INTERVIEW
HUGO CLAUS
De ego-cultus is funest voor het toneel
Amper enkele minuten na het afgesproken uur betreedt Hugo Claus de kelderverdieping van de „Snoeshaan", een gezellig Amsterdams artiestencafé aan de Leidsekade. Ik ben niet de enige die met hem heeft afgesproken. Op een barkrukje wacht duidelijk gespannen Henriette Tol, een jonge actrice die met „Hooglied voor Salomo" op de grote doorbraak mikt en zich nu met coke en filtersigaretten overeind houdt. Claus bestelt gin-tonic. Vraagt of hij even enkele praktische zaken met Henriette mag bespreken. In afwachting mag ik op zijn kosten een drankje op zijn gezondheid
achteroverkippen.
De ,.Snoeshaan" loopt lekker vol. Artiesten, decorbouwers in maagdelijk witte overalls, pseudo-artiesten en allerlei marginale figuren die mekaar om drie uur in de middag met
„goeiemorgen" begroeten.
Tien minuten later is Claus er weer.
„Nog vijf minuten geduld er moet nog een en ander geregeld worden in verband met de première. Er is nog discussie over de lengte van een split in de jurk van Henriette. Vandaag de dag is een jurk in het theater bijna even belangrijk als to be or not to be", grapjast hij. Een knappe blondine trippelt vanuit haar heupen naar Claus toe, gaat zitten en grist een notitieboekje uit haar handtas. Er wordt druk gepraat. Een half uur later nokken beide vrouwen af. Claus: „Dat is dan ook alweer geregeld. Sorry voor het oponthoud. Nog een drankje...?" We stappen naar de bar van het „American hotel", waar vrijwel altijd een bekendheid aan de tapkast hangt. Claus ontvouwt zijn toneelplannen. Momenteel regisseert hij voor toneelgroep Centrum „Hooglied van Salomo" en „De Verzoeking".
Na deze twee monologen, stort hij zich op de première van „Het haar van de hond", zijn nieuwste creatie die ook in ons land door het N.T.G. voor het voetlicht zal worden gebracht. „Ik ben altijd met iets bezig. Aan de slag kunnen blijven is voor mij ontzettend belangrijk" zegt hij droogjes.
Volgende maand gaat „Het haar van de hond" in Arnhem in première. Een moeilijk stuk?
Claus: Helemaal niet. „Het haar van de hond" is een lach
en een traan. Het ligt in het verlengde van „Een bruid in de morgen", „Vrijdag" en „Interieur". Met andere woorden niet meteen experimenteel theater, ofschoon het experiment listig in deze creatie zit verborgen.
Het is het verhaal van een tippelaarster die met haar pooier en moeder in een kroeg leeft. De aandachtige toneelliefhebber kan er evenwel andere referenties en verhoudingen in lezen.
Er is al heel wat te doen geweest over je nieuwe roman „Het verdriet van België", waarvan de publikatie voortdurend wordt verschoven. Waarom?
Claus: De publiceerdrift van mijn jonge jaren heb ik volkomen uit mij geschud. Ik geef nu een roman uit als ik er zin in heb. Een boek moet nu volledig af zijn als het naar de drukkerij gaat
Geen last van je uitgever die je bijna blaren aan de oren praat om dit boek toch maar te voltooien?
Claus: Dat hoort erbij. Dat zijn de banderilla's in de stier.
Waar slaat de titel „Het verdriet van België" op?
Claus: Het boek gaat over een jongetje dat opgroeit tussen 1939 en 1946. De groei naar de puberteit en in het boek de aanzet naar de volwassenheid. Ik heb allerminst een psychologische karakterstudie beoogd, maar eerder een weergave van hoe de Belgische gemeenschap
in een stadje in West-Vlaanderen evolueert. Ergens zit er een opportunistische sfeer in. Zo wordt er tijdens de oorlog geroeid met de riemen die de mensen in zo'n stadje hebben. Iedereen handelt voor zichzelf. Alleen het eigen ik telt. Als er idealen zijn, leunen die aan bij het mytische. Op die manier zijn het veeleer waandromen, dan concrete dingen.
Wordt het een sterk autobiografisch boek?
Claus: Het wordt ongetwijfeld het meest autobiografisch werk dat ik totnogtoe heb geschreven, maar geen autobiografie. Het blijft een roman.
Heb je met dit boek een stuk van je verleden willen conserveren?
Claus: Ik ben niet zo sterk in mijn verleden geïnteresseerd. Veeleer in de vormen die ik schep vanuit een bepaald soort verleden. Mijn jeugd fixeren heeft geen zin, omdat ik niet in de geschiedenis geloof. Het reconstrueren van het verleden is zo bepaald door de eigen psyche, dat wie zich daaraan waagt het slachtoffer wordt van allerlei wensdromen en fantasmen. De realiteit van het moment is een onmogelijke zaak, laat staan de realiteit van iets dat gefilterd is door herinnering en emotie.
Ik heb met die Nobelprijs niets te maken_
Ben je een bewogen iemand?
Claus: Ik ben zoals iedereen: emotioneel, ijskoud, wrokkig...
Schrijf je beter als je geladen bent!
Claus: Schrijven heeft niets met emoties te maken. Iemand die heftige dingen ondergaat en die meteen opschrijft is in mijn optiek een stommeling. Schrijven werkt anders. Een auteur maakt een kunstwerk op grond van allerlei structuren en vormen. Niet vanuit emotionaliteit. Gevoelens moeten in een bepaalde vorm gevat kunnen worden.
Wanneer verschijnt je „Almanak" met 366 knittelverzen?
Claus: Die gedichten liggen daar al zeven jaar. De bundel komt er heus wel. Het is niet zo dat het hele Nederlandstalige volk op een nieuwe roman of verzenbundel van me zit te wachten. Ik heb afgeleerd om daar nog van te dromen.
Hoe reageer je op het feit dat de PEN-club je voor de Nobelprijs literatuur voordraagt?
Claus: Volgens mij is dat een slag in de lucht. Als ik zie wat er allemaal aan voorafgaat eer een Nobelprijs wordt toegekend, lig ik van mijn kandidatuur niet wakker. Wil je voor deze hoge literaire onderscheiding in aanmerking komen dat moeten je boeken vertaald zijn in talen die de Zweden kunnen lezen. Dan heb ik het nog niet eens over de lobbying die daarmee doorgaans gepaard gaat. Vergeet niet dat honderden uitgevers, van Ecuador tot Vuurland, met die Nobelprijs bezig zijn. Het is een grote parade, waar reële factoren bij de toekenning van deze prijs van ondergeschikt belang zijn.
Naar verluidt spelen ook andere dan literaire factoren mee... Claus: Er wordt gestreefd naar een balans tussen politieke status en de wenselijkheid om bepaalde groepen te bekronen. Het werk van de auteur komt soms op de tweede plaats. De hele bedoening rond die Nobelprijs ervaar ik vanop afstand als een voetbalveld, net op het ogenblik dat iemand heeft gescoord. Ik heb er persoonlijk niets mee te maken.
Heb je nog voldoende tijd voor plastisch werk?
Claus: De decors voor de stukken die ik in Nederland regisseer heb ik zelf ontworpen. Met mijn plastisch werk doe ik altijd een beetje koket. Dat is zelden ergens te zien.
Heel wat regisseurs klagen over jonge acteurs en actrices, die alleen maar hun ego willen strelen en nauwelijks nog een
geloofwaardig personage kunnen neerzetten. Hoe zijn je ervaringen met jonge toneelspelers?
Claus: Een goeie acteur of actrice komt er sowieso. De hindernissen die jonge toneelspelers via hun opleiding moeten nemen zijn groter dan ooit tevoren. De ego-cultus die tijdens de cursus verspreid wordt is fataal voor het toneel. Het gaat niet om het ego. Dat geldt voor elke kunstvorm. Het zelf is iets wat er als een organische vorm bovenop komt. Je kunt op het toneel niet vertrekken van het idee dat je je eigen zelf moet zijn. Je eigen zelf is niets als het geen vorm heeft. De vorm is dat je iets moet meedelen aan de mensen in een zaal. Wie egocentrisch op scène zit te mummelen en niet eens weet hoe te bewegen is communicatieloos. Acteurs die zo werken hebben het wezen van het toneel niet begrepen. Het benadrukken van het ego is een uitermate arrogant uitgangspunt, waarbij iemand ervan overtuigd is dat hij een
ontzettend interessante wereld heeft waar iedereen moet naar opkijken.
Je bent ervan overtuigd dat de houding van de kunstenaar tot wat hij doet zeer labiel is. Wat bedoel je daarmee?
Claus: Een kunstenaar weet vrijwel nooit reëel wat hij doet. Hij kan alleen maar hopen dat zijn creatie bij de mensen overkomt. Als artiest moet je een beetje kunnen vertrouwen op geluk. Als je schrijft of regisseert kun je alleen maar wensen dat je produkt in de goeie mentale contreien terecht komt. Voltaire dacht indertijd dat hij naam zou maken met zijn tragediën, maar geen mens die er nog aan denkt ze te gaan zien. Het enige waardoor hij is blijven bestaan is door enkele achteloos neergeschreven boekjes. Dat is de wet. Je weet nooit wat uiteindelijk van je hele œuvre zal overblijven. Vandaar dat ik me daar bijzonder weinig zorgen over maak. Ik produceer zo goed als ik kan en hoop maar dat de omstan-
digheden zo zullen zijn dat er uiteindelijk toch iets van mijn hele werk zal overblijven.
Waarom gaan je nieuwe toneelstukken vrijwel altijd in Nederland in première?
Claus: Ik wil niet minachtend tegenover het Vlaamse toneel doen, maar de werkvoorwaarden in Nederland liggen nu eenmaal gunstiger. Er is in Nederland meer aandacht voor wat ik doen. De mensen zijn er meer theater-minded.
Hoe sta je tegenover studies die over je werk worden gemaakt. Onlangs verscheen nog „De mot zit in de mythe", waarin een zekere P. Claes het heeft over allerlei verwijzingen naar en citaten uit antieke teksten in je œuvre.
Claus: Iedereen zijn beroep. Als iemand tijd heeft om de antieke intertekstualiteit op te zoeken in mijn geschriften kan ik dat alleen maar toejuichen. Zo'n studie valt soms leerzaam uit. Ik steek er nu en dan nog wat van op. Zo ontwaar ik verbindingen met antieke werelden die me tot voor kort onbekend waren.
(bij foto: Er is geen cultureel beleid in Vlaanderen)
Over politici heb je niet zo'n hoge dunk. Zo ben je ervan overtuigd dat ons land geregeerd wordt door een kaste die volgens jou net zoals alle Belgen corrupt is. Een krasse uitspraak?
Claus: Met corruptie bedoel ik niet dat b.v. een minister steekpenningen zou krijgen van een belangrijk industriëel concern. Ik ben er wel van overtuigd dat de aanpak van een aantal zaken door een niet geringe graad van corruptie wordt bepaald. Als een politicus bepaalde maatregelen treft moet hij ervoor zorgen dat die gecombineerd worden met voorstellen van een andere partij. Dat klinkt op het eerst gezicht heel simplistisch, maar je merkt zoiets op elk mogelijk niveau. Zo wordt de raad van beheer in een toneelgezelschap niet samengesteld op grond van competentie maar het bezit van een partijkaart. Allerlei benoemingen in officiële instanties gebeuren via partijpolitieke kanalen.
Je moet zoals ik een kind zijn om je daarover nog te verbazen. Veel kunstenaars klagen over het cultureel beleid in Vlaanderen. Hoe denk jij daarover?
Claus: Ik geloof niet dat het een dringende eis is dat het cultureel klimaat harmonisch zou verlopen. Indien het beleid nagenoeg feilloos zou worden gevoerd zou de kunstenaar de prikkel missen om zich daartegen te verzetten. Het is natuurlijk wel waar dat in Vlaanderen geen cultureel beleid te bespeuren valt.
Mijn schilderkunst is chaotisch
Heb je als auteur niet het nadeel als Belg geboren te zijn. In andere landen genieten schrijvers heel wat faciliteiten. Grass kan b.v. drie jaar of langer aan een roman schrijven, terwijl jij behalve schrijven ook moet regisseren, scenario's produceren om financieel rond te komen.
Claus: Als je de lijst van subsidies napluist zul je constateren dat ik in de voorbije tien jaar zowat 120.000 fr. heb gekregen. Dat betekent 12.000 fr. per jaar, of 1.000 fr. per maand. Een pan eieren. Vandaar dat ik altijd een grote bek opzet in verband met het beleid van de staat. Als ik meer dan een half miljoen fr. aan belastingen moet betalen en amper 12.000 fr. terugkrijg vind ik dat die verhouding allesbehalve klopt. Akkoord, ik rijd wel op betere wegen, maar toch... (gelach). Ik beklaag me daarover niet, want zelfbeklag in deze materie is fnuikend voor de geest.
Heel wat jonge Vlaamse auteurs zijn er niet over te spreken dat hun werk in Nederland zo moeilijk van de grond komt. Is het zo dat de Nederlandse boekenmarkt voor een Vlaams schrijver moeilijk toegankelijk is?
Claus: Allerminst. Er zijn heel wat beloftevolle of uitgedorde Vlaamse schrijvers wier werk in Nederland wordt uitgegeven.
Wie als Vlaamse auteur in leven wil blijven is verplicht in Nederland uit te geven. Ik heb natuurlijk makkelijk praten omdat ik daar allemaal geen last van heb. Mijn debuut „De Metsiers", zat bij de Vlaamse uitgeverij Manteau. Ik heb daar niets aan overgehouden. Dat boek is later door de Bezige Bij overgenomen en tegen voor mij gunstige voorwaarden op de boekenmarkt gegooid. Ik zie echt niet in waarom ik een boek in België zou laten uitgeven.
Toch is de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen van mening dat het Vlaamse boek door talrijke Nederlandse boekhandelaren wordt geboycot.
Claus: Daar ben ik zeker van. Om diverse redenen lust men in Nederland een in België uitgegeven boek niet. Zoiets vind ik schandelijk, want de kwaliteit van heel wat in België uitgegeven boeken is zeker niet minder dan in Nederland.
Is het voor jonge auteurs moeilijker om nu te debuteren dan b.v. twintig jaar geleden.
Claus: Ongetwijfeld en dat valt voor een deel toe te schrijven aan de gewijzigde economische omstandigheden. Bovendien voldoet de aard van de literatuur die gedurende de laatste decennia wordt geleverd niet helemaal aan de behoefte van een groot lezerspubliek. Vandaag de dag wordt zeer hermetisch geschreven over allerlei intieme liefdesavonturen, waar de lezer nauwelijks een boodschap aan heeft. En wat een moeilijke opgave is voor middelmatige auteurs.
De schaarse toneelauteurs die in Vlaanderen rondlopen klagen vaak over de belangstelling van het officieel theater. Hoe denk jij daarover?
Claus: Dat is zeker de algemene regel niet. Zo wordt het N.T.G op een zeer behoorlijke manier bestuurd door een vaste beleidskern, wat bij andere officiële gezelschappen niet het geval blijkt. Waarom er zo weinig toneelauteurs zijn in Vlaanderen heeft te maken met het financiële aspect dat aan de creatie van een nieuw stuk is verbonden. Een kassucces haalt misschien veertig opvoeringen en daar houd je als auteur zowat 50.000 fr. aan over. Voor zo'n bedrag plus een premie van 100.000 fr. loont het echt de moeite niet om achter de schrijftafel plaats te nemen. Vandaar dat er zo weinig professionele toneelschrijvers zijn. De werkomstandigheden zijn voor een auteur werkelijk vernederend. Zelfs honend. Het is toch zonde dat er bij elke nieuwe regering die tot stand komt — dat zijn er de jongste tijd behoorlijk wat — nooit een woord over cultuur valt.
Waarom exposeer je zo weinig?
Claus: Ik breng mijn plastisch werk zelden naar buiten. Mijn laatste tentoonstelling was in Hasselt. Een retrospectieve.
Net zoals van een dode schilder, wiens werk nog eens aan de muur mag hangen. Het beeld van mijn schilderkunst is chaotisch. Ik heb geen bepaalde stijl. Mijn manier van werken wisselt wekelijks. Ik vrees dat men me als beeldend
kunstenaar niet serieus zal nemen, omdat de schilderkunst vereenzelvigd wordt met het monomane herhalen van hetzelfde procédé. Dat doe ik niet.
Veel mensen nemen het een kunstenaar kwalijk dat hij diverse disciplines beoefent. Terecht?
Claus: Dat houdt verband met de dwaasheid van mensen, die ervan overtuigd zijn dat wat je doet in een bepaald referentiekader moet thuishoren. Je kunst moet beantwoorden aan hun kijk op de wereld. Dat is onzin. Ik doe waar ik zin in heb. Dat kan evengoed schilderen of dansen op straat zijn. Ik moet met iets bezig kunnen zijn...
Ben je het eens met de theorie dat de meeste dichters niets anders doen dan vermeende ervaringen of gevoelens completeren?
Claus: Dat is helemaal geen verwerpelijk standpunt. Wat we beleven is zo precair en vluchtig dat het best met een fabeltje of een allegorie rondgemaakt mag worden. Een goed dichter zal zijn gevoelens in een goede vorm gieten. De gewone weergave van gevoelens is niet interessant.
(citaat: Ze kunnen mij de Staatsprijs niet blijven geven)
Hoe staat jij als kunstenaar tegenover de alsmaar sterker wordende greep van de technologie op alles en nog wat?
Claus: De kunstenaar moet zich helemaal niet afzetten tegen de technologie. Hij moet die proberen te claimen, tenminste als hij daartoe het vermogen heeft. In tegenstelling tot vroeger moet hij nu daarvoor zijn hersenen meer gebruiken.
Het is een misvatting dat de kunstenaar met emoties bezig is. Hij houdt zich eerder onledig met een geraffineerde vorm van rede, waardoor hij zijn emoties in beeld brengt. Om dat laatste te realiseren kan hij maximaal van de bestaande technologie gebruik maken. Er bestaat geen tegenstelling tussen gevoel en technologie. Alles hangt ervan af hoe je de verhouding tussen die twee kunt assimileren.
Als ik een toneelstuk regisseer maak ik toch ook geen gebruik van kaarsen. Ik gebruik de beste spots die er zijn...
Zijn er ervaringen en indrukken die je alleen maar in poëzie kunt verwoorden?
Claus: Poëzie heeft per definitie haar specifiek domein. De relatie tussen conversatie en poëzie is ontzaglijk. Beide zijn van een totaal andere orde. De taal in een gedicht is niet dezelfde als die van een banale conversatie. Zelfs al lijkt het alsof er in een gedicht gesproken wordt, dan moet er een vervorming van de taal ontstaan die behoort tot het eigen domein van de poëzie. Vandaar dat heel wat dichters stranden als ze het quasi realistisch benaderen van de werkelijkheid verwoorden, want dan wordt het meestal banaliteit en troep.
Je zal binnen afzienbare tijd de film „Liefde contra haat", een produktie van „Free Belgian Movie Company", regisseren. Waarom werk je mee aan een film die met eigen middelen wordt gedraaid en waarvan het scenario van een ander is?
(bij foto: In de literatuur zit geen wetmatigheid.)
Claus: Als ik met zo'n titel geconfronteerd word kan ik alleen maar mijn ja-woord geven. Ik had zo'n gezwollen titel nauwelijks kunnen bedenken.
Wordt het scenario door je aangepast?
Claus: Het draaiboek zal met het oog op de praktische uitbouw van de film hier en daar aangepast worden. Er wordt ook niet gedraaid met bekende acteurs en actrices.
Waarom niet?
Claus: Mijn ideaal is om met volledig onbekende mensen te werken. Op die manier is een frisse aanpak mogelijk en komen voor de zoveelste keer niet de overbekende gezichten op het witte scherm.
Hoe reageer je als je in Privé volgende kop leest: „De minnaressen van Hugo Claus. Waarom vallen zoveel vrouwen op hem"?
Claus: Zoiets amuseert me. Ik word daar niet boos om. Dat al die klein persratjes komen knagen aan de knollen van mijn tuin maakt me al lang niet kregel meer. Het is een van de fatale randactiviteiten bij wat je doet.
Gilliams, Walschap en Gijsen kregen indertijd vanwege hun literaire verdiensten de eretitel van baron. Wat als je zoiets wordt voorgesteld?
Claus: Groot en heftig hoongelach...
Ga je na je toneelactiviteiten in Nederland weer in België wonen?
Claus: Ik woon nog altijd in Gent, ofschoon ik graag verhuis. Dat is een afwijking van me. Ik logeer nog enige tijd in mijn Amsterdamse hotelsuite en als mijn werkzaamheden hier voorbij zijn klos ik weer naar mijn stulpje in België.
Loop je wel eens de Brakke Grond in Amsterdam binnen?
Claus: Uiteraard had het departement van cultuur het geld dat
daarheen vloeit beter aan mij gegeven. Aangezien dat toch niet zal gebeuren kunnen we beter een cultureel centrum hebben dan geen. Ik heb er nog geen voet gezet. Enkele kennissen van me hebben me wel verteld dat het een heel merkwaardig gebouw is.
Er is in deze tijd van recessie nog nauwelijks geld voor cultuur. Werkt dat niet deprimerend op mensen die in deze sector actief zijn?
Claus: Als dat zo werkt is dat de eigen schuld van de mensen die in deze sector aan de kost komen.
Hoezo?
Claus: Omdat die mensen jarenlang slaafs en lijdzaam de directieven hebben opgevolgd van hoeveel voor een bepaald project gespendeerd mocht worden. Als er een grens is waarbinnen je niet meer kunt functioneren moet je de overheid duidelijk maken dat het zo niet verder kan. Hetzelfde geldt voor auteurs. In plaats van altijd maar te melken doen die er in die omstandigheden beter aan hun pen in de papierkorf te mikken. Dan pas zal je proefondervindelijk zien dat de Belgische staat zich geen bal gelegen laat aan de cultuur. Als alle kunstenaars zouden staken zou daar in België echt geen hond naar omkijken.
Je hebt vijf keer de Staatsprijs gekregen. Viermaal voor toneel, één keer voor poëzie. Wat denk je van die hoge literaire onderscheiding waarop de jongste jaren heel wat kritiek is gekomen?
Claus: Ik denk alleen maar aan de centen. Dan kan ik weer sigaretten kopen. Hoe wil je dat ik daarover anders denk.
Het zit je niet hoog dat je tot nog toe geen Staatsprijs voor proza hebt gekregen?
Claus: Ze kunnen die prijs toch niet aan mij blijven geven. Ik vind dat die ook eens aan een ander auteur toegekend mag worden. Ik blijf vrij koel in al die dingen.
Hoe zie jij de literaire generatie na de vijftigers. Is de aflossing van de wacht in de Nederlandse literatuur verzekerd?
Claus: Er zit geen wetmatigheid in de literatuur. Het is toch maar al te gek vol te houden dat na elke generatie een volgende moet komen met evenveel talent. Er kunnen in de kunst soms enorme gaten ontstaan. Trouwens het denken in generaties leunt nauw aan
bij de zucht naar rangordes en allerlei indelingen. Er zijn geen generaties, alleen goeie schrijvers. Er zijn wel auteurs die in dezelfde periode geboren zijn en behoorlijke boeken schrijven. Ik denk niet in termen van tachtigers, zeventigers of vijftigers. Dat is voor de schoolfrikken en recensenten. Dan hebben die iets om zich aan vast te klampen. Het plakken van etiketten behoort niet tot het domein van de kunstenaar. Daar kan een andere categorie zich leuk mee amuseren.
Hoe sta je tegenover de begeleiding van jonge kunstenaars door de media?
Claus: Cultuur blijft in België zonderling en excentriek. Als dan iets gebeurt in de kranten is dat soms beneden alles. Ik denk aan die totaal bespottelijke pagina „De Standaard der Letteren", waar je nauwelijks verneemt wat er gebeurt. Het is één grote armoede.
Vind je het erg dat de auteur in Vlaanderen nauwelijks moreel gezag heeft?
Claus: Neen. Ik ben tegen de verheerlijking van de auteur als geweten van het volk. Dat is een niet te vervullen opdracht en bovendien helemaal misplaatst. Het is niet omdat iemand een boek kan schrijven dat hij daaraan de pretentie kan ontlenen om te prediken hoe de dingen in elkaar zitten. Een schrijver is net zo stom en blind als alle andere mensen. Er zijn natuurlijk altijd auteurs die zich dat geweten kunnen aanmeten. Die hebben daar de competentie voor. Ik denk aan Grass, Voltaire... Mensen die ingrijpen in de politieke sensibiliteit van hun tijd. Dat mag evenwel nooit een eis zijn.
Ik heb er niets op tegen als een auteur zegt welke wegen bewandeld moeten worden. Ik kan me evengoed het tegenovergestelde voorstellen: een schrijver die alle wegen die hij voorstelt totaal fout aanduidt. Céline is hiervan een typisch voorbeeld, maar dat betekent niet dat hij daarom een minderwaardig scribent is. Integendeel...
Carlos Alleene