Hugo Claus, schrijvend en beeldend kunstenaar

Of ik iets wil drinken. 'n Pilsje graag, zeg ik. Hugo Claus naar de koelkast Keert onverrichterzake terug, zegt: ,, Ik heb een alcoholische werkster; die heeft al het bier opgedronken." Pech.

Hoe komt het, vraag ik, dat zoveel van zijn levensgezellinnen actrices waren: Elly, zijn eerste vrouw. Kitty Courbois (over wie hij „Het jaar van

de kreeft" schreef), Sylvia Kristel en, nu, Marja Habraken.

Hij antwoordt: „Omdat ik een bewonderaar ben van de vrouw. Actrices verhevigen de gewone vrouwelijke emoties. Ik denk dat dat appelleert aan mijn gevoel voor theater. Overigens waren niet al mijn levensgezellinnen actrices. Veel wel, ja, er is een kleine trend waar te nemen,.

Ach, iedereen heeft recht op zijn eigen afwijking." Snel voegt hij eraan toe: „Op een paar afwijkingen, sorry." Begin deze maand vierde de Vlaamse schrijver en schilder Hugo Claus zijn vijftigste verjaardag. In Gent werkt hij aan een nieuwe roman, ,Het verdriet van België", die volgend voorjaar uitkomt. In 1978 publiceerde hij de roman „Het verlangen" en de poëziebundel „De wangebeden"; in juni las hij voor op het Rotterdamse dichtersfestival Poetry International. Bij De Bezige Bij verschijnt deze maand een verzamelbundel waarin alle gedichten van de laatste jaren worden opgenomen. Een uitgebreide biografie door de Antwerpse journalist Freddy de Vree is in de maak. Het AVRO-televisie-

programma „Het boek" dat zondagavond wordt uitgezonden is volledig gewijd aan deze literaire Vlaamse reus (Ned. I, 21.43 uur).

„De meeste mensen hebben niet de discipline om als een invalide aan tafel te blijven zitten met kramp in de handen.

Het is veel leuker om een aantal andere dingen te doen. Maar ja, je kunt niet blijven boeken lezen, achter de wijven aan zitten, drinken.., je moet ook een beetje het idee hebben dat je een voorwerp maakt dat het eeuwige zal trotseren. Tot binnen drie jaar, tenminste."

Hugo Claus lacht. Het eerste interview van de laatste jaren waarin niet wordt gesproken over Sylvia Kristel.

'M'n eigen werk herlezen?

Ik moet er niet aan denken'

Die verhuisdrift heeft hij van z'n vader.

Hij woont nog geen jaar in de Gentse Filips van Arteveldestraat. maar het huis is al weer verkocht: de sluiting van de voordeur deugt niet. Z'n ouders bewoonden zesenvijftig verschillende huizen, „mijn moeder heeft het een keer uitgerekend. Het was voor haar het lastigst, maar ten slotte kreeg ze een zekere training en rookte ze rustig haar sigaretje; ze wist dat ze na een poosje tóch weer zouden verhuizen".

Zelf hield hij domicilie in Parijs, Rome, Amsterdam en New York - nu is hij terug in Gent. „Niet uit zo'n exclusieve voorkeur voor Gent, maar Parijs, Rome, New York, dat heb ik nu gezien. Dit is meer mijn klimaat. Op mijn leeftijd ga je je meer concentreren op grote projecten: dan heb je een ander leven nodig dan het flierefluiten wat ik daarvoor deed"

Hugo Claus, vijftig jaar.

..Soms vraag ik me af of ik zoveel zou verhuizen als ik mijn broers niet had. want zij regelen alles voor me. ''t Is een rusteloze trek die ik van papa heb meegekregen", zegt hij.

DOOR FRANK VAN DIJL

Ook in zijn werk is die karaktertrek te onderkennen. Hij is schrijver en beeldend kunstenaar en als schrijver is hij romancier, dichter, korte verhalen- en toneelschrijver en als beeldend kunstenaar schilder, tekenaar en aquarellist ,,Dat. heeft er mee te maken, ja. Je hebt verschillende soorten schrijvers: de ene soort gaat op zoek naar zijn eigen identiteit, de andere soort is minder geïnteresseerd in zijn ego. Ik behoor bij de tweede soort. Ik geloof niet. dat mijn karakteristieken anders zijn dan die van mijn buurman, dus ik verkies voorwerpen te maken waar mijn ego maar indirect in tevoorschijn komt.

Dat verstoppertje spelen heeft ook nog andere gronden - het is ook geboren uit hoogmoed, Ik wil niet vastgepind worden op bepaalde karaktertrekken. Als je doorlopend een soort radar op jezelf zet en je wilt alles wat die radar opvangt in woorden omzetten, raak je gauw uitgekeken.

Gooi je je daarentegen in iets waarvan je niets weet, dan wordt je identiteit toch gereflecteerd in het voorwerp dat je maakt op een manier die je niet had voorzien."

..Het behoort ook tot het patroon van dit soort schrijvers dat die hun werk niet herlezen. Ik moet er niet aan denken. Na vijfentwintig jaar weet ik niets meer van een gedicht af, dus als er studenten komen om me ernaar te vragen, dan tetter ik maar wat. Ik kan geen twee regels citeren van de duizenden gedichten die ik geschreven heb.

Ik heb niet eens al mijn eigen boeken. Ze worden aldoor gestolen. Komen er vrienden op bezoek of is er een feestje, dan weet ik zeker: daar gaan er weer drie. Ik heb wel een heleboel hoor, de boeken worden regelmatig herdrukt en dan krijg ik weer wat. Nee, ik heb niets van een bibliofiel."

Jojo

Hugo Claus werd op 5 april 1929 geboren te Brugge.

,,Vijftig? ik merk er niets van, ik ben niet gevoelig voor de symboliek van dit soort getallen. De grote radeloosheid had ik eerder, toen ik vijfentwintig was. Toen dacht ik: nu is het wel gebeurd. Maar ik heb al mijn tanden nog, ik speel nog een aardig partijtje tennis, ik ben nog niet helemaal kaal - het valt allemaal best mee. "

„Het werk gaat gewoon door. Als een jojo."

Als een jojo?

Claus: „De ene keer valt het goed uit en is men zo aardig en vriendelijk om het te waarderen, de andere keer vindt men het niets. Dat is vanaf het begin zo geweest. Het is heel komisch om dat te volgen. Men schrijft bij voorbeeld: ,,Dit boek is een ramp", en twee jaar later, over een nieuw boek. schrijft men: ,.Dit boek valt bar tegen als je bedenkt hoe goed het vorige was." Dat is een olijk spektakel - ik snap de schrijvers niet die de straat niet opdurven na een slechte bespreking.

Ja, ik ben er natuurlijk wel gevoelig voor. Ik word

razend, ik bedenk allerlei geraffineerde folteringen voor de recensent, maar dat duurt nooit zo lang. Het zijn wensdromen van tien minuten."

Gerrit Komrij schreef een vernietigend stuk ovor Claus' voorlaatste roman „Jessica!".

„Op Komrij ben ik geen moment kwaad. Zijn kritiek is zo goed geschreven, zo sierlijk, zo gespierd... O nee. het zou me verdrieten als hij lovend over mij zou schrijven, want dat kan hij niet zo goed. Nee, ik word vooral razend op de klassieke gifpissers die niet kunnen lezen, met een half geloken oog een boek doorbladeren en dan hun reactie geven, alsof wij daarin zijn geïnteresseerd. Als ik me iets van de slechte recensies had aangetrokken, had ik niet meer dan twee bundeltjes met achttien haiku's geschreven."

Op m'n gemak

Claus: „Ik dacht aanvankelijk dat ik schilder en beeldhouwer zou worden, maar ik bleek niet zo'n groot talent te hebben. Niet dat ik zo'n groot schrijverstalent heb, maar ik voel me in het schrijven toch meer op mijn gemak. Schrijven is ook ambitieuzer, het stelt hogere eisen. Je kunt een domoor zijn en een groot schilder, maar je kunt geen domoor zijn en een groot schrijver. Schrijven deed ik trouwens toch al, ik ben daar heel vroeg mee begonnen. Poëzie natuurlijk, dat is klassiek. De emoties van de totale eenzaamheid en de wanhoop van de puber."

Toen hij vijftien was, ging Hugo Claus het huis uit.

„Ik heb een vrij zonderlinge opvoeding genoten," zegt hij. „Ik was achttien maanden toen ik naar een kostschool ging en elf toen ik eraf kwam. Vandaar dat ik niet zo'n grote binding had met mijn ouders: het viel me helemaal niet moeilijk om van huis weg te gaan.

Het behaagt me om mijn jeugd als zeer ongelukkig te zien, maar ik weet het niet meer, eigenlijk. Ik heb die jeugd altijd gecultiveerd. 'n Paar frustraties breng ik met liefde terug tot die eerste jaren, maar dat is meer een mythologiseren van het verleden dan realiteit. Ik heb de grootste moeite me die te herinneren. Ik veronderstel dat ik niet zo ongelukkig was. Twee broers zijn ook op kostschool geweest, de jongste niet, omdat toen de oorlog uitbrak. Met mijn broers heb ik veel contact, wat niet gericht is tegen mijn ouders, maar toch dient als vervanging van het ouderlijk huis. We spelen twee, drie keer in de week heftige spelletjes: kaarten, dobbelen.

„Het verlangen", ja, dat heeft er iets mee te maken. Dat zijn er de echo's van."

Beroemd

Hugo Claus debuteerde met de roman „De Metsiers". Het boek maakte hem in één klap beroemd.

„Ik begreep er niets van. Ik had het in drie weken geschreven; ik dacht: zo schrijf ik er tien per jaar. Ik vond Vestdijk echt een domoor omdat hij het zo mooi vond. Ik bewonderde hem mateloos en kon maar niet begrijpen dat die man... Maar ik was er wel blij mee natuurlijk. Nog altijd kom ik mensen tegen die zeggen: „Wat een prachtig boek is dat!" Het is nu dertig jaar geleden, alsof er daarna nooit meer iets gebeurd is!

Als ik verstandig was geweest, had ik verder precies zulke boeken geschreven, maar nogmaals: dat is niet de aard van het beestje, dus onmiddellijk na „De Metsiers" schreef ik totaal andere boeken."

„Mijn vader beweert dat hij mijn boeken leest, maar ik geloof er niets van. Hij gaat wel naar mijn toneelstukken kijken en dat met een fanatisme dat werkelijk uniek is. Een stuk als „Suiker" heeft hij zeker tachtig keer gezien. Hij kent het uit zijn hoofd. Hij gaat gewoon op de eerste rij zitten en krijgt na afloop bloemen en zo..., dan straalt hij. Hij gaat naar het toneel voor 20 procent voor het stuk en voor 80 procent voor de ontvangst na afloop."

„Ik las vroeger als een demoon, want dat is ook een karakteristiek van een autodidact, dat hij meer wil weten en kennen dan iemand die een opleiding genoten heeft. Jarenlang heb ik alle boeken over biologie en geschiedenis gelezen waar ik de hand op kon leggen. Ik ging de Griekse klassieken lezen. 'n Ander vindt dat het ergste van het ergste, maar ik deed het voor de lol, en ook om op gelijke voet te staan met studenten.

Paringsgewoonten

Het nare is dat je ongedisciplineerd leest. Ik weet bijvoorbeeld alles over de paringsgewoonten van de valk, maar zoiets als meetkunde is mij totaal vreemd, daarvoor heb ik te weinig scholing gehad.

Ik merk het ook met zinsontleding: er zijn boeken die ik niet begrijp. Ik zit twee, drie keer een zin te lezen en weet dan nog niet wat er staat. Dat maakt me razend.

Nee, het werd me thuis niet verboden om te studeren. Ik wilde zelf niet. Ik wilde niet bij een bepaald patroon thuishoren. Toen ik vijftien was, waren mijn goden de surrealisten, die de vrijheid predikten. Als goed surrealist kon ik niet naar school gaan of een baan nemen. Ik las die boeken om moreel en anderszins gestimuleerd te worden, niet om een diploma te behalen. Dat was toen het meest weerzinwekkende wat je kon doen, en een enkele keer denk ik dat nog.

Soms koester ik de kleine wensdroom om conservator van een klein museum te worden waar niemand komt, maar daar heb je diploma's voor nodig. Of om een toneelgezelschap te leiden. Hier in de stad Gent wilde men een officieel gezelschap, naast die van Antwerpen en Brussel. Niet dat ik het leiderschap zo erg ambieerde, maar ik had altijd van die praatjes, zodat ik wel verplicht was om te solliciteren. Ik werd met hoongelach ontvangen. De argumenten waren dat ik toch vooral boeken moest blijven schrijven en niet moest proberen nog meer geld te verdienen, want ik was al zo rijk, terwijl men geen enkele aandacht had voor het feit dat ik mijn leven als auteur zou opgeven om in zo'n puinhoop terecht te komen, want dat was het."

'Nooit' naar toneel

In 1968 ondernam Hugo Claus met vrienden een tweede poging om een toneelgezelschap van de grond te krijgen. „We hadden zelfs een brochure laten drukken, „T 68" heette die, maar we hebben er nooit enig respons op gekregen. Het enige wat we eraan overhielden, waren driehonderd mooi gedrukte brochures."

Hij gaat „praktisch nooit" naar toneel, „dat vind ik uitermate vervelend," zegt hij, maar nog geen drie maanden geleden zag ik hem in De Brakke Grond bij de première van „Nachtrit" van Theaterunie. „Als ik naar toneel ga, doe ik dat omdat er een bekende van mij optreedt die er prijs op stelt dat ik er ben, omdat ik er niet onderuit kan. Ja, in dit geval was dat Marja Habraken." („Ik ben betrapt." zegt hij na afloop van het interview tegen haar.)

(bij foto: 'Ik bleek niet zo'n groottalent te hebben.' (Foto's: Tieleman van Rijnberk))