Pallieter, een uitdaging
(un film attachant)
1
Maandag, begin van een blije en onverwachte week. Waarin ik mij in een dolle bui optut om naar een Duitse heimatfilm te gaan kijken, vol symboliek en watervallen. Waarin Pallieter het programma "Plant een Boom" prezenteert en als verdienstelijk Europees kind door de paus en Franco in audiëntie wordt ontvangen. Darmklachten door koffie. Maandag 1 december is geen zondag of dinsdag als een andere, ik zal die dag heel wat meemaken en opsteken, ik denk die dag mag ik het lezende gedeelte van Knack niet onthouden. Er is een strijdende Knack, de redaktie, een lijdende Knack, de direktie, en een lezende Knack, Jan Publiek. Er is een ondergaande Knack en een Knack voor bij de tee, een kabbelende Knack en een Knack om je te laten kennen bij je overbuurvrouw in de trein. Er is een zegevierende Knack, onze promotieafdeling. Er is een helende Knack om na begrafenissen je verdriet te stillen, er is het heimwee in de betere buurten van Londen naar de yellow pages van vroeger, maar Knack staat daar niet bij stil. Die maandag belt de wekdienst om vier uur in de ochtend, niet verwonderlijk, ik had de oproep gewild. Even later hoort een slapeloze hond het getik in de nacht en telt vlooien om alsnog in te dutten. Drie uur later is getikte kees klaar, net op tijd ik hoor de piepende remmen van onze trouwe blauwe bedrijfsbmw waarin we Jan Moriaux en mijn broer Karel aantreffen onderweg naar de drukkerij in Roeselare. Ze drinken een kop tee, Karel bootst in zijn rimpelloze pack en met zijn leren peau de suède overjas over zijn schouders (losjes) catchers na die hij twee avonden vroeger op de Franse televisie had gade geslaan. Nu eens is hij de gemaskerde catcher en dan weer de verliezende partij. Het wordt een blij ontbijtmoment, ik ervaar de beginnende maandag als geen gewone, ik overhandig Karel de tekst en vraag bedremmeld of Rijkjavik korrekt gespeld is. Laat dat maar aan mij over zegt mijn grote broer, hij omhelst mijn familiegenoten, Moriaux is kwistig in de weer met duimkruisjes op voorhoofden en het tweetal zet zijn onderbroken tocht en zijn verdienstelijk werk verder. Van die twee zijn we in dit verhaal al mooi af,
wat ga je vandaag doen, informeert Elisabeth.
Ik zeg, ik denk dat ik inga op een uitnodiging van Elan Film om naar "Pallieter" te kijken.
Hoe laat is dat, vraagt E. en wat is Elan Film?
Ik zeg Elan Film moet een of andere mantel-organizatie zijn, die pakte na de wereldoorlog uit met Mofse heimatfilms zoals "Solange, bist du da?" en al die prenten waar Mie Schell de brug overkwam met natgehuilde Joegoslavische badhanddoeken.
Wat heb jij toch een ijzeren geheugen, bewondert E.., soms denk ik heeft hij talent of is het allemaal geheugen.
Ik zeg er is een persvisie van Pallater om tien uur vanmorgen, leg mijn blauwe pak klaar schat, ik ga het daar helemaal maken, ik ga nu in bad en me scheren en mijn haar wassen, mag ik de rode radio meenemen naar boven.
Boven kijk ik in de spiegel en schrik, maar ja, ouder worden is geen schande, niemand ontsnapt aan het proces, behalve Jan Jongbloed van de FC Amsterdam. Om tien uur berispt Elisabeth dat ik te laat zal komen, ik zeg dat begint immers nooit op tijd, duik in mijn Volvo, neen pardon in de Renault van mijn vrô en rijt kilometers aan flarden, daar doemt de Basiliek al op hier in de Jacqmainlaan kan ik uitgemeten parkeren, het is te doen in de cinema Marivaux op de Adolphe Maxlaan. Ik zet het op een holletje en arriveer op het moment dat Pallieter de snor wordt afgedaan door zijn zuster Charlotte. Er zitten een honderdtal deskundigen in de grote zaal verspreid, wat enig toch, een goed boek dat zo tot leven komt. Zou Maria Rosseels onder de genodigden zitten en wat zal straks haar mening zijn? Ik gluur in het duister rond maar ontwaar slechts schimmen. Ik krijg een kramp aan mijn twaalfvingerige darm van het danig zwarte koffie drinken vannacht. Waarom heeft een darm twaalf vingers en een hand maar tien, aan wat zitten die anderen te denken. Na verloop van kijken kijk ik op mijn horloge, het is pas elf uur en er is nog geen schot gevallen, als skabreuze momenten van Pallieter die het bij Timmermans niet zijn zijn het in de film van Verhaven wel. Pallieter die een krachtige wind laat om een graaf te tergen komt hier grof en onnatuurlijk over, evenals de man die na een schranspartij met zijn blote kù in de rijstpap wordt gezet, het is een abominabele film; een Vlaamse film op zijn vréselijkst en dat wil wat zeggen. De klank is kloote en het beeld is flou, de blauwe hemels die bij Pallieter horen - als peper bij zout - zijn allemaal grijs, het lijkt wel of de celluloid nog in zijn cellofaan verpakt zit, hoe bestaat het, waar haalt men de onbeschaamdheid vandaan, of Eddy Brugman die Pallieter speelt ooit een goed akteur zal zijn betwijfel ik, maar hier straalt hij evenveel levensvreugde af als een diepvriesforel. Hij kan niet uitbundig zijn, hij kan niet meeslepend zijn, het is een uitgesproken melancholieke hark die in een hoek moet kunnen zitten pruilen. Pallieter is geen domme dijenkletser maar zijn lach, blij, sardonisch, sarrend, bijtend, mag uit zijn brutale kop niet weg te denken zijn en nu en dan moet hij exploderen van vulkanische vreugde, hij is de man die God schept uit dronken dankbaarheid en puur genoegen voor wat hij rondom hem ziet en voelt, en met handen en tong strelen kan. Pallieter is een éénmansfanfare die nu en dan ook de klaroen steekt, de brains van Uilenspiegel en de maag van Goedzak, vergeet het allemaal als u naar Verhaverts en Claus' kreatie gaat kijken. Verhavert is een zondagsschilder die Bruegel schoffeert, wat is pretentie zonder potentie een hemelschreiende handicap. Marieke, die Pallieters Nele moet zijn, teder en warmbloedig, Pallieters lijfstraf in het bruisende koren, Pallieters Maria-Boodschap, zijn paradijs, de stralende paradoks tegen een achtergrond van zweters en eters, vergeet het opnieuw en nogmaals. Het niets uitstralende Amsterdamse fotomodel Jacqueline Rommerts poseert verbijsterd-verloren in de film. Ze zegt geen woord, ze is doof stommer dan Pallieters doofstomme vriend de schilder, haar lijf komt nergens tot leven, ze is de onbeweeglijkheid zelve en staart stotterend langs die Vlaamse hoempa-ambians. Joris Diels probeert Luc Philips te zijn in De heren van Zichem (een goed tv-feuilleton) de enige op wie Roland de regisseur blijkbaar geen vat had is Sylvia De Leur in de rol van Charlotte. Sylvia, die ik me herinner als het cliché-gansje van over de dijken akteert, en passeert nadrukkelijk naast de fuiken die haar in een extra-karikaturale rol moeten doen duikelen. Nu vind ik het ook al een notoire mispak om voor zo'n immens Vlaams mens een Pools-Hollandse te kiezen maar De Leur slaagt er in aan deze ondankbaarste aller opgaven ("een uitdaging", zouden de heren Verhavert en Claus zeggen, op die smoes kauwen ze al maanden) haar kleren niet te scheuren, wel integendeel, ze tooit zich met een artistieke allure die in de film uit de toon valt. De muziek is ook mooi. Muziek van Vivaldi en zijn tijd- en landgenoot Ivanovici, twee dissidenten.
2
Bargeintjes met een gevierd auteur die uit een Kristelnacht komt gestapt. Waarin ik een Parijse vriend weerzie die in de herfst van 1976 naar Antwerpen komt wonen. Zijn zoon wordt schertsenderwijs Arthur Penn genoemd omdat zijn vader daarvan moet leven. En veel meer over Sylvia De Leur. Röpcke weet zijn woorden te wikken.
Gerd, onlangs zei ik iets spiritueels in een Joegoslavisch restaurant en de redakteurs moedigden mij aan om dat kursief in mijn kroniek op te nemen, maar ik ben het toch vergeten zeker. Als ik er op kom, bel ik;
De lichten floepen aan, ik strek mijn benen, de ouwe kramp is er weer, ik vraag me bezorgd af of ik geen tuberkelbacil aan het kultiveren ben, is er een dokter in de zaal. Ik zie mijn vrienden van Knack Gerda De Visser en Toon Van Severen, ik omhels Gerda en wissel met Toon een stoere handdruk, zij vinden de film allemachtig mooi, we treden in diskussie terwijl wij onze schreden naar de bar richten. Overal vormen zich spontaan diskussiegroepen, er was geen applaus na de vertoning. Gerda en Toon lopen er parmantig bij, ze zijn vorige zaterdag verhuisd, van een riante flat naar een benepen woning, maar moeten we er altijd op vooruitgaan? We staan aan de bar, geroezemoes, ik leun tegen de bar zoals Little Joe dat vroeger deed en straks weer zal doen op de Vlaamse televisie. Hij schijnt niets veranderd te zijn. Een man komt op mij af, ik kan mijn ogen niet geloven, het is Hugo Claus! Hij herkent mij, terwijl het toch jaren geleden is, hij zal de duur van de receptie niet meer van mijn zijde wijken! Overal stiekeme jaloerse blikken, alleen Rosseels knikt me bemoedigend toe, zo van, hij is ook maar een sterveling! Ik bedank hem voor het kompliment dat hij me een jaar geleden via Jef Geeraerts opspelde, hij zegt dat hij Knack uit het oog verloren heeft, dat hij nu in Parijs woont, achter de kerk van Saint-Germain.
En is Sylvia in Parijs, informeer ik.
Nee, zegt Claus, die zit hier in het Carlton-hotel en wacht tot ik lazerus thuis kom, wat niet lang op zich zal laten wachten.
We grijnzen, we bestellen een eerste whisky, hij met soda ik, zoals u weet, on the rocks. We lachen met de frans-domme ober.
— Wat hebt u het meest gehaat in de film, informeert Claus.
Ik som op en kapittel ook de momenten waarop men Clausiaans-wreed de ingehouden Vlaamse sensualiteit wil ontmaskeren, zoals de apoteose van een uitgebreide zwelg- en vreetpartij wanneer de lome zinnelijkheid door de poriën parelt en de moeder die daareven haar kind aan de borst legde nu met die tiet bungelend uit haar jakje rondzwalkt, de hese pret rond de man wiens broek gestroopt wordt en zijn kont in de rijst gesmeerd en diezelfde moeder die als een door bier en buitenlucht geveld kalf in het gras te snurken ligt. Claus luistert aandachtig, ik reken af met de uitgerekende processie, je voelt alles met de klompen aan zeg ik, het is allegaar déjà vu.
— Weet u wat het begrip déjà vu inhoudt, vraagt Claus en hij start een superieure uitleg over hoe wij alles rondom ons in een atoom van een sekonde registreren maar dat bij debielen en jongeren soms een kontaktstoornis optreedt, daar (hij raakt met een vinger de plek in mijn achterhoofd) en dan treedt het gevoel op wat men déjà vu noemt. Ik vraag me af of hij me wil laten begrijpen dat ik fragmentarisch jong en debiel ben en bestel een tweede dronk.
— Hoe vond ù de film, vraag ik.
— Ik heb hem niet gezien, zegt Claus, ik kom alleen drinken en dejeuneren met de pers, ik zie de film vanavond. Het valt me wel op dat u zo talrijk bent, vroeger lokte een Vlaamse film hooguit een vijftal perskijklustigen.
Ik leg hem uit dat het in Brusselse intellektuele middens vandaag de bon ton is om Vlaamse kreaties te prijzen. Dure Brusselse horecabedrijven afficheren typische Vlaamse namen, folklore is een must, Pallieter zit gebeiteld. Ik kanker op de Eddy Brugmangedaante van Pallieter en staaf die bezwaren. Claus zegt dat hij voor die rol aan Jan Decleir had gedacht (die een kleine zigeunerrol speelt) maar dat hij zich nergens mee heeft willen inlaten.
Ik heb mijn huiswerk, het scenario, afgeleverd, zegt Claus, en daar bleef mijn aandee bij. Niet dat ik niet solidair wil zijn, maar ieder heeft zo zijn opvattingen, daarom heb ik mij ver van de opnamem gehouden. Maar zeg me, wie is die baardman ginds, in gesprek met een kerel in een bontkraag gedoken?
— Dat is een hoofdrol uit uw film, meneer Claus, Idwig Stéphane, de doofstomme schilder.
Maria Rosseels benadert de schrijver. Ze is gehuld in een groene jagersjas, ze zegt tegen Claus hoe prachtig ze Pallieter vindt en dan slaat haar stem over in opgewonden onverstaanbaarheid. Vervolgens keert ze haar platte hakken.
— Ze zegt dat ze na de film "De dood van een non" doodsbedreigingen heeft ontvangen, vertaalt Claus.
— Dat zal haar jong houden, zeg ik met barhumor.
— Het vervelende aan doodsbedreigingen is dat ze nooit uitgevoerd worden, mijmert Claus. Misschien zei hij iets liever, het gerabarber van dat moment maakt dat ik enigszins interpreteer.
Een Nederlander komt de auteur van Pallieter gratulieren.
— De auteur is al enkele jaren helaas niet meer onder ons, repliceert Claus op afgemeten toon. De man zegt verder dat hij de film toch maar knudde vindt en vreest voor het Hollandse onthaal. Waarop Claus zich snerend uitlaat over de gekonditioneerde cinemasmaak van het Hollandse publiek, over de gerichte Hollandse kijk op de dingen in het algemeen.
— Schrijft u nog wat, is mijn vraag.
— Helemaal niet, zegt Claus, ik zie niet in voor wie of wat ik nog zou schrijven. De zelfverzadiging is totaal, honderd procent. Het is wel amusant als je daarop meteen reakties opvangt als "uitgeblust". Ik voel me gewoon niet gedreven, misschien, als ik nog eens smoorverliefd wordt...
Een radioman wil Claus uithoren over Pallieter.
Vraag het Anthierens, advizeert Claus, ik weet van niks.
Ik wil afscheid nemen, kom toch mee eten, zegt Claus en hij ontbiedt een ceremonisator om mij bij de dinerenden in te lijven.
Welgezwind spoed ik mij de bar uit en bots op Jo Röpcke, de quizmaster. Ik zeg Jo, jij die alle bioskopen als je broekzak kent, waar is hier terzake het toilet. Hij loodst mij naar waar ik behoef en wacht wat verder, als een broer. Koutend gaan we de straat op, we praten over de film, hij prijst hem, ik niet. Hij is toch beter dan "Verbrande Non" en "De dood van een brug" verweert mijn maat zich.
Ik zeg ja, a propos, die dood van een non da's ook een mooie flop geworden, of niet?
— Dat zou ik niet zo stellen, doceert mijn vriend, de dood van een non is wat men in filmjargon een "sleeper" pleegt te noemen een prent die stilletjes zijn gangetje gaat. Het is namelijk zo dat Collet en Drouot als hele uitgeslapen zakenmannetjes de Non op alle kolleges en Davidsfondsen hebben losgelaten, ze verkwanselen die prent als "diskussie-objekt", haha, en dat brengt een smak gebenedijd geld in het laatje. Geloof me, Drouot en Collet kunnen geen film maken maar ze kunnen hem wel verkopen.
— Wanneer zeg je zoiets op het scherm, por ik hem.
— Never, grijnst Röpcke. Schaterend betreden we de gebinten van de "Rotisserie du Vieux Strasbourg" gelegen op de Kruidtuinlaan waar het persdiner klaar gestoomd wordt.
— Ik weet het weer, Gerd. De patron van het Joegoslavisch restaurant verwonderde er zich over dat wij als progressieve jongelieden met zoveel poen in de portefeuille rondlopen. Waarop ik zei, gevat:
— Nous avons les moyens d'être de gauche;
3
Waarin ik met mes en vork leer opstellen. Weerzien met een strijdmakker uit de Spaanse bugeroorlog, dadde. Claus maakt loopings tussen Hilde Van Gaelen en Lieve Trappeniers, maar droomt van l'amour manuel. De forel Van Schubert wordt nooit zo bleu gegeten als hij wordt opgediend. Dokter Gisolf onderzoekt mijn darmklachten, er was een dokter in de zaal!
De dis ziet er keurig uit, zwarte schaduwen van obers, damast voor de dames, crinoline voor de heren en een zilveren bestek dat mijn ogen uitsteekt. Op 1 stoel na zit ik aan een hoek van de tafel, op die stoel dus links van mij zit een mij onbekend blauwogig beschaafd Hollands heerschap, aan mijn rechterzijde Lode De Pooter, kommunist-journalist van "De Roode Vaan", een man die al zijn zinnen afrondt met de toevoeging "Ja, dadde" . In het Frans wordt dat "oui, dadde". Aan zijn rechterzijde snijdt Jo Röpcke de paté du Vieux Strasbourg aan, we hebben het genoegen in vorkbereik ook Jacqueline Rommerts aan te treffen met naast haar Walter Baeke van omroep Brabant die het alsmaar zit te betreuren dat Jef Anthierens niet van de partij is. Hij kan niet weten dat ik al Karel op mijn ochtendbrood heb gekregen. Over ons zit de doofstomme Idwig Stephane met zijn zwemmende oogopslag, hij gedraagt zich alsof hij uit gescheurd fluweel is samengesteld, naast hem Sélim Sasson die na twee roemers rood zal zeggen dat hij Pallieter "un film attachant" vond, de Franse taal is subliem in zijn nietszeggendheid. Wat meer naar rechts mijn fan Hugo Claus omkranst door twee wonderschone zij het niet meer zo frisse dames Hilde Van Gaelen en Loesje Trappeniers. Hilde bekijkt de film voor de alternatieve magazines "Pallieterke" en "Avenue". De woordspelingen over Pallieterke die naar Pallieter komt kijken scheren over de tafel, het tast Claus zijn appétit niet. Lode vraagt, reik mij het zout eens aan, dadde. Trappeniers ademt zwaar in een nauwsluitende spinaziekleurige japon, mijn blikken maken buiklandingen in haar décolleté maar ze doet alsof ze mij niet meer kent, de Crème de Volaille rukt aan, dadde.
Wat verder moet Sylvia De Leur weerwoord bieden aan Francis Bolen, een lelijke oude man met een afstotelijke ringbaard. Veel kwalijke oude mannen met ringbaard in de Rotisserie, naast Röpcke (toch een lastige tiknaam) Roland Verhavert met de lelijkste baard van allemaal, alle grijzen die je uit de zak van een stofzuiger klopt zitten in zijn baard verenigd. Hij draagt vanzelfsprekend zijn kleverige rolkraagtrui, Harold Wilson moet in de herinnering voortleven om zijn pijpmanie, Carlo Heyman van het Davidsfonds om zijn hongerstakingen voor de Vlaamse zaak en Verhavert om zijn rolkraagtruien. Lode blaast mij in het oor dat wij de Réveillon-menu voor Kerstmis (850 frank, drank niet compris) aan het proefkonijnen zijn. Na de volaille is er keuze uit forel, kip of steak. Ik opteer voor een truite au Bleu, Rommerts is bevalliger dan in de film, waar ik vaak de indruk opdeed dat zij alleen uit kin bestond en de keuze van Elly Claus op deze fysieke grond aanvocht, nu oordeel ik milder over Elly. Ik geraak in een gestyleerde konversatie met mijn linkerbuurman, hij onderhoort mij over de film, ik trek alle woeste registers weer open maar nuanceer bij het hoofdstuk Marieke want Rommerts doet alsof, maar luistert mee. Ik zet De Leur dik in de positieve verf om achteraf een verweer te hebben als men zegt dat ik enkel afbreken kan. Klaar met de tirade informeer ik naar zijn identiteit, het is de wonderdokter van de NOS, Aart(s) Gisolf dit het programma "Dokter Ja, Dokter Nee" al vier seizoenen lang op het scherm aanvoert om de patiënten mondiger te maken wanneer ze uit de spreekkamer worden geroepen. Ik ben er stil van, ik moet wel erg gezond zijn want ik heb het programma nog nooit gezien, maar er veel over gehoord via Elisabeth mijn vrouw en andere lijdenden. Zijn aanwezigheid hier verklaart hij door zijn aangetrouwd zijn met Sylvia De Leur, ik loop rood aan, heb ik hier even vijf minuten gemazzeld, hij had de vader van Rommerts kunnen zijn, of een Hollandse halfbroer van Brugman, of een parochiaan van Joris Diels, of een van de velen die nog geld moet krijgen van Verhavert. Van Gaelen kiest als toetje le Plateau de Fromages, ik houd het bij Le Gateau du Vieux Strasbourg. Ik bedenk dat ik Verhavert eigenlijk voor het hof van Straatsburg zou moeten dagen omdat hij Timmermans en heel Lier die Loer heeft gedraaid, maar Lier en Vlaanderen zullen er zich wel aan vergapen, de Vlaamse filmkes zijn ten lande altijd al populier geweest. Van Gaelen verlaat het gezelschap, niet zonder mij geen oogopslag te hebben gegund. Sasson en andere franstaligen klitten rond Claus en hebben de mond vol met kaas en over "la sincérité".
— Pouvez-vous me définir ce que c'est, la sincérité, vraagt Claus. De monden klappen dicht.
Dokter Gisolf geeft me zijn adres, voor mocht ik ooit onwel worden bevonden. Met een zilveren mes in mijn binnenzak en een zoutmolenbult in mijn rechterzak verlaat ik de uitdunnende reünie. Ik zeg "Dag, meneer Claus". "Dag, Meneer Anthierens" zegt hij uitbundig, "ik hoop dat u zich geamuseerd heeft". Ik beloof het hem. De wagen staat er nog steeds en start na een simpele sleutelbeweging. Zingend en zinnen verzinnend rijd ik naar Asse,
hoe was het vraagt Elisabeth.
Geweldig, zeg ik, Claus heeft alleen met mij gesproken.
En de film, vraagt ze, niet onder de indruk.
Fantastisch, zeg ik, een sprookje gelijk, al zullen er weer de onvermijdelijke muggenzifters en spijkers op laag water zijn die er vanalles op aan te merken hebben, het is altijd hetzelfde refrein, voor een Pasolini staan ze bouche bée maar wat van hier komt kan niet goed zijn, dat eeuwige Vlaamse minderwaardigheidscomplex, alle argumenten zijn goed om het eigen nest te bevuilen, maar Verhavert is al in onderhandeling met weduwe Streuvels om "De Vlasschaard" te verfilmen, met dialogen van Hubert Lampo.
— Hoe vond Patrick Duynschlager hem, vraagt Elisabeth die meer vertrouwen heeft in zijn oordeel. t
— Die was naar London voor een sentimenteel rendez-vous, zeg ik. Hij zal van daaruit zijn kritiek telexen, tenslotte worden ook veel boeken gekraakt zonder ze gelezen te hebben.
JOHAN ANTHIERENS