THEATER ANTIGONE KORTRIJK ARENA
16e speeljaar 1971-1972
2e produktie
Opgemaakt Bed
Dimitri Frenkel Frank
met Rita Lommee, Ugo Prinsen (B.R.T.) en Herman Coessens (N.T.GJ is het veelbesproken stuk dat vorig speelseizoen door bepaalde pijnlijke omstandigheden niet kon geprogrammeerd worden en eindelijk dit jaar zijn grote kans krijgt.
Opgemaakt Bed van Dimitri Frenkel Frank zal zeker veel stof en kommentaar doen oplaaien.
Dimitri Frenkel Frank met Hugo Claus zijn namen die het tegenwoordig klimaat bepalen in het moderne teater.
Remi Van Duyn staat borg voor een ophefmakende realisatie.
Premiere vrijdag 5 november 1971
en elke vrijdag & zondag
THEATER ANTIGONE KORTRIJK ARENA
16e speeljaar
1971-1972
Direktie : BERT DE WILDEMAN
Hugo Claus
VRIJDAG
uit een gesprek met hugo claus
Over de titel van het stuk
Vrijdag was vroeger de dag van Venus, de dag waarop men vrijt. Door allerlei omstandigheden, waaronder het Christendom, is het een dag van boete en schuld geworden, in het katholicisme was het de dag waarop men geen vlees mocht eten. En de overgang van — laten wij zeggen — paganisme naar Christianisme, wordt in dit stuk gesymboliseerd. Het heeft ook te maken met het bijgeloof, dat een meisje dat op een vrijdag geboren is een heks wordt of een ongelukskind. Het is niet toevallig dat zo'n meisje in mijn stuk Christiane heet.
Over het stuk als celebratie
In 'Vrijdag' zijn er een aantal verwijzingen naar stadia die ook in de katholieke mis voorhanden zijn. De offerande, de concecratie. Zo bijvoorbeeld zegt men in het midden van de mis driemaal Sanctus. Bij mij wordt dat als ze een glaasje opheffen en klinken : santé, santé, santé. Inderdaad lichtjes blasfemisch. Dan is er ook nog de verwijzing naar de wijn die ze drinken en het water dat George ook drinkt en dat gemengd wordt en zo. De hele scène met Christiane heeft het karakter van een aanbidding. Naar het einde toe zegt Jeanne overigens duidelijk : 'Ja, nu is het afgelopen, de hoogmis is gedaan'. Het is dus wel een celebratie, met een ritueel als basis.
Over realiteit
De realiteit interesseert mij als iets zeer boeiends uiteraard. Ik word gestimuleerd door dingen die ik concreet kan zien en opvangen. Ik kan moeilijk vanuit een abstract denkbeeld stukken schrijven, illustraties leveren voor een of ander concept, voorafgaandelijk duidelijk omlijnde stellingen aanschouwelijk maken, enfin, ik wil mij nu helemaal vastklampen aan de realiteit en daarin verschuivingen aanbrengen. Als die verschuivingen dan blijken diepere of verderstrekkende implicaties te hebben, qua filosofie, dat zien wij dan wel ; dat is eigenlijk op het moment van het schrijven van minder belang. Ogenschijnlijk staat zo iets ver weg van wat men op dit moment aan theater bedrijft. Daarbij komt ook dat men nu al te zeer de nadruk legt op het gewoon visuele, het showelement. Ik hoor altijd weer gillen, dat theater spektakel, totaal theater moet zijn en dat men actie wil, actie, actie die de mensen verbluft, verrast, overweldigt. Ik zou hetzelfde willen doen, maar op een aanzienlijk beperktere basis, o.a. met woorden. Voor mij is het woord overigens nog altijd een nobele actie.
Realisme
Ik wou dat er tijdens het verloop van 'Vrijdag' iets gebeurde op het toneel, op het moment zelf, bijna als een happening. Daarvoor behelp ik mij met een bepaalde vorm van naturalisme of realisme. Mijn tekst is geen illustratie van iets, het is evenwel ook geen tranche de vie. Ik denk dat als men niet aandachtig kijkt en als de regie dat niet goed beklemtoont, dat er een heleboel passages zijn waarvan men zou kunnen zeggen : dat is inderdaad een stukje uit het leven. Maar ik geloof niet dat dat zo is. Ik zie het meer als — hoe gek het ook klinkt, en met een beetje schroom hanteer ik dat — ik zie het meer als een gedicht. Het is door de herhalingen, door de manier waarop die tal gehanteerd wordt, meer een gedicht dan een realistische dialoog. Nu moet elke theaterdialoog voor mij wel een gedicht zijn. De irrealistische momenten zijn ook absoluut noodzakelijk, omdat de collage van deze fragmenten en realistische, precies het nieuwe is, waarin het stuk zich onderscheidt van het vroegere naturalisme. Ik zou dan ook willen dat de acteurs, afgezien van het vakmanschap dat zij hebben en waarmee zij gerepeteerd hebben, dat zij op het moment van de vertoning ook ditzelfde gevoel hebben van een gebeuren op die tijd, in die ruimte, mét die actie. Dat dat iets wordt dat de gewone, beperkte 'vertolking' van een toneelstuk doorbreekt. Bij een happening heb je een schema en dan reken je erop dat er iets zal ontstaan dat de toeschouwer of de medespeler affecteert op een manier die niet te voorzien is. Nu zou ik dat stadium ook willen bereiken dat mijn stuk herleid, gecomprimeerd neergezet wordt: a) als een successie van gebeurtenissen die tevoren genoteerd zijn, maar ook b) dat er tussen die gebeurtenissen in iets on-ver-vangbaars, iets van het moment ontstaat, maar dat is natuurlijk iets dat bij elke opvoering van elk stuk zou moeten gebeuren.
Over de taal
Ik heb het stuk in de eerste versie helemaal in dialect geschreven, waarbij ik verbaasd was dat ik een ander ritme van schrijven had, en een veel grotere snelheid, enfin, alles ging zoveel makkelijker omdat ik de taal van deze klasse, de zopas ietwat geëmancipeerde arbeider, in mijn achterhoofd meedraag. Ik ken die mensen goed, ik frekwenteer ze, ik voel mij nauwer verwant aan ze dan aan de meeste kultuurdragers. En daarna heb ik die notities in dialect omgewerkt tot nederlands, nederlands met vlaamse zinsbouw, vlaamse beklemtoningen, af en toe een vlaams woord ; maar het is wel nederlands. Ik geloof dat de nederlandse toeschouwer geen last zal hebben van onverstaanbare momenten. Ik laat ook wat trager spreken. Slechts een paar keer ben ik koppig blijven vasthouden aan een vlaams woord, b.v. 'hertefretter', iemand die zijn hart opvreet. Dat vind ik zinniger uitgedrukt dan b.v. in het woord : 'binnenvetter'. Ook vind ik het vlaamse woord 'fluitewerk' een eminente evocatie voor het mannelijk liefdesleven. Natuurlijk is die taal artificieel, geen echt vlaams en geen hoog-nederlands, het is een bastaardtaal, want niemand spreekt die, maar niemand spreekt ooit de toneeltaal. Toneel is toch geen imitatie ? Ik behoor tot het soort schrijvers dat niet moet hebben van een bepaald graafwerk, in één bepaalde richting. Dat verwijt ik mijzelf heel sterk, maar daar kan ik nu eenmaal niets aan doen en nog erger zou het zijn om je geaardheid, je temperament te wringen in iets wat je niet bent. ik herken wel in mijzelf een soort wisselvalligheid, een soort spel. Ik wil de dingen uitproberen en ik denk als ik dat in verschillende richtingen doe, dat — als ik dat konsekwent genoeg doe en voldoende authentiek — mijn eigen aard, dat waar andere mensen dan naar graven, dat die wel naar voren zal komen, dat dat wel duidelijk zal blijken. Ik moet dus tachtig worden voordat ik enig inzicht zal hebben over mijn eigen aard, via al die verschillende soorten spelen, nietwaar ? Ik ben tegelijkertijd iemand die gedichten van vier regels schrijft en een roman, een filmscenario en een gelegenheids-ode. Enj dat houdt dan niet alleen in dat ik van materiaal verwissel, maar ook van instelling. Ik ben niet op zoek naar mezelf, maar eerder naar media.
Theun Lammertse