DERDE PROGRAMMA UITZENDING : 27 oktober 1968
HUGO CLAUS - EIGEN BIBLIOTHEEK
F.D.V.: In uw woonkamer staan zo ongeveer 3.000 boeken; op uw atelier staat er nog zo'n duizendtal, in verschillende kamers in het huis liggen er nog een paar honderd, op verschillende vensterbanken stapeltjes vooral courante populaire literatuur, detectiven, enz. Heeft U in uw eigen ogen een systematische bibliotheek ?
H.C. : - Helemaal niet. En dat is ook vanaf het begin zo geweest, ik heb misschien wel tien keer zoveel boeken gehad dan ik nu heb, omdat ik een tijdje lang van de ene hotelkamer naar de andere verhuisde, heb ik nooit het systeem van het boeken verzamelen in ere gehouden. En wat ik ook las, ik liet het achter, zodanig dat wat ik nu nog heb, zijn toevallig bij elkaar geraapte restjes van mijn vroeger leven. Ik heb helemaal geen systeem, alleen maar een systeem volgens bepaalde auteurs. Sommige auteurs daar heb ik alles van, en voor de rest is het vrij wanordelijk. Ik heb ook geen alfabetische lijst van mijn boeken, ik heb ook geen lijst van mijn boeken die ik uitleen aan mijn vrienden, of aan mijn minder goeie vrienden. Neen, ik geloof dat dat allemaal zo heel slordig bij mekaar geraapt is, behalve dan voor precies bepaalde auteurs en bepaalde onderwerpen die mij zeer interesseren, zoals Kongo bijv., daar heb ik vrij systematisch het levenswerk van Leopold II gevolgd, in de boekhandel.
F.D.V.: - Wat in deze niet systematische bibliotheek wel opvalt is het systematische ontbreken zou je kunnen zeggen van Nederlandstalige literatuur, vooral van Vlaamse literatuur. Heeft dat een bepaalde reden, leest U veel Vlaamse auteurs.
H.C.: - Tot mijn grote schande moet ik bekennen dat ik het bijna niet lees. Dat is waarschijnlijk een defensieve reflex waarvan ik mij niet helemaal bewust ben. Feit is dat Nederlands lezen mij hindert, irriteert als iemand de taal slecht gebruikt, omdat ik precies in diezelfde materie werk. En als ik dat slecht gehanteerd zie dan maakt mij dat melancoliek en dan ben ik niet in staat om te werken. Dus ik laat het. Er zijn wel een paar auteurs die ik altijd lees. Maar dat is dan meer een kwestie van persoonlijkheid dan wel van taal. Ik kan heel weinig verzen citeren, en zeker geen Nederlandse. Wat er ook ontbreekt is een soort historische literatuurgeschiedenisachtige reeks boeken. Er zijn grote gaten in, ook in de Nederlandse. Ik heb bijvoorbeeld niets van Vondel, van de groten, en ook van Walschap, of van Gijsen, van Grijsen geloof ik niet dat ik één boek heb. Van Walschap heb ik er nisschien wel een paar, maar dat zijn dan de hele vroege : de familie Roothoofd of zo, naar er zijn een hele reeks auteurs waarvan ik nooit een boek gelezen heb.
F.D.V.: - Wat ook opvalt in deze niet systematische biblioteek is de systematiek tegenover uw eigen werk. Ik geloof niet dat U uw eigen werk collectioneert per uitgave, per zoveelste herdruk, en dit en dat, dat U van heel uw werk zelfs alles in huis heeft op alle momenten van uw leven.
H.C. - Neen, er zijn verschillende boeken van mijzelf die ik niet heb, en die ik alleen naar bij tweedehands-boekhandels zie liggen. Maar dat is eigenlijk ook te wijten aan mijn slordigheid, eerder dan aan mijn wil. Ik ben nu aan een leeftijd gekomen waarin ik een soort overzicht van wat ik gedaan heb wel een keer zou willen hebben voor 10 ninuten. Misschien kan ik dat beter in de stedelijke bibliotheek doen. Het lijkt mij vrij frustrerend om het de hele tijd bij de hand te hebben, dan wordt je meer herinnerd aan je fouten dan aan je kwaliteiten denk ik. En dat herkauwen en terugblikken dat je gedaan hebt is ongezond, het kan niets anders dan constipatie opleveren.
F.D.V. - U spreekt van openbare bibliotheken. Ik dacht dat u daar een hekel aan had en bepaalde minder goede herinneringen ook nan bepaalde bibliothecarissen.
H.C.: - Wel ik ga nooit naar een bibliotheek. Maar goed, als ik een overzicht van mijn werk zou willen hebben dan is dat voor 10 minuten. Openbare bibliotheken, ja, er is daar een vorm van democratie die mij hindert, geloof ik. Ik wil ook niet ja, het enorme culturele werk van de bibliothecaris in twijfel trekken maar ik vind dat die bibliotheken te triestig zijn, zo dor, ja, het is cultuur met alle verveling en alle treurige elementen die wij daarbij denken. Het heeft niets te maken met het werkelijke lezen, vind ik. Ik heb een aantal onaangename ervaringen, in die zin dat toen ik hier kwam wonen ik mij naar de bibliotheek van Ronse heb begeven en daar tot mijn verbazing een catalogus vond met allerlei biografische bijzonderheden over auteurs, en toevallig was er een auteur waarover zeer schamper en smalend werd gedaan in de catalogus. Alleen maar één. Alle anderen hadden gewoon vriendelijke notities, en die ene auteur was ik. Dat heb ik toen aan die bibliothecaris doen opmerken, maar die vond dat dat weer mijn egoïsme en mijn egocentrisme aantoonde, dat ik daarover viel, wat hij blijkbaar zeer fair en zeer sportief vond.
F.D.V.: - U spreekt over de bibliotheek van Ronse. Voor U in de buurt van Ronse woonde, woonde U in Gent, daarvoor in Italië, daarvoor in Parijs, maar eigenlijk werd U geboren in Brugge. Tussen Brugge en Parijs heeft U door verschillende familiale redenen wel een aantal andere woonplaatsen nog betrokken. En in die periode, tijdens de oorlog en kort na de oorlog zijn geloof ik uw eerste contacten gekomen met de literatuur. In hoeverre, van wanneer af bent U beginnen te lezen ? Wat was dat in het begin, en in hoeverre heeft de oorlog bij U speciale faciliteiten voor de literatuur bezorgd ?
H.C. : Wel, de oorlog is uitstekend om de mensen de lectuur bij te brengen. Dat is één van de zeer positieve facetten van elke oorlog, omdat de mensen verplicht zijn van zich te bezinnen, en dan ja, grijpen ze naar boeken "Gone with the wind", "Rebecca". Toch is dat een positief aspect. Bij mij de oorlog valt samen met mijn eerste lectuur, alhoewel ik heel vroeg ben beginnen lezen, vanwege mijn verblijf in een kostschool, waar men gewoon helemaal in het hoekje gedrongen wordt van het lezen meestal Heilige geschiedenis, naar dan rond mijn elfde jaartal las ik Walschap bijvoorbeeld, dat "Trouwen en celibaat" heb ik gelezen rond 11 en 12 jaar, tussen de heiligen door, en omdat er een tante van mij zei dat het een bijzonder vies boek was, dus daarop heb ik mijzelf onmiddellijk gestort. En rond mijn 13e jaar, toen heeft mijn vader, dat was dus tijdens de Duitse bezetting, een kans gekregen om binnen te glippen in een stapelplaats van verboden lectuur, door de Duitsers verboden lectuur. En daar zijn wij een paar keren naar toe geweest en mijn vader is daar weggelopen met grote koffers vol die hij kocht van de portier, en daar heb ik ja, een antiquair zou daar zijn rechterarm voor geven voor wat daar allemaal van etsen, eerste edities van kubisten, en futuristen en surrealisten lag, en voornamelijk van Duitse expressionisten bv., ook totaal onvindbaar geworden tijdschriften, en heel een documentatie van de periode van verboden boeken. Mijn vader helaas zocht alleen naar de dikke boeken die mooi ingebonden waren in leer, zodanig dat ik met de stukken van de verzamelde werken van Stephan Zweig, zijn broer Arnold ZWeig naar huis ben gekomen, of van Jacob Wasserman ook het volledige oeuvre. Ondertussen heb ik toch wel een aantal andere er meegepikt, ik had een paar boekjes van Brecht toen al en voornamelijk Duitse expressionisten. Wat niet zonder invloed is geweest op nijn gedichten van rond mijn 19e jaar, die ik dan net een recul hernomen heb. Mijn eerste gedichten die ik schreef die waren helemaal in expressionistische stijl, van de jaren 14-15.
F.D.V.: In uw bibliotheek zijn bepaalde boeken aanwezig die speciaal ingebonden zijn, die hebt U speciaal laten inbinden omdat U er een bepaalde voorkeur voor heeft. Andere auteurs die U erg bewonderd heeft, of erg bewondert die zijn niet ingebonden. Ik denk bijvoorbeeld aan een van uw eerste afgoden, Arteaux, die is niet ingebonden bijvoorbeeld. Waarom ?
H.C. : - Wel, Arteaux daar heb ik niet hoe zou ik zeggen, een verering voor als auteur in boekvorm, het is meer het figuur; het hele inatische van de persoonlijkheid die mij imponeert, enfin, geïmponeerd heeft en nog altijd. Maar in boekvorn zijn er weinig boeken die ik heb laten inbinden, ondat dat dan, boeken zijn die ik bij me heb als ik op reis ga of zo, bijv. "l'Amour fou" van Breton, dan ook "Ces plaisirs-la" van Colette, dat is een totaal kinderachtig, stupide boek over lesbische dames. Maar dat lees ik af en toe nog wel een keer.
F.D.V. : Behalve die ingebonden boeken en het contrast van die ingebonden boeken tegen de staat van een aantal andere die werkelijk kapotgelezen zijn, of misschien kapotverhuisd, of ik weet niet wat, maakt uw bibliotheek helemaal niet de indruk van "la bibliothèque" d'un homme de lettres, alles mooi gerangschikt, alles mooi ingebonden, het zo wat de Fransen zo aanbidden, grote kamers die speciaal gereserveerd zijn voor " la clarté de l'esprit français". U beschouwt het gewoon als een soort produkt dat U doorneemt en waarvan U zich weinig, of zelden afvraagt of het nu in goede staat moet zijn of wat, het komt er U vooral op aan om het ergens te zwieren en dat het op een plaats staat, dat is meer de functie van uw bibliotheek of niet ?
H.C. - Ja, zoals u al zei, het is helemaal niet gerangschikt en ik heb ook niet de minste aanleg voor de bibliofilie, het mooie boek als zodanig vind ik uiteraard een prachtig voorwerp, maar ik moet het niet hebben omdat ik geen collectioneur ben. En daarom heb ik pockets, en die zijn inderdaad af en toe in een lamentabele staat. Ik geloof dat mijn boeken die, ja, het is niet helemaal logisch wat ik met mijn boeken aanvang. In wezen denk ik dat ik 50 boeken zou moeten hebben en niet één meer, en voor elk boek dat er bijkomt zou ik één moeten er uit gooien, dat zou getuigen van een zekere logica, een zeker inzicht in die dingen. Het is, zoals heel veel dingen in mijn bestaan, bij mekaar geflanst, en het groeit helemaal organisch en soms gaan hele kanten van de bibliotheek naar een bepaald auteur, of naar een bepaalde richting, soms houdt dat in een keer op, ja, er is geen logica in deze waanzin.
F.D.V.- Behalve die werken dus over Kongo heeft u bijna alles staan van Pauwis. Dat is dus bijv. een figuur waarvan u wel alles wou bezitten. En dat om speciale redenen. Een grote bewondering ?
H.C. - Ja, dat zijn dan die auteurs, ik heb alles, enfin niet alles, maar heel veel, van en over Cooper Pauwis, en ook over zijn broer. Dan heb ik een auteur die ik zeer bewonder : Flan O'Brien, daar heb ik ook alles van. Ik heb ook heel veel Elisabethanen, ik heb waarschijnlijk het complete werk, ja bijna alles compleet wat de Elisabethanen hebben geschreven. Ik heb natuurlijk de Grieken die ik een enkele keer lees. Dan zekere auteurs, Arteaux heb ik uiteraard helemaal. Ook minder groten, zoals Alegro Carpentier, om een of andere reden ben ik getroffen door een boek en dan wil ik ook nog iets anders lezen en voor ik het weet heb ik ze allemaal. Ik heb een kleine verzameling over Gilles Oernis, figuur die mij ook vrij boeit, en dan ook over bepaalde populaire wetenschappelijke onderwerpen, over het lichaam, en over het zenuwstelsel heb ik er ook in een keer 6 of 7 over, boeken die ik nooit gelezen heb, maar die ik ven plan ben door te nemen. De verzamelde werken van Höldenheim in een critisch-historische uitgave. Wat heb ik nog meer. Dan tijdschiften, bepaalde tijdschriften vanaf het eerste nummer "Art and Artists" wat een heel sullig en naar tijdschriftje is, maar dat ik voor een of andere reden compleet heb, "Positief" het filmtijdschrift, heb ik ook alle nummers van, dan even denken, van bepaalde "Science fiction" schrijvers heb ik er ook een reeks, 7, of 8, Evelyn Vaugh, daar heb ik ook alles van. Het is eigenlijk geen groot auteur, het is niet een auteur die mij erg boeit, maar ik geloof dat men het met postzegels kan verzamelen. Op een bepaald moment valt men op Haïti en dan gaat nen alles over Haïti hebben Evelyn Vaugh bijv. daar is geen enkele reden voor om dat allemaal te hebben. Faulkner, die heb ik ook helemaal. Daar is meer reden toe, omdat ik daar zeer door beïnvloed ben. Chandler daar heb ik ook alles van.
F.D.V.: Behalve het feit dat U meer heeft gelezen dan hier staat en dat wat hier staat U dus wel hebt gelezen speelt het tijdschrift wel een heel grote rol in uw bibliotheek. Is dat een bron van informatie voor u, of is dat een hobby die een speciale plaats heeft, dat U uit de literatuur en uit de kunst wil halen?
H.C.: Wel het tijdschrift is een excuus om niet serieus te lezen. Bijvoorbeeld een aantal pagina's van Gissan die ik een boek met heel veel aandacht lees, omdat het dan mijn favoriete filosoof betreft, als ik dat in een tijschrift zie dan heb ik de zonderlinge gewaarwording dat ik het niet helemaal heel precies hoef te lezen. Ik heb het nog nooit verder bestudeert dat fenomeen, maar het tijdschrift trekt mij aan door zijn vluchtig contact. Het is vaak voorgekomen dat ik met stapeltje tijdschriften op du trein stapte en dan een halfuur later dat ik alles achterliet in het coupe. En dan zijn daar hele werelden van cultuur in verstopt geweest, "La nouvellu revue française", in "Mercure de France", al die opstapelingen van cultuur. En dan heb ik het gevoel, ik heb hier een grote beet gedaan in het geestesleven van deze maand van Frankrijk, en dat hoeft dan niet neer. Ik kan dan verder rustig een thrillur lezen of een stuk in een of ander woordenboek.
F.D.V. : - Het is voor U geloof ik een verpozen dat is het lezen van thrillers, science fiction, die verslindt U nogal in grote mate. Heeft U daar bepaalde aanknopingspunten met literatuur ingezien? U heeft daarstraks genoemd Chandler, U heeft alles van Chandler heeft u gezegd. Zijn er nog auteurs die volgens u onderschat zijn en die tot de thrillers of westerns of science fiction behoren?
H.C.: Wel voornamelijk de nieuwste richtingen in de science fiction, schrijverij, de jongeren, ja die zijn bijna allemaal tot literatuur te rekenen. En Chandler dat is in ieder geval literatuur, even belangrijk als Hemingway. Maar het lezen van thrillers dat beschouw ik niet als contact met literatuur. Ik heb het altijd een beetje schaamtelijk gedaan, altijd verborg ik wat ik las, tot ik las dat Jong er twee per dag las. Van toen af aan heb ik mij helemaal zonder de minste gêne er aan overgeleverd. Ik lees ook bijzonder snel. Het mag ook niet te ingewikkeld zijn, het moet niet het Engelse soort detection zijn, maar een aantal gewelddadige avonturen, dus waarschijnlijk het equivalent van het commic-book, wat ik niet zo waardeer, ik ben niet zo'n fervent lezer van comics. Er zijn bij de jongere science fiction schrijvers Thomas Pish en Cis Cagney, dat is een hele goeie, die maken een brug met de elementen, ja, de elementen die er altijd hebben ingezeten die worden nu helemaal uitgepuurd. Er zijn bijna mystieke schrifturen in de science fiction. En dat is wel uitermate boeiend.
F.D.V.: U noemde daarstraks - als, ik heb de indruk als ik een aantal tijdschriften heb gelezen dat ik een beet heb gedaan in de cultuur van laten wij zeggen Frankrijk, dan kan ik mij terugstorten in een thriller, waar we nu over gesproken hebben, of een stukje lezen in een woordenboek, U heeft vrij veel woordenboeken. Wat verstaat u onder "een stukje lezen in een woordenboek"?
H.C.: Het zoeken naar een woord dat ik omwille van ene of andere reden nodig heb, en dan gewoon blijven hangen op die pagina. Dat is een van de leukste bezighden. Men moet het niet systematisch doen, geloof ik, want dan heb je er gauw genoeg van. Maar het is heel plezierig om een moeilij woord tegen te komen en te zeggen nu wil ik toch eens weten wat het werkelijk betekent, iets waar ik nooit heb bij stilgestaan.. En dan ga ik van het ene woordenboek naar het andere en vergelijk. En daar kom ik dan tot de rare ontdekking op de andere kant van de pagina, of drie pagina's verder, ik heb mij laten vertellen dat heel vele gedichten van Mallamé zo ontstaan zijn, dat men gewoon opschuiving, de andere pagina hoeft te bekijken in zijn Littré. Maar dat blijven hangen dat is een van die als toevallig opgebouwde pleziertjes.
F.D.V. : Welk soort plezier is dat dan ? Is dat voor U een creatief plezier van tussen die woorden te zoeken, of stumuleert dat de fantasie, of is het gewoon het soort pseudo-filologische dat daaraan verbonden is?
H.C.: Wel het is de informatie en ht spel van de verbeelding die je daaraan kunt vastknopen. Tegelijkertijd het enorme plezier wat men heeft als men iets bijleert. Ik weet niet of u dat heeft, maar dat heb ik wel, maar dat heb ik van mijn auto-didacterij overgehouden, vrees ik. Als ik iets bijleer dan ben ik als een kleine jongen. Maar dan tegelijkertijd wil ik met dat pas verworvene ook iets doen. Het gebeurt niet zelden dat ik dat dan ook in de volgende 24 uren toepas in wat ik schrijf.
F.D.V. : Nu hebben wij een klein verband ontdekt tussen uw bibliotheek en uw creativiteit. Over verschillende van uw laatste werken heeft Professor Weisgerber gezegd: "Wij kunnen het karakteriseren als een citatenkunst", daarmee referenend naa langere gedichten als "Teken van de Hamster", waarin veel citaten voorkomen, en bijv. wijzend naar "De Verwondering", dat op een schema van Dante, verwijzend naar de Inferno gebaseerd is. In welke zin heeft uw bibliotheek, behalve dus het aanspreken van woordenboeken dan invloed op uw werk? Het kan dus zowel zijn : in hoeverre inspireert Dante U om hem te gebruiken ? In "De hondsdagen" komt een meisje voor, Bea, de Beatrice van Dante, in "De verwondering" komt Virgillius als gids, dus Versele voor, dus dat is een duidelijk verband, dat ligt meer op het laat ons zeggen intellektuele vlak. Dan op een ander moment in uw carrière heeft U "Goudland" van Conscience geadapteerd. Heeft U daarvoor bijvoorbeeld systematisch heel Conscience gaan nalezen om dat Goudland uit te pikken, of is dat vrij toevallig ? Laat ik beginnen met de eerst,vraag, misschien de minst intellektuele, bijv. Dante.
H.C.: - Wel, dat is geen toeval en dat heeft weinig te maken met mijn bibliotheek. Ik ben een vurige Dante-lezer geweest de laatste jaren, en ik heb ook nogal veel van hem verteld, misschien al een 50 tal gedichten. En dat dit in "De verwondering" is geslopen, en toen al in "De hondsdagen", dat heeft met mijn bibliotheek niets te zien. Ik hoef niet eens te gaan verifiëren, of te gaan vergelijken, of hun structuur te gaan zoeken, dat is iets wat ik heb, zoals mijn ingeboren gierigheid. Dat heeft met het houden en het koesteren van boeken en wat dat inhoudt helemaal niets te maken. Dante had net zo goed Shakespeare kunnen zijn, waar ik ook een grote bewondering voor heb. Wat was de tweede vraag ?
F.D.V. :- De tweede vraag was : Als U nu bijv. Goudland bewerkt van Conscience, gaat U dan het hele werk van Conscience doornemen om één van zijn werken er uit te pikken, of was dat toevallig ?
H.C.: - Neen, in godsnaam, ik moet er niet aan denken dat ik Conscience moet herlezen, want hij is wel de afgrijselijke schrijver waarvoor ik hem altijd gehouden heb, ik geloof niet dat men ooit tot een Conscience-cultus zal komen zoals een hernieuwing van «l'Art nouveau". Het is, ja, een lachwekkend iemand, er is geen woord voor, het is iemand met een zeer bedenkelijk intellekt, met allerlei rare racistische en kleinzielige kenmerken. Het Goudland was een opdracht. Ik heb mij wel geamuseerd met het boek misschien met een beetje te veel leedvermaak, want het is uiteraard makkelijker voor ons om iemand die in die tijd aan het worstelen was met de Nederlandse taal, om die wat misprijzend te bejegenen. Maar goed, het was helemaal toevallig. Men heeft mij gevraagd om Het Goudland te bewerken en dat was meer dan genoeg van Conscience. De portie Goudland, ja, die kan wel een paar levens mee.
F.D.V. : - En als je dan denkt Thyestes, dat komt dan terug uit het moeras van wat U gelezen heeft. Dat komt boven zoals Dante bovenkomt. Dat hoeft U niet na te kijken, daar denkt U dus instinctief aan ?
H.C.: - Wel, dat niet helemaal. Ik heb U verteld over mijn grote belangstelling voor de Elisabethanen. En keer op keer stoot men bij praktisch elke Elisabethaan op ja, varianten en op de tema's van Seneca. En die kende ik zeer onvoldoende en toen ben ik helemaal het werk van Seneca gaan lezen, in ieder geval al zijn toneelstukken. En toen heb ik Thyestes daar uitgelicht, omdat ik een keer een voorstelling heb gezien, jaren geleden, met Vittorio Gassman, van een, twee stukken door mekaar waaronder de figuur van Thyestes. Dat heeft mij zeer geïmponeerd. Toen heb ik beslist om dat te bewerken. Ik had het niet gedaan als men het mij niet was komen vragen om het stuk te regisseren. Ik zou niet op mijn eigen houtje naar een directeur geweest zijn met Thyestes onder de am. Het was alleen maar omdat ik wist dat ik het zou regisseren dat ik het geschreven heb. Hetzelfde met Aristophanes, daar heb ik Lysistrata van vertaald en dat is ook een uitermate boeiende man waarvan ik mij zeer verwonder dat men hem niet meer speelt. Als ik het voor het zeggen had zou ik Aristophanes verplicht spelen elk jaar omdat het een tonicun is, een bevrijdend, verfrissend gevoel tegen alle mogelijke taboes.
F.D.V. : - Hugo Claus, een laatste vraag. Als ik heb gezegd dat uw bibliotheek chaotisch is, dan is dat niet bedoeld als een kritiek op uw bibliotheek. Het is gewoonweg een constatatie. Vroeger lieten rijke intellektuelen een speciaal vertrek reserveren in hun huis, lieten daarvoor een speciale bibliotheek maken, liefst in solide hout, zetten daar boeken in van een bepaalde grootte, lieten die allemaal in hetzelfde leer inbinden en lieten de titels in goud graveren net dezelfde lettertypes. Het was een soort van totaal luxe-object. De bibliotheek van de intellectueel van nu, en nog een bibliotheek is een bibliotheek waarin naast pockets ook dure uitgaven liggen, waarin geen ornament wordt nagestreefd, maar een informatiemiddel, een informatiemedium. In dat verband een opinie van u graag over het boek van Malraux, over de idee van het "musée imaginaire" en de continuïteit van de kunst in het algemeen.
H.C. : Wel, "het musee imaginaire" voor mij is veel meer op het plan van de literatuur dan op dat van de plastische kunsten. Goed, maar het tema blijft hetzelfde. Wij hebben voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid hebben wij nu de kans om alles te overzien wat bekend is en wij doen dat op een bijna, triomfantelijke manier via boeken. In pockets verschijnt nu een verhandeling over een heel klein detail in een cultuur van de Maori's. Dat kan ik onmiddellijk nagaan als ik wil, en ik kan het ook al eens bij toeval in mijn huis krijgen. Die grote versmelting is niets anders dan een triomf van de mens over wat hij tot nu toe heeft meegemaakt in de geschiedenis. Jammer genoeg is dat bij Malraux een onvoorwaardelijk pro, in de zin dat wij nu daaruit lessen zouden moeten trekken, dat onze cultuur en onze kunst daarmee grote rekening zou moeten houden, als een direkt resultaat van deze versmelting. Ik geloof niet dat dat het geval is, omdat voornamelijk op het terrein van de plastische kunsten is zijn eigen boek over het overzicht van alle culturen op plastisch gebied een soort pseudo-wetenschap. Men kan nooit, ook niet met mooiste foto's een idee hebben van een bepaald beeld zolang men het niet ziet en zolang men ook niet weet waartoe het gediend heeft, waarom het een dergelijk canon van schoonheid huldigt, waarom het personage dat afgebeeld is deze houding heeft. Ik geloof dat Malraux dat allemaal in één grote lyrische soep duwt, en daarom geloof ik veel meer dat men deze kennis zou moeten aanvullen met een grondig cultuur-historisch wetenschappelijke onderzoeking, dat men zou moeten proberen te komen tot een grote verzamelplaats van alle gegevens, niet alleen via de ontroering zoals hij dat doorlopend stimuleert, maar ook via de kennis. Bijvoorbeeld een klein kindje van een primitief die een anjer in zijn hand houdt, dat is het symbool van Jezus, nietwaar, de wetenschap daarvan is net zo belangrijk, zoniet belangrijker dan de ontroering die men heeft tegenover het mooie esthetische, het gevormde van zo'n schilderij. Ik vind dat Malraux zich daar heel makkelijk van af maakt en ja, trompetgeschal aanheft over die versmelting die meer berust op emoties.
F.D.V. :- Is u tevreden met de bibliotheek die U heeft, of droomt U van een ander soort bibliotheek, waarvan U ooit de samensteller zou zijn ?
H.C.:- Ik ben zeer ontevreden uiteraard omdat om te beginnen huiver ik al, en bloos ik lichtjes als ik het woord bibliotheek hoor in verband met de boeken die ik hier heb. En ik zou bijvoorbeeld ander hout willen, dat gewone hout van deze planken is niet zo goed, want ik zou een contrast willen tussen de aruatuur van de bibliotheek en het schamele van de pockets. Dat moet duidelijker gesteld worden. Nu is het een beetje weer al te toevallig. En ik droom er ook van om bijvoorbeeld een aantal zeer, zeer goeie platenboeken te hebben, alhoewel men uitzonderlijke realisaties heeft tegenwoordig, blijf ik nog altijd met een gevoel van onbehagen, men zal meer en meer inzien dat de mooiste Skiraboeken nog altijd afgrijselijke ansichtkaartjes zijn. Ik zou hopen dat men daar grondig gebruik van maakt, en dan zou ik mij wel een paar grote naslagwerken over de Chinese en Italiaanse schilderkunst willen aanschaffen. Voor de gewone literatuur, ik geloof dat ik tot aan mijn afsterven dit chaotische zal blijven houden, dat het altijd maar een opstapeling van toevalligheden zal blijven. Zoals de meeste fenomenen.