb zo persoonlijk veel genoegen beleefd aan het lezen van een paar manuscripten van jonge schrijfsterren; bij voorbeeld Laurent Veydt, met het manuscript dat trouwens in het Nieuw Vlaams Tijdschrift verscheen, "Een roeping". Ik vond dat een mooi talent, dat zich trouwens bevestigd heeft later met "Het lichamelijk onderscheid" en nu zopas weer met het geschrift "De hemel" waarvan ik een fragment heb gelezen. Zo vond ik ook de manuscripten van "Een platte koele hel", en "De nieuwe dode" van de Gentenaar Werner Pauwels, zo uitstekend dat ik mij gedwongen voelde om de schrijver dat ongevraagd mee te delen. Het is mij echter ook overkomen dat ik van een bepaald kandidaat-schrijver een brief ontving, eigenlijk met hetzelfde doel, maar waarop ik onmogelijk het juiste antwoord kon vinden."

F.B.: 'Waarde vriend. U zult zich mij nog wel herinneren. Vorige winter heb ik U er melding van gegeven dat ik ook zinnes was een werkje te publiceren. U hebt me toch gezegd dat aktueel de beste wijze om te debuteren bestaat in het publiceren in een tijdschrift. Ik heb dan inmiddels een roman geschreven. 30 bladen gewoon machineschrijfpapier volgetypt, welke ik speciaal voor dat doel voorbehoud. Ik sta echter voor tal van onwetendheden. Volstaat het dat ik mijn tekst naar een tijdschrift toezend, of moeten daarvoor afgaand regelingen voor getroffen worden, auteursrechten en wat weet ik al niet ? Verder zoudt U me ten zeerste verplichten moest U de tijd vinden mijn copij eventjes na te kijken en er eens openlijk Uw mening over te zeggen. Het onderwerp is uiterst delicaat. Het is een specie van psycho-analytische roman en min of meer verhalende, sterk beschrijvende stijl. Zoals het onderwerp het bijbrengt zijn sommige erotische passages misschien wel wat té gedurfd voor de bekrompenheid van geest waaraan nog zovele mensen onderhevig zijn. Het verhaal speelt zich af binnen de speelruimte van de opgroeiings-fase van een homo sapiens die achtereenvolgens te kampen heeft met de difficultiteiten, zoals onbegrip tijdens de infantsjaren vanwege een maniak van een vader, die de pedagoog wenst uit te hangen, later dan nog talloze verwikkelingen van erotische, sentimentele en onzonderlijk sociale aard. Het belangrijkste van het hele verhaal zou ik evenwel best kunnen weergeven met de volgende bewoordingen, die ik ook als slot voor mijn werkje heb gekozen: "hij leefde volop in den zwijmel van ersatzgenietingen, maar niet zonder een schrijnend verlangen naar het andere, dat tenslotte verscheen, toen hij er niet langer meer naar zocht."

•••ja, de tweede soort briefschrijvers, behoren meen ik eigenlijk meer tot het eigenlijke actieveld van de literatuur. Ik meen inderdaad dat elk schrijver uit is op een publiek, wat niet wil zeggen op hetzelfde publiek. Het publiek bestaat, meen ik, uit drie grote geledingen. Laten wij zeggen : een grote, brede en lage geleding, een middengeleding en, wat ik zou noemen, met enige aarzeling, een elite-geleding. Die lage geleding is in de eerste plaats uit, meen ik, uit ervaring althans, op het vinden van affiniteiten, tussen de eigen ervaringen of verzuchtingen en de ervaringen of verzuchtingen van de romanpersonnages. Deze soort van lezers zijn doorgaans niet erg kritisch aangelegd. Ze zien aan de afwijkingen, en aan de probleemstelling van het boek voorbij en stellen zich tevreden soms met het opdiepen van één enkele affiniteit, zoals die lezer uit Oost-Duitsland, die "Het begeren" gelezen had en die zich gedreven voelde om mij daarover te schrijven, niet om te zeggen dat hij het boek goed of slecht gevonden had, doch alleen maar om mij te zeggen dat hij zelf zich geheel in het hoofdpersonage had herkend, d.w.z. dat hij zich in dezelfde situatie bevond. Hij was nml. , en hij schreef me dan met evenveel aandrang, dolverliefd op zijn schoonzuster. Soms ook wordt vanuit dezelfde geleding van het publiek helemaal anders gereageerd. Dit gebeurt wanneer de lezer van een opgevangen affiniteit vertrekt, maar zich later helemaal op de geschilpunten werpt. Zo kreeg ik eens een brief die onomwonden verklaarde dat het thema van één van mijn novellen een overwonnen en dus overjaars thema was."

GDR.: "Toevallig vond ik in de trein een nummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift en las daarin uw artikel over het keizeren enz. Uw artikel is verouderd. Kinderen van 12 jaar moeten nog naar school, en niet naar de fabriek enz. Ziehier wat mij is overkomen; misschien kunt U er een artikel over maken. Ik schrijf het neer zoals het in mijn gedachten komt. Mijn vader is dokwerker en soms dopper. Mijn jongere zus wil leren naaien. Ik ben 16 en het middelbaar af. Ik zoek een plaats op een bureel, neem hier en daar wat loopwerk aan, dan verkoopster, kom dan eindelijk in een grote zaak op den bureau. Als ik daar zowat zes maand ben, het werk is er goed en ik heb daar ook al een kameraad komt de baas (in de 40 jaar, hij kan mijn vader goed zijn) op zekere dag in den bureau en zegt: "Yvonne, ik heb een werkje voor U. Kom eens op mijn bureau." Dat was: brieven opnemen, steno kon ik niet. Maar hij heeft veel geduld en laat mij de brieven schrijven gewoon. Als ik ze getypt heb moet ik ze laten tekenen. Dat gaat alles goed. Na enkele tijd vraagt hij mij uit over mijn zus, mijn vader, mijn tijdsgebruik? wat ik zondag ga doen en of ik ben gaan dansen enz., waar ik ga enz. Ik krijg gemakkelijk, aangenaam werk, ook opslag enz., ik denk dat mijn baas een goed man is, hij is voor mij zeer goed. Al eens een kleine schuinigheid. Eens onvrijwillig tegen mijn borst duwen, maar ja, dat is toch niets, en ik kan mij kleden en mijn vader en zus onderhouden enz."

FDV.: En tenslotte nog de stem van Hugo Claus.

H.Cl.: "Vlamingen schrijven niet naar kranten, schrijven geen brieven. Men is hier heel voorzichtig met zijn mening, tenzij in groep. In groep kunnen ze wel een liedje brallen en dan een of andere slogan uiten. Maar gewoon een positie innemen, een individueel standpunt, tegenover een probleem, dat gebeurt hier uiterst zelfden, vergeleken, bij voorbeeld bij Engeland of Nederland, waar men ook tot in het karikaturale toe naar de pen grijpt. Dat is in ieder geval nog te verkiezen boven dat inerte, dat probleemloze, dat dus de Vlamingen wel schijnt te kenmerken."

Dit was "Auteur en maatschappij": volgende maand een klankbeeld over de relatie tussen de auteurs en de nieuwe media. M.a.w. radio, televisie, film, sonorisatie, happenings en grammofoonplaten.