Archief Etcetera


KRONIEK



KRONIEK

RECHT OP EEN ANDERE VISIE

"Oh ja, ik weet dat er nogal wat toneelcritici zijn die geen al te hoge pet op hebben van de zogenaamde blijspelen, maar de mensen in de zaal geven weinig om die kritiek. Het overgrote deel van de toneelliefhebbers trekt zich overigens geen moer aan van wat de critici nu goed of minder geslaagd vinden. De mensen staan vaak heel ver van de "kennerskritiek". Dat werd in het verleden al heel dikwijls bewezen toen bepaalde stukken tot op de grond werden afgebroken en er toch een goeie publieke belangstelling en dito respons was. Ook ikzelf ben niet écht gevoelig voor wat critici over mij vinden. Zij doen hun werk en zij hebben het recht om iets of iemand kritisch te benaderen. Mij raakt het niet zo erg, als de aanvallen maar niet persoonlijk worden. De teatercritici hebben wel het recht om een andere visie te hebben op de dingen, gelukkig maar."

Nand Buyl in een interview met Kris Baert, De KVS is er weer helemaal bovenop, in Het Nieuwsblad, editie Brussel, 3 maart 1988.

Duiven en Schoenen - Foto Jan Simoen

Kaaitheater Brussel

Duiven en Schoenen

Het Kaaitheater en de produktie-groep Schaamte, sinds dit seizoen gefusioneerd, beklemtonen dat Duiven en Schoenen, een toneelstuk van Willy Thomas, geschreven en gecreëerd in opdracht van het Kaaitheater, een bijdrage wil zijn aan de Vlaamse dramaturgie. Dramaturgie in de verouderde betekenis van "toneelliteratuur". Nochtans hebben Kaaitheater en Schaamte de afgelopen jaren meer dan eens getoond dat het actuele theater de rechtlijnige verhouding tussen toneelstuk en theatervoorstellingen overboord heeft gezet. Zowel de produkties van Rosas -- de voorstelling schrijft haar eigen tekst, in bewegingspatronen misschien -- als die van de Needcom-pany -- het perverse televisiedebat versplintert de "aristocratie" van een Shakespearetekst -- en van de Wooster Group -- die de tekst haast letterlijk weg "blowt" -- hebben dit aangetoond. Het feit dat op beleidsniveau nog steeds in dualistische termen over tekst en opvoering wordt gedacht (cf. het onderscheid van minister Dewael tussen "scheppende" en "uitvoerende" kunstenaars), is misschien een politiek excuus voor dit accent, maar het Kaaitheater is daardoor ook medeverantwoordelijk voor een ongelukkig neveneffect.

Het publiek gaat namelijk, zoals het dat overal gewoon is, naar "een stuk" kijken dat "toevallig" door auteur Willy Thomas geregisseerd is -- terwijl ik eigenlijk niemand anders Duiven en Schoenen zie regisseren. En ik krijg tegelijk de indruk, misschien ten gevolge hiervan, dat ook de acteurs het slachtoffer worden van de hier hoogst artificiële dualiteit tussen schrijftekst en opvoeringstekst.

Duiven en Schoenen wil, zelfs zonder opvoering, een heus toneelstuk zijn: begin, midden, slot, personages, locaties. Deze laatste zijn een stad - in de voorstelling een draaiend, Japans ogend, blankhouten kasteeltje, met treinsporen errond - en een bos, een groot, wild beschilderd voordoek.

Een engelachtige figuur, de Oude Man/de Koningachtige, zwerft tussen beide plaatsen, terwijl grof geschetste personages de wonden van het verleden likken (Selva en Eric, het verliefde paar) of samen naar een toekomst groeien (Wolf en De Vlaminck). Willy Thomas zelf zegt dat Duiven en Schoenen gaat over "hoe dingen hun gang gaan": mensen bepalen hun lot niet zelf, ook niet als toneelpersonages, het zijn de toevalligheden, de onopgemerkte details die de wereld vorm geven, ordenen.

Duiven en Schoenen lukt echter niet als voorstelling, misschien omdat ze zo keurig als toneelstuk geconcipieerd is. De personages zonder psychologische inhoud, de plaatsen zonder referentiekader, noch reëel, noch



imaginair, het verhaal dat de ontroering afdekt, niet uit overtuiging maar te vaak uit onmacht om erover te spreken: deze bouwstenen brokkelen af, zoals je ook het op zich al niet erg homogene spel - zowel in het samenspel als bij de individuele acteurs - in de loop van de voorstelling ontsnapt, het doet je niets meer, het prikkelt niet. Duiven en Schoenen besluit in een smaakloze leegte, niet zoet, niet bitter: alleen de boom waarin Wolf en De Vlaminck verstrengeld raakten, is een tastbaar resultaat dat je ook even heeft ontroerd.

Zowel in Frans:z als in Tars/zan, Thomas' vroeger creaties (samen met Guy Dermul, als Dito'Dito gepresenteerd), kregen die tekstfragmenten die neigden naar filosofie-van-de-vi-cieuze-cirkel, naar gewichtig klinkende platitudes, meestal een scherp te-gengewicht: het zondagnamiddagtafereel in Tars/zan, de thriller-intrige in Franslz relativeerden een moraal, die overigens precies hierdoor geen moraal kon zijn.

Om een, misschien wat vergezochte, historische vergelijking te maken: in het expressionistische theater van auteurs als Georg Kaiser en Ernst Toller, met zijn "moraliteiten voor de industriële samenleving" is ingegrepen door Bertolt Brecht, die poëtische anarchie en ideologische strengheid, als water en vuur, toch samensmeedde. Je kan zeggen dat het Ver-fremdungseffekt van deze "kernfusie" het resultaat was. De theaterwerkelijkheid, de opvoering gaat, in elke scène, in elk personage, een gevecht aan met zijn materiaal, in functie van een concrete impact -resultaat van een intellectuele of emotionele uitdaging - bij de toeschouwer.

Bij Duiven en Schoenen ontbreekt deze impact omdat noch de tekst zelf, noch de wijze waarop Thomas zijn tekst ver-beeldt, een uitdaging vormen. De acteurs lopen met hun hoofd tegen een tekst-muur, zo lijkt het soms: helaas springen er te zelden gensters af. Misschien eventjes: als Wolf en De Vlaminck samen tot boom muteren, dan ontroert de stramheid, want de stramheid van die tekst (ze rijmen ongebreideld) is tekenend voor de personages.

Er hoeven geen inspanningen gedaan te worden voor de Vlaamse toneelschrijfkunst. Er moet alleen goed theater gemaakt worden, en dramaturgen dienen hiervoor goed materiaal, hoe diffuus van aard ook, aan te dragen. Willy Thomas heeft geen toneelschrijver te worden, hij moet enkel de kans blijven krijgen boeiend theater te maken: om meer, ook om minder, vraagt de toeschouwer niet.

Klaas Tindemans

DUIVEN EN SCHOENEN tekst en regie: Willy Thomas; decor en muziek: Peter Vermeersch; dramaturgie: Marianne Van Kerkhoven; met Guy Dermul, Mieke Verdin, Dirk Van Dijck, Michel Mentens, Alice Toen, Els Olaerts, Brit Alen, Marc Lemmens, Luk D'Heu, e.a.

Romeo en Julia - Foto KVS

KVS

Brussel

Romeo en Julia

Tanghe en het misverstand: dit is niet Romeo en Julia van Shakespeare maar een tekst die tijdens het repetitieproces tot stand kwam, gebaseerd op het bekende verhaal van de ongelukkige geliefden van Verona. De kapitale vraag is dus of deze nieuwe tekst krachtig en rijk is. Het antwoord is spijtig genoeg neen. De vertaling van het gegeven naar een hedendaags beeld (let wel: niet context!) levert twijfelachtige resultaten op, zoals bij de onduidelijke figuur van Lorenzo, die plots een hippe Italiaanse pastoor lijkt te zijn. Bij de huwelijksceremonie gaat dat dan helemaal de mist in.

De taal zelf wordt op te veel ogenblikken schraal. Tanghe heeft met zijn acteurs gezocht naar intense, emotioneel spannende momenten. In het repetitielokaal kan men hierbij de truuk gebruiken van het vier of vijf keer herhalen van dezelfde korte zin. De acteur tovert vanzelf emoties voor bij "Ik moet, ik moet, ik moet." Maar meer dan een acteursoefening is het niet. Als dit procédé dan drie of vier keer in de definitieve tekst voorkomt, functioneert het niet meer, en is de toeschouwer zich in de eerste plaats van de taalarmoede bewust. Hij begint onmiddellijk te dromen van iets anders: deze intensiteit mét de woorden van Shakespeare, dat zou pas een feest zijn.

Ondanks dit centraal gemis aan diepgaande, omwoelende inhoud, kende de voorstelling bij KVS-Brussel een overweldigend succes: elke opvoering werd afgesloten door een staande ovatie en de reeks voorstellingen werd verlengd.

Wat het geheel aan inhoud ontbeert, tracht Tanghe te compenseren door een mooi-ogend spektakel waarvan de steunpilaar het esthetisch verfijnde decor is, dat gemaakt wordt door een schitterende belichting. Tanghe heeft hier zijn liefde voor de Italiaanse design, zoals die in luxueuze, maar wat wereldvreemde mode-boeken te zien is, de vrije teugel gelaten. Het ziet er beeldig mooi uit, maar met een schoonheid die men in het Engels eerder "pretty" dan "beautiful" zou noemen, en hiermee zijn de expressieve grenzen van de gekozen vorm nauwkeurig aangegeven.

In een karakteristiek lege ruimte laat Tanghe veertig jonge mensen evolueren. Technisch is het gepresteerde werk met deze groep van grote kwaliteit. Vooral in het eerste deel werkt het ongemeen opwindend. Dan verflauwt het, omdat er steeds op eenzelfde soort intensiteit gemikt wordt. In het theater heffen een reeks even intense momenten elkaar ten slotte op.

Met spanning zit de toeschouwer te wachten op de laatste scène van het stuk, want het is duidelijk dat de gebruikte esthetiek niet dienen kan bij een gifdood en een lugubere grafkamer. Groot is de ontgoocheling dan als men merkt dat Tanghe die ultieme uitdaging niet aangaat, en het einde met een onduidelijke en onovertuigende ellips afdoet; de muziek van Umberto Tozzi kan niet opwegen tegen de teksten van Shakespeare.

Blijft echter de kwaliteit van het werk met de KVS-acteurs, die hun routine plots kwijt zijn en heel gespannen acteren. Blijft ook de prestatie van de jonge hoofdrollen, waarbij Donald Madder een geloofwaardige, kwetsbare Romeo neerzet, en An Tuts..., An Tuts is dé revelatie, eerst is ze tenger, broos en speels, en dan, als ze in de strikken van het verhaal verwikkeld raakt, wordt ze plots agressief en sterk. Het is een genuanceerde, innemende vertolking van Julia, en het is duidelijk dat we met grote belangstelling naar verder werk van deze jonge actrice uitkijken.

Het licht, de muziek, de beweging, het intense acteren, dat zijn de elementen waar het publiek zeer sterk op gereageerd heeft. Het is voor een regisseur geen geringe prestatie als hij alles zo mooi kan orkestreren. De "réussite" beweegt zich vooral op het vlak van de techniek en de vorm. Een oogverblindende oppervlakte, dat wel. Maar zo blijft Tanghes Romeo en Julia een klein aandoenlijk verhaaltje zonder veel consequenties. Het sociale conflict gaat op het einde in rook op, de sterfscène ontbreekt. An Tuts had ik graag op haar sterfbed zien wakker worden en wanhopig rondkijken. Het werd mij niet gegund.

Deze Romeo kan een belangrijke stap zijn voor Tanghe, als hij begrijpt dat hij hier over de schreef is gegaan. Bij een volgend spektakel mag hij er niet meer onderuit. Medea bij het NTG kan een belangrijke opvoering wórden, als we daar zijn worsteling met de hele Euripides meemaken, en als we graafwerk zien naar de diepe scheuren in de menselijke ziel. Geen uitvluchten deze keer, maar het echte risico. Het moet, het moet, het moet.

Van een regisseur die zo'n verrassende en tedere balkonscène kan verkrijgen van twee onervaren acteurs, -- de gevaarlijk gewonnen kus van Romeo en Julia in wankel evenwicht op een hoge stok is een zeldzaam poëtisch moment --, mag men hopen dat hij die weg naar de diepere menselijke lagen zal vinden.

Deze opvoering is als schuimwijn: hij spuit met geweld; het glas loopt enthousiast over, maar even later blijkt het maar nauwelijks gevuld te zijn. Ontgoocheld was de toeschouwer die altijd al gedacht had dat Romeo and Julia "à la façon" Shakespeare eerder een "Côte du Rhône" met "body" was. De volgende keer willen we een zware bordeauxwijn, die aan het gehemelte blijft plakken.



Tanghe moet op zoek naar andere wijnkelders.

Maar ondertussen is Tanghes Romeo en Julia een vlot en meeslepend spektakel, waar ik aan de uiterlijke kant, aan de bijna behaagzieke verpakking plezier heb beleefd. Trouwens, R & J (mijn eigen modische bijdrage) is verre van een perfect stuk, en alleen belangrijk omdat er een jong en veelbelovend schrijver aan het woord is. Zo ook is deze briljante, maar oppervlakkige regie het werk van een jong, veelbelovend regisseur. Shakespeare bezondigde zich aan té gekunstelde taal, Tanghe gaat zich al eens te buiten aan té virtuoze theaterinvallen. Jonge Shakespeare en jonge Tanghe, dus.

Johan Thielemans

ROMEO EN JULIA

auteur;:W. Shakespeare; bewerking, vertaling, decor, kostumering en regie: Dirk Tanghe; belichting: Dre Delys; met Donald Madder, An Tuts, Axel Desmedt, Rik Andries, Doris Van Caneghem, Jan Pauwels, Sien Eggers, Gerda Marchand, Robin David, Walter Michiels, Michael Pas, Sjarel Branckaerts, e.a.

Première op 12 februari 1988.

Arca Gent

Over de dorpen

Über die Dörfer vormt het sluitstuk van Peter Handkes tetralogie Langsame Heimkehr, begonnen met het gelijknamige verhaal, dat in 1979 gepubliceerd werd; dan volgden Die Lehre der Sainte-Victoire en Kindergeschich-te, beide geschreven begin 1980, begin 1981. Wat hebben deze vier werken gemeen?

Het thema van de terugkeer naar het land van herkomst, waarop de titel zinspeelt, duikt in alle teksten op. De personages zijn op zoek naar verlossing uit een vervreemdende maatschappelijke context, een chaotisch produkt van historische wisselvalligheden, die de emanicipatie van het individu in de weg staat. Het "ik' geplaatst in de maatschappelijke realiteit, is ten prooi aan vervreemding, aan een rollenspel, waarvan de dramaturgie hem ontgaat. De hoofdpersonages uit Langsame Heimkehr voelen zich dan ook niet thuis in deze beschaving. Zij trekken zich terug in de ongerepte natuur, in de "zuiverheid" van hun eigen innerlijkheid. Zij weigeren deel uit maken van de actuele ontwikkelingen, hun verlangen gaat uit naar dimensies die deze actualiteit overstijgt.

Handke ziet het als zijn opdracht, of beter gezegd zijn "zending", "das Volk der Leser" op het bestaan van een "wereld" te wijzen, die niets meer te maken heeft met de kommer en kwel van de alledaagse werkelijkheid. Als kunstenaar is hij niet langer geïnteresseerd in de donkere kanten van dit bestaan, maar gaat hij resoluut op zoek naar "schoonheid", naar het "universele", het "klassieke" als elementen van die andere dimensie. Deze komt tot uiting in de "vorm" die bepaalde kunstenaars door hun werk in de natuur zichtbaar maken. Zij zijn de "leraars van de mensheid" volgens Handke. "Vorm" is een sleutelwoord in deze cyclus, synoniem met harmonie, eenheid en samenhang. Het mystieke en ahistorische karakter is duidelijk herkenbaar. De eigenlijke werkelijkheid weerspiegelt zich in de vorm: "Das Wirkliche war dann die erreichte Form; die nicht das Vergehen in den Wechselfällen der Geschichte beklagt, sondern ein Sein im Frieden weitergibt" (Die Lehre der Sainte-Victoire). Op die manier zijn werkelijkheid en volmaaktheid identiek. De terugkeer naar de "Heimat", naar de bronnen van het "ik", betekent een zoektocht naar "het rijk der vormen", oorsprong en doel, het enige thuis van de kunstenaar en zijn discipelen. De reacties op Über die Dörfer lagen in dezelfde lijn.

Over de dorpen - Foto Luk Monsaert

De intrige van Über die Dörfer is erg eenvoudig. Een man, Gregor, keert terug naar zijn geboortedorp, nadat hij een brief van zijn broer gekregen heeft, waarin deze vraagt dat Gregor afstand zou willen doen van het huis van hun ouders, dat hij als oudste geërfd heeft. Hun zuster, Sophie, wil een winkel beginnen en daartoe is het nodig het huis te hypothekeren. Het is Gregors bedoeling het huis voor dat gevaar te beschermen. Hij ontpopt zich in de loop van het stuk als iemand met uitgesproken reactionaire reflexen: niet alleen ziet hij zijn geboortestreek als een mythische plaats die van de geschiedenis moet gered worden -- zij betekent voor hem een "voortdurende oudheid", maar ook toont hij zijn groot wantrouwen t.o.v. sociale verandering. Meermaals uit hij de overtuiging dat zijn broer slechts als bouwvakker en zijn zuster slechts als anonieme winkelbediende zichzelf kunnen zijn, verandering van hun sociale positie zou meebrengen dat ze hun eigen aard ontrouw worden.

Deze visie grijpt terug naar een bepaalde soort christelijke mythologie die de armoede idealiseert: de "goede arme" zou door zijn gedwongen onthechting van aardse goederen en zijn gebrek aan macht en aan zuiver menselijke kwaliteiten winnen. Het scherpste conflict in dit stuk ontstaat dan ook tussen Gregor en zijn zuster Sophie: zij wil verandering in haar maatschappelijke toestand brengen, hij probeert haar daar van af te brengen, daar het beeld dat hij van haar koestert, bepaald wordt door haar sociaal ondergeschikte status. Slechts daar is ze voor hem een volwaardig mens, ingebed in de tradities van haar familie en haar dorp. Gregor drukt de houding die hij gedurende het hele stuk aanneemt, zeer goed uit op het einde van zijn eerste monoloog met de uitroep: "Ich kann nur erhalten. Und das will ich, um jeden Preis: erhalten!"

De aversie van de critici richtte zich echter niet zozeer tegen de toch merkwaardige inhoudelijke aspecten, maar wel tegen de vorm waarin deze gegoten zijn. Inderdaad, naast eerder sobere passages, vooral in de monologen van Hans Gregors broer, die herinneren aan het prachtige verhaal Wunschloses Unglück, gaat een groot gedeelte van de tekst gebukt onder een bombastische, gezwollen retoriek. Handke heeft het duidelijk moeilijk een passende, persoonlijke stijl te vinden voor zijn boodschap; zodra hij de aardse sferen verlaat voor zijn metafysische escapades, zoekt hij zijn toevlucht in een eclectisch taalgebruik, dat nauwelijks weet te overtuigen.

Het moet voor Arca een uitdaging geweest zijn de creatie voor België van dit, volgens sommigen, onspeelbare stuk op zich te nemen. Plaats van handeling was "Zaal Roeland" in Gent: de toeschouwers zaten op het toneel en keken in een lege zaal. De acteurs beschikten over een vrij grote ruimte, want zowel de zaal als het front- en zijbalkon werden bespeeld. Hierdoor kreeg het monologische karakter van het stuk een ruimtelijke uitdrukking: de personages praatten wel tegen elkaar, maar bevonden zich daarbij op relatief grote afstand, zodat nooit de intimiteit van een dialoog ontstond. De leegte tussen de personages werd ook niet opgevuld door decor of rekwisieten. Op het frontbalkon bevond zich een kerktorenklok. Netten waren van het toneel evenwijdig naar dit balkon gespannen, maar tijdens haar monoloog werden deze door de "beheerder van de barakken" (Martine Jonckheere) opzij geschoven, zodat de zaal als speelruimte vrij kwam. De positie van de toeschouwer beantwoordde op dat moment aan de plaatsaanduiding in de titel: hij keek "over" hetgeen zich in het dorp ging afspelen. Een cementkleurig zeil, waarin zich vaag geometrische figuren aftekenden ("die Fluchtlinien im Wirrwarr"?), bedekte de vloer tijdens de scène aan de bouwloods. Voor de dialoog tussen Gregor en zijn zuster Sophie werd het dan weggetrokken: eronder verscheen zwart op lava lijkend gruis. Ook in de tekst worden beton en oergesteente met elkaar in verband gebracht. De mogelijkheid wordt geopperd dat de bouwwerken die de mens in de natuur nalaat, er na verloop van tijd deel van gaan uitmaken: "Kann der Beton zurück zu Urgestein gedacht werden?".



Aan deze visuele soberheid beantwoordde ook het spel van de acteurs. Zij zegden hun tekst ingehouden, elk pathos, waarvoor Handkes tekst ruim de mogelijkheid biedt, vermijdend. Gregor deed dit afgemeten en haast afstandelijk, terwijl Hans en Sophie hun personages iets emotionelere accenten verleenden. Maar het geheel bleef uitermate beheerst; elk effect vermijdend liet men de tekst voor zichzelf spreken.

De regie van Jos Verbist probeerde niet het statische karakter van het stuk te camoufleren, wel integendeel. Het spreektempo lag ook vrij laag. Deze traagheid is dramaturgisch verantwoord. Gebruikte Handke niet als motto het aan Nietzsche ontleende citaat: "Eine zärtliche Langsamkeit is das Tempo dieser Reden"? Traagheid is ook een hoofdmotief van de hele cyclus. Ook bewegingen en ge-stiek werden door de acteurs slechts zeer spaarzaam aangewend.

Door deze aanpak kwam de klemtoon volledig op de tekst te liggen. Er werd zonder schroom "literair" theater gespeeld. En binnen dit kader en de beperkingen die dat meebracht, kweten de auteurs zich overtuigend van hun taak. Het is echter een feit dat deze produktie hierdoor uitmondde in een erg brave en oppervlakkige lezing van dit werk. Er wordt voorbijgegaan aan de vragen en de irritatie die dit stuk bij de toeschouwer zou moeten wakker roepen. Wat meer is, de regie van Verbist bemoeilijkt zelfs het ontstaan van dergelijke reacties, omdat ze probeert aan dit "gedicht" een esthetisch gehalte te geven dat de bedenkelijke aspecten ervan verdrinkt in Handkes woordenstroom.

Hij heeft geprobeerd de irrationaliteit, de pseudo-religieuze en mystieke pretenties van dit stuk op te vangen in een vormgeving die deze "corrigeert". Handkes barokke, pathetische zegging wordt gecompenseerd door een beheerste en sobere acteerstijl; problematische scènes zoals de "koorzang" van de arbeiders en de "hymne" van de beheeder der barakken werden weggelaten.

Tekenend voor de opvatting van de regisseur is de behandeling van de meest merkwaaridge figuur in het hele stuk, nl. Nova. Ze begeleidt Gregor als een "engelbewaarder", maar komt voor het overige nauwelijks aan het woord; alleen op het einde spreekt ze een lange slotmonoloog, waarin zij de "goede boodschap" volgens het evangelie van Handke verkondigt: een duister, totaal irrationeel brouwsel met estheti-cistische en mystieke bestanddelen. Het drama heeft zijn hoogtepunt bereikt: Gregor geeft vol bitterheid over het onbegrip van zijn familieleden het huis van zijn ouders op. Zijn zuster verstoot hem. De situatie is uitzichtloos. Hans klaagt net voor het begin van de slotmonoloog: "Hoe verlaten is de mensheid!" Maar dan, als een duiveltje uit een doosje, verschijnt Nova die het begin van een nieuw tijdperk aankondigt. Na het einde van haar preek, door alle personages met godsdiensige ijver beluisterd, heerst alom peis en vree, want iedereen verenigt zich in een verzoenend ritueel om de zoon van Hans.

Jos Verbist heeft gepoogd Nova aannemelijker en menselijker te maken. Ook bij hem blijft zij gedeeltelijk een figuur uit een andere wereld, maar hij geeft haar ook een concrete dramatische functie: zij is de souffleur die voortdurend met het tekstboek in de hand de handeling volgt. Daardoor gaat zij in het geheel passen, en is niet louter meer een werktuig van de auteur.

Wat tevens opviel, was dat er blijkbaar verschillende versies van het einde ingestudeerd waren. Tijdens de eerste opvoering, die ik bijwoonde, sprak Nova haar monoloog op de bank naast de oude vrouw, tot de zoon van Hans, waardoor haar woorden een eerder intiem karakter kregen. In de tweede versie klom zij met het kind op het frontbalkon en sprak vandaar haar tekst. Dit beantwoordde meer aan de regie-aanwijzingen van Handke, die Nova laat spreken vanop de kerkhofmuur, waarop zij steeds hoger klimt naarmate de monoloog vordert. Hierdoor kreeg de toeschouwer meer de indruk van een "preek". Maar in beide versies bleef de toon vriendelijk, zacht en menselijk. In Handkes tekst staat dat zij steeds trager moet spreken en het praten haar erg moeilijk valt. Dit pathetische en bezwerende karakter werd volledig weggevlakt en ook de geforceerdheid van het happy-end viel niet op, daar het gewoonweg niet getoond werd. De strijdende partijen verlieten het toneel voor Nova het woord nam.

In de Arca-produktie men Handke en zijn werk met te veel egards benaderd. Men heeft de fout gemaakt de problematische aspecten ervan te willen corrigeren, terwijl deze eigenlijk een onderdeel van Handkes denkwereld vormen. Men heeft het stuk op zichzelf benaderd en niet als onderdeel van de cyclus Langsame Heimkehr. Het was allemaal te evenwichtig en te beheerst, er werden geen vraagtekens of kanttekeningen geplaatst bij Handkes boodschapperigheid.

In een interview met Piet De Moor (Knack, 1988, nr. 11) zegt Elfriede Jelinek dat Handkes vertwijfeld zoeken naar het positieve een omkering is van zijn eigen pessimisme. Dat lijkt me een correcte analyse en ze verklaart het overspannen karakter van dit werk. Daarop werd in Gent niet ingegaan, het publiek kreeg slechts het bijna rimpelloze oppervlak van de tekst te zien.

Gunther Sergooris

OVER DE DORPEN

Auteur: Peter Handke; vertaling: Maatschappij Discordia; regie: Jos Verbist; decor: Deez Verstraete; met: Peter Rouffaer, Gilda De Bal, Walter Moeremans, Martine Jonckheere, Bert Van Tichelen e,a.

Gezien op 11 en 12 maart 1988.

Depressie - Foto Norbert Maes

Korrekelder Brugge

Depressie

Het gegeven van Depressie, een vroeg stuk van Lars Norén, heeft een naturalistische rauwheid: twee jonge mannen hebben hun toevlucht gevonden op een terrain vague. Ze worden toegeblaft door een welgestelde heer, op zoek naar een hoer. Daarna ontdekken ze dat er nog een grotere stakker op hetzelfde terrein beschutting heeft gezocht. Eerst lijkt het erop dat ze zich over hem zullen ontfermen, maar dan snijdt de sterkste figuur van de twee dat hoopje ellende onverwacht de keel over. Dit moest even, vindt hij, want pas na deze wrede daad, kan hij zich veilig voelen, een gevoel dat verrassend gestalte krijgt in een poëtische tekst.

Opbeurend is anders. Norén heeft deze situatie geschetst met stijlmiddelen ontleend aan Beckett. De abstracte ruimte van Wachten op Godot werd hier gewoon vervangen door een gore buurt. Maar toch blijft het epigonenwerk, ook al blijkt alles wel op autobiografische elementen uit het leven van de schrijver te steunen.

Karst Woudstra, bewonderaarzonder-reserve van de schrijver, heeft de situatie in een zeer abstract decor geplaatst, zodat de sociale dimensie onduidelijk wordt. Eenzelfde onduidelijkheid vind je ook bij de uitwerking van de personages. Het resultaat is iets dat wat gezocht en ongeloofwaardig overkomt.

Interessant aan deze produktie is de prestatie van de acteurs. Zij spelen met volle inzet, en stuk voor stuk zie je interessante persoonlijkheden bezig. Uit de vroegere regies van Woudstra weten we dat hij vaak het beste uit zijn medewerkers losweekt. Voor deze jonge mensen is het werken onder zijn leiding dan ook een buitenkans. Alle vier hebben ze een opmerkelijke vertolking weggegeven. Jammer genoeg kunnen Wouter Van Lierde, Carl Ridders, Bart Van Avermaet en Peter Van den Eede niet blijven samenwerken, want zij zouden de kern kunnen vormen van een interessant jong gezelschap. Maar de economische structuur van De Korre laat dit niet toe. Een voorstelling die interessant is, omdat je vier talentvolle jongeren ziet debuteren. Maar de tekst zelf liet hen in de steek, zodat we niet over een succesvolle opvoering kunnen spreken.

Depressie werd opgevoerd in een nieuwe ruimte, een zaal die deel uitmaakt van de Brugse stadsbibliotheek. Een eerste kennismaking was niet direct enthousiasmerend: de akoestiek is er zo slecht als in de nieuwe koorzaal van de Munt. Belgische architecten moeten heel dringend hun cursus akoestiek eens grondig doornemen.

Johan Thielemans

DEPRESSIE

Auteur: Lars Norén; vertaling: Karst Woudstra; decor: Marc Cnops; met Cart Ridders, Bart Van Avermaet, Peter Van den Eede en Wouter Van Lierde. Gezien op 4 maart (première).



Nationale Opera Brussel

Elektra

De bewerking die Hugo von Hofmannsthal van Sophocles' klassieke tragedie maakte, geeft een vreemde indruk. Zij is intrigerend in haar bloederige wildheid, en ze beweegt zich op de rand van het volledig overtuigende. Daarom lijkt me de reactie van de criticus Alfred Kerr in 1903 nog altijd relevant: „Ik voel ten slotte voor deze stralenkunst geen stormachtig „jawel!", maar een duidelijk „Waarom niet?" (p. 53 in het programmaboek, dat dit keer bijzonder boeiend is).

Bij de opvoering van Elektra in de Munt moet ik eerst en vooral over de muzikale uitvoering spreken. We horen gastdirigent Hans Zender voor het eerst in de orkestbak. Hij houdt deze onstuimige, soms luide partituur van Strauss voorbeeldig in toom. Hij heeft een vaste greep op dit complexe notenbeeld, en hij weet talloze details te boetseren. Nochtans wordt het nooit een zoeken naar geïsoleerde mooie momenten, want Zender weet zijn analytisch vermogen altijd ten dienste te stellen van een grote, gespannen boog. Bij hem staat de muziek nooit stil, wordt Strauss nooit log: het stuwt doelbewust op een grote climax af. Zo wordt Strauss adembenemend, zo hoor je overduidelijk hoe Strauss een meester van de orkestkleur is. De scène met Klytamnestra en Elektra is een tapijtwerk van wisselende stemmingen, van oor-strelende instrumentencombinaties, een lang, groot moment van puur zinnelijk genot. Hans Zender, die reeds enkele opmerkelijke concerten met het Muntorkest heeft gegeven, is dus een grote aanwinst voor het artistieke peil van de Munt.

Ook de bezetting was sterk. Gwyneth Jones, als Elektra, moet al haar middelen aanspreken, en in deze interpretatie blijft dat wat in eenzelfde register steken. Men ziet en hoort de worsteling van het lichaam met de noten, maar die hoog-dramatische toon mag toch nog meer nuance hebben. De andere rollen hebben kleinere, maar daarom niet minder moeilijke opdrachten. Onder hen was Eva Randova bijzonder goed, en Victor Braun, die verleden seizoen in Amsterdam in een boeiende regie van Franz Marijnen een sterke hoofdrol zong in Busoni's Doktor Faustus, maakt in de korte rol van Orest een imponerend Brussels debuut.

De regie zelf is van de hand van de Spaanse regisseur Nuria Espert. Zij heeft een eenvoudig vertaalprocédé toegepast: ze heeft het verhaal verplaatst naar het fascistische Italië. Dwingend is het niet, en het leidt wel tot oppervlakkige oplossingen, vooral wanneer Elektra in een oude auto gaat schuilen. Maar de actie zelf wordt door Espert vakkundig geregeld, met een nadruk op beelden die op een filmisch realisme mikken. Daarin wordt ze voortreffelijk geholpen door een pracht van een vervallen paleis uit de barok, dat ontworpen werd door scenograaf Ezio Frigerio.

Een goede uitvoering dus, die vooral blijft nazinderen wegens de orkestrale pracht.

Johan Thielemans

ELEKTRA

Libretto: Hugo von Hofmannsthal; muziek: Richard Strauss; muzikale leiding: Hans Zender; regie: Nuria Espert; decor: Ezio Frigerio; kostuums: Franca Squarciapino; belichting: Bruno Boyer; met Gwyneth Jones (Elektra), Eva Randova (Klytamnestra), jean van Ree, Vietor Braun, Lisbeth Balslev, e.a.

La Salamandre Tourcoing

L'inconvenant

De wereld van Paris Match vormde de inspiratiebron voor het nieuwe stuk van Gildas Bourdet, bijzonder die bladzijden waar de rijken hun wondere wereld van het dure geld tonen. Bourdet heeft een luxevrien-delijk stuk gemaakt: we zien allemaal dwazen, maar het zijn lieve dwazen. Daartegenover plaatst hij de wereld van de film -- en die wordt door bevlogen, maar eveneens vriendelijke dwazen bevolkt. De enige "mens" uit het spektakel is de opnameleider: hij staat voor het gezonde leven en het proletariaat. Hij zal zonder enige moeite alle dames van het gezelschap inpakken en een heuse liefdesrelatie aangaan met het enige poëtische figuurtje uit het stuk: de (valse) doofstomme dochter van de rijke Italiaanse magnaat. Maar een proletariër heeft gezond verstand, dus doet hij afstand van de kans om een financieel interessant huwelijk aan te gaan. Eind goed, al goed: Bourdet heeft een zuiver boulevardstuk geschreven, geestig, met schitterende replieken, maar met een mager gegeven. De laatste scène strompelt wat moeizaam tot aan de conclusie.

Hiermee tekent zich bij de schrijver Bourdet een vreemde evolutie af: hij is gestart bij variaties en deviaties van het meest populaire theatergenre in Frankrijk, maar stuk na stuk is hij steeds dichter bij de conventionele vorm gekomen. Hij lijkt er nu volledig door opgeslokt te zijn. In een programmanota biedt hij hiervoor zijn excuses aan, maar hij kan het ook niet helpen dat hij "vanzelf' komedies schrijft, zegt hij.

Deze voorstelling door het Théâtre de la Salamandre in Tourcoing werd door een nieuwe troep gebracht, want regisseur Bourdet heeft zijn oude medewerkers aan de deur gezet. Het merkwaardige bij deze nieuwe acteurs is dat ze niet alleen in de stijl van Bourdet spelen, maar dat ze ook nog op de vorige acteurs lijken. Meteen is gezegd dat er van vernieuwing geen sprake is, en weet men geen goede reden te bedenken, waarom het schitterend ensemble moest worden doorgestuurd, vooral omdat de nieuwe acteurs allemaal net iets minder presteren dan hun voorgangers. Zo is Maxime Leroux wel erg innemend, maar mist hij het aura van Jean-Yves Bertheloot. En André Cellier, in de rol van de oudere filmacteur, heeft zeker niet het gewicht van onze Gil Lagay.

Een beetje stagnatie is er dus wel te merken, en een lichte achteruitgang van de kwaliteit ook. Maar dat neemt niet weg dat dit een meeslepende vertoning is, die mijlen uitsteekt boven de absolute miskleun die Bourdet verleden jaar versierd heeft bij La Comédie Française met Le Dialogue des Carmélites. Hij zit dus opnieuw op een beter spoor. Als regisseur blijft hij een bijzondere neus hebben voor schitterende toneelmuziek en voor het bespelen van de theatermogelijkheden: de scènewisseling bij open doek -- een ingewikkeld ballet van grote decorstukken die zich weer samenvoegen tot een hyperrealistisch geheel -- is het hoogtepunt van de avond. Maar, vraagt de toeschouwer zich af, waar is de regisseur gebleven die enkele jaren terug zo een schitterende Bas-Fonds heeft gemaakt?

Johan Thielemans

L'INCONVENANT

tekst en regie: Gildas Bourdet; decor; E. Laug; kostuums: Christine Rabot-Pinson; licht: J. Lautem; muziek: A, en J.-Cl. Nachon; met Madeleine Assas, Marianne Borgo, Isabelle Carré, André Cellier, Ginette Garcin, Jacques le Carpentier, Maxime Leroux, Guy Perrot, Dominique Pinon, Pierre Vernier en Romain Weingarten. Gezien in Tourcoing, theater L'idéal, 9 april 1988.

Maatschappij

Discordia

Brussel

"Scribe/Claus"

Op vraag van het Kaaitheater boog Maatschappij Discordia zich over een tekst uit het Vlaamse theaterrepertoire. De keuze voor een tekst van Claus lag misschien voor de hand, maar is toch in meer dan één opzicht interessant. Het is de eerste keer dat Discordia zich bezighoudt met een Vlaams stuk, i.c. een stuk van Claus. Daarenboven is het de eerste keer dat de schriftuur van Hugo Claus op het theater op haar spelpotentieel wordt onderzocht. Deze tweede "première" is zoniet nog belangwekkender dan de eerste.

De schriftuur van Claus wordt op twee manieren van commentaar voorzien. Claus wordt met Claus geconfronteerd: De dans van de reiger (1962) van de vroegere Claus tegenover het recentere stuk Serenade (1984). Daarnaast wordt Claus geconfronteerd met een traditie die eigenlijk vreemd is aan zijn theater-oeuvre: de traditie van de "pièce bien faite". Tegenover de twee stukken van Claus wordt een stuk van Eugène Scribe geplaatst Le verre d'eau, een stuk uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Scribe wordt beschouwd als de toneelauteur die voor het eerst bewust en gewild de techniek van de "pièce bien faite" hanteerde. Onder "bien faite" verstond Scribe niet een evenwichtige en uitgebalanceerde opbouw van de plot als wel de techniek van een modelpiot die door zijn verrassende verbindingen en wendingen het publiek bleef boeien. Voor de moderne toeschouwer blijft er uiteindelijk alleen een ongeloofwaardig en



daardoor voorspelbaar intrigestuk over. Le verre d'eau wordt dan ook niet gespeeld door Discordia, maar gelezen of geciteerd. De teksten liggen op de grond en hangen tegen muren en panelen. Toch sluit het schaamteloos aflezen van de tekst het "spel" niet uit, zij het dat er meer naast de tekst dan met de tekst wordt gespeeld. De intrige van het stuk zou vrij eenvoudig te volgen zijn, zelfs bij een snelle lezing, ware het niet dat de Discordianen voortdurend gewild de aandacht vestigen op het feit dat er geciteerd wordt. Materiële moeilijkheden bij het lezen (de grote afstand, de vergissingen, het elkaar hinderen) worden bewust gehanteerd. Aan een welbepaalde mise-en-scène wordt er niet gewerkt: de akteurs wandelen rustig van tekst naar tekst te midden van een vertrouwd Discordia-decor (enkele zetels, enkele paneeltjes, gordijnen). Mannenrollen worden door vrouwelijke akteurs gelezen en omgekeerd. Dat verhindert niet dat er met bepaalde minimale bewegingen en stembuigingen aan de personages een zekere komische visie gegeven wordt. De tekst van Scribe wordt ontdaan van iedere overbodige (historische of culturele) franje en uiteindelijk wordt zijn plot zichtbaar als een geraamte bij een röntgendoorlichting.

Tegenover de rechtlijnigheid van Scribe de kronkels van Claus. De spanningsboog tussen beide auteurs is erg groot. Anders dan bij Wilde/ Shaw/Sardou (1987) is er van een thematische samenhang geen sprake in strikte zin. Een enkele keer wordt een gemeenschappelijk tekstueel element benadrukt, maar de stukken geven weinig mogelijkheden tot deze manier van werken. De keuze voor de tekst van Scribe is misschien gemotiveerd vanuit het historische feit dat Scribe het libretto schreef voor La Muette de Porticien zodoende zijn steentje bijdroeg tot de oprichting van de Belgische staat. (Vandaar wellicht Titus Muizelaars eigenzinnige interpretatie van de Brabançonne waarmee de voorstellingen in Brussel openden). Maar dit soort van tekstexterne argumenten raken de kern niet van de confrontatie Scribe/Claus. De botsing tussen beide schrifturen is veeleer formeel. Aan de tegenpool van de lineaire plot van Le verre d'eau staat de collagevorm van Serenade, een vingeroefening in genres en stijlen rond één thema: de erotiek en haar perversie. Discordia selecteerde een vijftal fragmenten die op hun komische werking worden onderzocht. De korte stukjes worden direct naar het publiek toegespeeld en geven de akteurs alle kans om enkele van hun vaardigheden ten volle te benutten: de ironie van Titus Muizelaar, de radde tong van Frieda Pittoors en de gespeelde naïviteit van Annet Kouwenhoven.

Le verre d'eau en Serenade worden in fragmenten over de hele voorstelling verspreid gespeeld. Door hun eenduidige lectuur, minder gericht inhoudelijke interpretatie dan wel op bepaalde spelmogelijkheden, worden beide teksten het formele kader waarbinnen het veel complexere stuk De dans van de reiger wordt gelezen. De plot van het stuk is minimaal. De schriftuur sluit aan bij bepaalde internationale tendensen uit de jaren vijftig. De dans van de reiger is in de kritiek omschreven als een "moderne groteske". Claus zelf noemde zijn stuk een "Nare komedie". Niet onterecht hebben sommige critici (vooral op basis van het tweede deel van het stuk) van een "psychodrama" gesproken, hoewel Claus zelf reeds een parodie op die psychoanalytische betekenislaag in zijn stuk heeft ingeschreven. Anno 1988 heeft het stuk minder scherpe kanten dan vijfentwintig jaar geleden. Discordia heeft zich in haar onderzoek weinig gelegen gelaten aan deze symbolisch/psychologische invalshoek (grote stukken uit het tweede deel werden geschrapt) en heeft zich inhoudelijk geconcentreerd op een thema dat wezenlijker is voor de jonge Claus (en wellicht voor het hele Clausoeuvre): het thema van de "buitenstaander", degene die geen deel heeft aan het gebeuren en vanop een afstand toekijkt. In De dans van de reiger is dat Edward die het overspel van zijn vrouw niet kan verwerken. Discordia brengt vier personages op de scène: Edward (Jan Joris Lamers), zijn vrouw (Annet Kouwenhoven), zijn moeder (Frieda Pittoors) en de bezoeker Paul (Titus Muizelaar). De vaderfiguur in het tweede deel wordt geschrapt. Het is er Discordia niet om te doen geweest De dans integraal te brengen. De tekst wordt afstandelijk maar niet koel gebracht. De personages zitten of staan vooraan op de scène naar het publiek toegewend. In het midden van de scène zit Jan Joris Lamers enigmatisch voor zich uit te staren, met op de grond de tekst (weer die vreemde motoriek van voorovergebogen lezen en dan opkijken en spreken). Titus Muizelaar zit nonchalant op de leuning van een zetel en hanteert de ironie die hem eigen is, wat een merkwaardige spanning teweegbrengt ten opzichte van de kleinburgerlijke ambtenaar wiens tekst hij hanteert. Een dergelijke spanning is ook aanwezig bij Frieda Pittoors die op een beheerste manier de overspannen en half waanzinnige moederrol speelt.

Te zamen met Jan Joris Lamers staat Annet Kouwenhoven wellicht het dichtst bij haar personage: de innerlijk gekwetste vrouw van Edward. Ondanks de reserve die op sommige punten ten opzichte van het stuk aangehouden wordt (of misschien dankzij die reserve) slaagt Discordia momenten van hoogspanning met de tekst van Claus op de scène te creëren. Een dergelijk moment is de scène waarin Edward tegen de bezoeker Paul uitvliegt: "Wilt u van die boom afblijven! Het is mijn boom". Precies omdat er op het toneel geen boom is en er geen handeling getoond wordt, wordt de scène ontdaan van iedere anekdotiek of al te gemakkelijke psychoanalytische duiding en krijgt ze een duidelijkheid en een beklemming die een realistische speelstijl onmogelijk zou kunnen bereiken. Een ander moment is de lange barokke monoloog waarmee Edward het tweede deel van het stuk opent: "En over de zee die snurkt met haar ondergrondse kolken, haar geweldige golven. Is geen hond te horen, etc." Discordia maakt van deze scène een complex beeld. Jan Joris Lamers en Frieda Pittoors zitten voorovergebogen in zetels tegenover mekaar. Frieda Pittoors, met de tekst in de hand, souffleert Jan Joris Lamers die zich moeizaam en met onrustig bovenlichaam door de monoloog heenwor-stelt en ten slotte ontgoocheld bekent "Het is niet te doen". Het heeft weinig zin in dit beeld naar informatie te zoeken over de verhouding tussen Edward en zijn moeder. Het beeld kan in een andere context gelezen worden. Het is een variante van het slotbeeld uit Het Atelier (deel 1 van het feuilleton) waarin Matthias de Koning een fragment uit Der Theater-macher (Thomas Bernhard) aan Jan Joris Lamers souffleert, die moeizaam herhaalt en vaak vergeet: een beeld van de theatermaker in een diepe crisis. Misschien maakt Discordia hier een statement over het toneel van Claus? Misschien zijn bepaalde dingen van de vroegere Claus nu "niet (meer) te doen"?

Beide momenten zijn relevant voor het toneel dat Discordia brengt. Enerzijds staat het theatraal onderzoek in het teken van de problematiek van de gekozen teksten. Anderzijds vertelt Discordia in iedere voorstelling nog een ander verhaal: het verhaal van de eigen ontwikkeling als theatergezelschap. Het tweede verhaal is net zo belangrijk als het eerste, maar kan de gaten in het eerste verhaal niet opvullen. Niet dat er in deze Scribe/Claus echt gaten vallen, maar de voorstelling maakt toch niet helemaal duidelijk waartoe de confrontatie van de drie teksten moet leiden. De drie stukken blijven wat los van mekaar staan, ondanks hun afzonderlijke kwaliteiten en ondanks de intelligentie, de persoonlijkheid en het zichtbare akteerplezier van de Discordianen. Maar de kritische vraag naar Claus' theateroeuvre blijft gesteld, ook al is dit eerste antwoord van Discordia niet zo duidelijk.

Erwin Jans

SCRIBE/CLAUS

auteur: Hugo Claus en Eugène Scribe, in bewerking door het kollektief; regie: Jan Joris Lamers; spelers: Jan Joris Lamers, Titus Muizelaar, Frieda Pittoors, Annet Kouwenhoven en Hilt Devos. Première in de Beursschouwburg, Brussel 26 februari 1988.

Scribe/Claus - Foto Bert Nienhuis



De miraculeuze Come-Back van Mea L. Loman - Blanka Heirman - Foto Luk Monsaert

NTG

Gent

De miraculeuze Come-Back van Mea L. Loman

Nederlanders, stammend uit de cabaretwereld, hebben vaak de neiging om als wat hautaine kleinburgers neer te kijken op andere kleinburgers uit de omgeving. Guus Vleugel, tekstleverancier van Jasperina De Jong, is daarvan een zeer goed voorbeeld. Zijn schriftuur is duidelijk herkenbaar in het kleine toneelwerk De miraculeuze Come-Back van Mea L. Loman over de dromen en de pijnen van een naïeve vrouw. Een gewone huisvrouw, die ervan droomt om naast andere weinig begaafde amateurs op het toneel te staan: dit is pas lachen geblazen als je in Amsterdam woont.

Regisseur Hugo Van den Berghe heeft dit stuk op een andere leest geschoeid: bij hem is er begrip en medevoelen met de kleine mensen die allerlei strategieën bedenken om aan de sleur van het dagelijkse leven te ontsnappen. Guus Vleugel en zijn mede-auteur Ton Vorstenbosch staan boven hun personages, Vanden Berghe staat ernaast. Dat heeft tot gevolg dat we een gevoelig stuk krijgen over een familie in moeilijkheden. We zien en begrijpen ook waarom mevrouw Loman zich zoveel getroost om toch nog eens de balsem van het bewonderende applaus over zich heen te voelen gaan. Ze moet er veel voor betalen, en het ergste is wel dat ze door haar kleine ambitie haar zoon de dood instuurt. Maar op het einde staat ze dan toch maar op het podium, in het felle licht van de schijnwerper. Het stuk is duidelijk verwant aan stukken van Alan Ayckbourn, als A Chorus of Disapproval of A Small Family Business, maar mist de technische perfectie of de diepgang van de Engelsman.

Hugo Van den Berghe heeft van zijn acteurs heel mooie prestaties verkregen: Eric Herreweghe levert hier een subtiele vertolking, en hij wordt uitstekend omringd door Bob Van der Veken, Herman Coessens, Raf Reymen en Lieve Moorthamer. Ook in de kleine rollen zijn Chris Thys (na lange oefening voor de spiegel op het accordeon), Els Magerman en Mark Willems heel trefzeker, al laat de tekst hen in de steek.

Maar de hoofdrol is van een bijzonder kaliber: Blanka Heirman speelt de figuur van Loman met veel overgave, en in de huiskamerscènes is ze ontroerend door haar kwetsbaarheid. De voorstelling sluit af met haar vertolking van Non, je ne regrette rien, en dat krijgt zo een vlucht en sterkte, dat de toeschouwer het er graag bijneemt dat het binnen het stuk misschien niet helemaal juist zit, maar als climax van een avond fijn acteren, en als een extra-bewijs van haar talent is het een scène die de toeschouwer niet wil missen.

Marc Cnops ontwierp een ingenieus decor, iets minder overtuigend als een backstage, maar bijzonder goed als het door de ruimte van de scène heel wijd te maken, precies een kleine enge kamer gaat betekenen. Het te kleine realisme van de tekst krijgt hierdoor een extra theatrale slagkracht.

Van den Berghe regisseert erg weinig, maar na de opmerkelijke Tartuffe van twee seizoenen geleden, en na deze liefdevolle en geïnspireerde prestatie, zou men hem vaker als regisseur aan de slag willen zien.

Johan Thielemans

DE MIRACULEUZE COMEBACK VAN MEA L. LOMAN

Auteurs: Guus Vleugel en Ton Vorstenbosch; regie: Hugo Van den Berghe; decor: Marc Cnops; belichting: Jan Gheysens; met Blanka Heirman, Els Magerman, Herman Coessens, Lieve Moorthamer, Raf Reymen, Chris Thys en Mark Willems.

Etcetera ontving

Tijdschrift voor Theaterwetenschap

Ook aan de begeleiding van het theater besteedt Nederland meer aandacht. Dat blijkt uit de werking van het Nederlands Theaterinstituut waar tal van verzamelingen en activiteiten gecentraliseerd worden, maar o.a. ook uit de talrijke opleidingen voor theaterwetenschap die qua personeelsbezetting, wetenschappelijke omkadering, onderzoeksactiviteit en studentenbevolking nauwelijks met Vlaamse normen te meten vallen. Het Tijdschrift voor Theaterwetenschap (TTW) brengt het mollenwerk van deze instituten in kaart; het wordt uitgegeven in een samenwerkingsverband van de Instituten voor Theaterwetenschap van Amsterdam en Utrecht en van de afdelingen theaterwetenschap van Leiden, Groningen en Nijmegen.

Ter gelegenheid van het Europees Filmjaar 88 werd een themanummer over film samengesteld. Nu is dat voor TTW niet zo'n overspelige situatie, aangezien in Nederland filmwetenschap intrinsiek tot de opdracht van deze instituten hoort, in plaats van tot de reikwijdte van de communicatiewetenschap. Film wordt in dit nummer uit diverse hoeken bekeken: er is de emotief-psychologische aanpak van Tans receptieonderzoek, het communicatietheoretisch perspectief van Kattenbelt, een discussie rond diverse semiotische opvattingen naast historisch en histrionisch onderzoek. Volgens inleider Ernie Tee heeft die diversiteit te maken met het gemis aan traditie van het Nederlandse filmonderzoek: "Wat in de afgelopen jaren aan onderwijs en onderzoek op het gebied van film het licht heeft gezien op onze universiteiten, is nauwelijks van een geschiedenis voorzien. In deze situatie is filmwetenschap geïnitieerd vanuit verschillende faculteiten, en aangevat door personen die, wat specialisme en benadering betreft, uit uiteenlopende richtingen afkomstig zijn." Maar diversiteit zorgt voor beweging. Hiervan geeft TTW 22 een scherp beeld.

Tijdschrift voor Theaterwetenschap, Wilhelminapark 11/12, 3581 NC Utrecht.

Dedalus brengt het drama in kleine sneetjes op de plank. De regelmaat zorgt voor een nu al stevige maaltijd. Het Vermoeden is een ouder stuk van Arne Sierens; Teibele en haar demon (LB.Singer), Verhalen uit het Weense Woud (von Horváth) en Geschiedenis van een paard (Tolstoj en Rozowski) zijn vertalingen die uitgegeven worden i.s.m. het Raamtheater; met The Hunting of the Snark (naar Caroll) en De baron van Münchhausen (naar Burger) zet Paul Pourveur zijn reeks van vrije bewerkingen van de wereldliteratuur voort.

Alternatives Théâtrales publiceert in het dubbelnummer 29-30 de tekst Europa van René Kalisky, geëscorteerd door verschillende artikels over auteur en werk.

Cahiers théâtre Louvain bundelt in nr. 60-61 de memoires van haar stichter Armand Delcampe. Het is een verzameling van zeer diverse sporen: memo's aan technisch en administratief personeel, brieven aan ministers, nota's aan het publiek, interviews, persmededelingen, historische overzichtsartikels, regie-opties, enz. Ze bakenen een theaterweg af die resulteerde in de oprichting van een gezelschap, een theateropleiding, een documentatiecentrum en een tijdschrift dat twintig jaar bestaat.

Roland Beyen is de auteur van de immense bibliografie over Michel de Ghelderode. Dit accurate werkinstrument voor iedereen die iets van de Ghelderode wil afweten bevat niet minder dan tienduizend referenties gerangschikt in drie hoofdstukken: het werk van de Ghelderode (fictie, non-fictie, brieven), interviews en de de Ghelderode-kritiek. Dit laatste onderdeel is al een huzarenstuk op zich: het bevat o.a. ook universiteitsscripties, persdossiers en de recensies over alle de Ghelderode-produkties (onder ref. 4454 de recensie in Etcetera, juni 1987). Ongetwijfeld een standaardwerk.

Roland Beyen, Bibliographie de Michel de Ghelderode. Académie Royale de Langue et de Littérature Françaises, Bruxelles, 1987.

Luk Van den Dries



Het Internationaal Theaterinstituut bestaat 40 jaar

Het Internationaal Theaterinstituut werd -- op verzoek van de Unesco -- opgericht te Parijs in juni 1948, dus nog voor de communistische machtsovername in Tsjechoslovakije. Het was één van de vele initiatieven die op de ruïnes van W.O. II uitdrukking wilden geven aan de algemene verzuchting naar solidariteit en vrede onder de volkeren. De kunst -- ook het theater -- moest mee gestalte geven aan dit universeel verlangen om een nieuwe en ditmaal betere wereld op te bouwen, dank zij een wereldwijde uitwisseling van culturen en veralgemeende menselijke contacten. Omdat dit vandaag allemaal zo vanzelfsprekend geworden is, kunnen de jongeren zich deze geestesgesteldheid allicht niet meer voorstellen. Daarom is het goed eraan te herinneren in een tijd waarin vrede weer op slappe benen loopt, onverdraagzaamheid en racisme weer de kop opsteken. Ook voor de dans en de muziek bevorderde de Unesco soortgelijke initiatieven.

De eerste voorzitter was de bekende Britse toneelacteur John Priestley. Wij vinden er verder de namen van Armand Salacrou, J.L. Barrault, Ty-rone Guthrie en ook de Belgen R. Dupierreux en R. Hainaux. Tot voor kort was de algemene voorzitter Wole Soyinka, Nobelprijs literatuur 1986.

Op het eerste gezicht kan de doelstelling van het I.T.I. een paradox lijken. Aan de ene kant het bij elkaar brengen van volkeren en kunstenaars (vooral levendig bij die theatermensen uit landen die op één of andere manier bij de wereldoorlog betrokken waren geweest). Daaruit ontstonden initiatieven als het Théâtre des Nations, l'Université du Théâtre, festivals, publicaties etc... Aan de andere kant wilde de Unesco dat het I.T.I. de traditionele autochtone theatervormen in de ontwikkelingslanden zou beschermen en bevorderen, en zo mogelijk nationale professionele structuren in het leven roepen. In vele van die landen was (en is nog) een dictatoriaal regime aan de macht, en de oprichting in die landen van een nationale I.T.I.-structuur was tegelijk een strijd voor de vrijheid van de kunst, de waardigheid van de kunstenaar, en tegen vervolging en censuur. De theatermensen konden hun stem in de wereld laten horen via een internationaal organisme. Dit is vandaag nog een uiterst belangrijke (zij het discrete) rol van het I.T.I.

Het staat vast dat actie van het I.T.I. herhaaldelijk theatermensen uit de gevangenis heeft gehaald.

Het I.T.I. heeft aldus nationale centra opgericht in 12 landen van Zuid-Amerika, 9 Afrikaanse landen, 6 landen in Azië en 8 centra in de Arabische wereld. (Geen enkel bestond in 1948!)

Aangezien het I.T.I. overwegend moet werken met subsidies van de Unesco, lijdt het aan dezelfde ziekte: bloedarmoede, sedert de U.S.A. en Groot-Brittannië weigeren hun bijdrage te betalen. De vlam staat dus voorlopig op een laag pitje.

België behoorde tot de weinige landen die van meet af aan een nationale afdeling in het leven hebben geroepen. De eerste voorzitters waren Herman Teirlinck en Georges Sion. Behoorden nog tot de stichters: de componist Armand Bayens, Corry Lievens, Michiel Van Vlaanderen (vader van Rudi), Sarah Huysmans (dochter van Kamiel) en Maurice Huismans (broer van Jacques). België heeft meer dan eens gezeteld in het internationaal uitvoerend comité.

Het Belgisch Centrum heeft zich altijd tevreden gesteld met een bescheiden bemiddelaarsrol. Het heeft nooit de middelen gekregen om zich professioneel uit te bouwen. Toch moet de vlam wakker gehouden worden, en moet de theatergemeenschap nationaal en internationaal solidair blijven, om zich te beschermen tot de nationale en internationale leerlingtovenaars weer enig besef krijgen van wat kunst en zo hooggeroemde menselijke waardigheid en vrijheid.

Het is misschien niet overbodig daar ook in Vlaanderen even over te denken.

Alfons Van Impe Voorzitter Belgisch Centrum I.T.I.

Wereldtheaterdag

Boodschap van Peter Brook

Hebben kunstenaars over de hele wereld iets gemeenschappelijks? Hoe verwonderlijk ook, ja. Ieder tracht, naar eigen opvatting, uitdrukking te geven aan een waarheid. Lang was men van mening dat die waarheid alleen bereikt kon worden door te steunen op één traditie en één cultuur, te wortelen in één grond.

Tijdens talrijke reizen en onderzoeken ben ik echter tot een andere conclusie gekomen. In heel wat landen, buiten het Westen, liepen discussies met theatermakers altijd uit op één essentieel onderwerp. Hoe reageren we op de invloeden en de druk van het Westen? Moeten we het Westen imiteren? Moeten we op zoek gaan naar onze eigen traditionele vormen en volksbronnen? Moeten we in een andere cultuur opgaan, of in de onze?

Zelf geloof ik in iets anders. Ik denk dat de waarheid die we kunnen vinden, de waarheid die ons raakt en aangrijpt, niet ontstaat uit tradities, aangewende stijlhandelingen of -middelen. Waardevol is alleen de waarheid van het moment. Wanneer verschillende invloeden op elkaar inwerken, kan er uit hun convergentiepunten en hun onderling treffen een nieuwe, frisse en verrassende visie groeien.

Uit de botsing der deeltjes ontstaat licht. Vroeger kwam een goed toneelgezelschap tot stand uit het schrille contrast tussen typen en leeftijden van karakters uit eenzelfde cultuur; vandaag de dag kunnen we die contrasten op het toneel nog levendiger maken door een beroep te doen op acteurs van een totaal verschillende afkomst. Die stap past trouwens perfect in een wereld waarvan het publiek is samengesteld uit een steeds rijker mengelmoes van rassen, -- en waarvan zelfs binnen eenzelfde cultuur elk individu bepaald wordt door een steeds ruimere verzameling van globale invloeden. Wanneer op de planken culturen samenvloeien, wordt het publiek tegelijk met specifieke en universele waarheden geconfronteerd.

Het Internationaal Theaterinstituut en ikzelf staan even lang op het toneel. We begonnen allebei net nadat ons wereldje bijna verknoeid was geworden door de poging om één allesoverheersende cultuur op te leggen.

De karwei om theatermakers te verenigen en hen te informeren over eikaars bestaan resulteert uit dezelfde logica als de opdracht van de Unesco en de Verenigde Naties. Misschien zal in die 40 jaar de wezenlijke waarde van het I.T.I. geweest zijn datt zijn waarheid groeit uit de wisselwerkingen en combinaties die het via de wereldculturen heeft kunnen realiseren. 27 maart 1988

Peter Brook

Gelezen

"Kunst is vrij van politieke boodschappen. Kunst staat los van een doel. Brecht heeft beweerd dat kunst wel degelijk een medium is voor sociale kritiek, maar ik geloof daar niet in. (...) Voor mij kan toneel alleen tot doel hebben de werkelijkheid zichtbaar te maken. Een kritische werkelijkheid, dat wel."

Christof Wackernagel, Duits acteur, voormalig lid van de Rote Armee Fraktion, in interview met het weekblad Haagse Post, 5 december 1987, p. 27.

"Ik erken het recht van anderen om daar anders over te denken, maar ik zie geen toneel zonder maatschappelijke betrokkenheid. Toneel met alleen een l'art pour l'art-functie, toneel om het toneel, daar blijf ik me tegen verzetten, (...) Kijk, als theater in staat is om gefundeerd en overdácht te ontregelen, mensen anders naar buiten stuurt dan ze binnenkwamen, dan is theater fantastisch."

Hans Croiset in interview met het weekblad Elsevier, 2 april 1988, p. 103.

"...tal van misvattingen en misbruiken, bekend onder de naam 'regisseurstheater': een regisseur die zelf auteur wil zijn, en Shakespeare, Molière en Tsjechow naar zijn hand en inzichten zet, of in de mond legt wat de auteur eigenlijk niet bedoeld heeft. Zulk soort theater - ook een gevolg van de visualiserende trend in onze cultuur - heeft auteur en acteur verlamd, en de hedendaagse dramaturgie uitgedroogd,"

Alfons Van Impe. Wie, hör ich das Licht? Mogelijke ontwikkelingen van de lyrische kunst in een beeldcultuur in het maandblad Kultuurleven, jg. 54, nr. 9 (november 1987), p. 839.

"Teater ontstaat als je een tekst interpreteert. Het is laf om een tekst zonder visie te spelen. Als je alleen maar de auteur in toneelbeelden omzet, kun je het publiek voor hetzelfde geld de tekst laten lezen."

Jappe Claes in een interview met Dirk Van den Eede, Humor licht het dagelijkse bestaan een beetje, in Intermediair, 11 december 1987, p. 9.

"Dit seizoen trekt de KVS meer gastrollen aan dan vroeger, waaronder heel wat jonge mensen. Het is een stap in de goede richting. Zo wordt een theater wel verplicht zichzelf te verjongen of zich tenminste vragen te blijven stellen. Het is spijtig dat we met al deze mensen onze stukken maar voor zo'n korte periode kunnen spelen. De drie grote Vlaamse theaters zouden moeten samenwerken. Er moet echt werk gemaakt worden van de idee "draaischijf', zodat alle stukken voor een lange periode in de drie theaters gespeeld kunnen worden. Maar er zijn blijkbaar zovele barrières. Het cultuurbeleid in Vlaanderen is echt om bij te huilen."

Chris Lomme in een interview met het tweemaandelijkse tijdschrift Graffiti, jg. 6, nr, 28 (januari-februari 1988), p. 20,

"Veel geld in kuituur stoppen is niet slecht, het is slim. Wanneer een regering, een natie verdwijnt, blijft enkel de kuituur over. Geld in kuituur steken, is als geld in een levensverzekering steken,"

Maurice Béjart in interview met het dagblad De Morgen, 20 januari 1988.

"Wij denken dat een goed cultuurbeleid er niet in bestaat artiesten te verplichten zich naar de regels te plooien. Wij denken eerder dat een goed minister regels en beleid moet aanpassen aan de reële cultuurwerking. Zijn diensten moeten een breed en gevarieerd aanbod mogelijk maken. En wij hebben het lef te denken dat ook ons publiek recht heeft op professioneel theater en dat ook onze mensen recht hebben op een decent loon."

Kollektief Internationale Nieuwe Scène in het eigen mededelingenblad, jg. 12, nr. 1 (januari-maart 1988),

"Teaterwetten bestaan om te worden overtreden".

Hugo Van den Berghe in interview met Dirk Van den Eede, Mea L. Loman neemt assertiviteit op de korrel, in Intermediair, 29 februari 1988, p. 16.

Volledig artikel als PDF

Auteur Klaas Tindemans, Johan Thielemans, Gunther Sergooris, Erwin Jans, Luk Van den Dries

Publicatie Etcetera, 1988-05, jaargang 6, nummer 21-22, p. 85-92

Trefwoorden clausduiventekstdiscordiascribestuk

Namen AfrikaanseAlan AyckbournAlfred KerrAlice ToenAmsterdamAndré CellierAnnet KouwenhovenArabischeArca GentArca-produktie men HandkeArmand DelcampeArmand SalacrouAxel DesmedtAziëBart Van AvermaetBeckettBelgenBelgischeBelgiëBert Van TichelenBertolt BrechtBeursschouwburgBibliographie de Michel de GhelderodeBlanka HeirmanBob Van der VekenBrabançonneBrit AlenBritseBruggeBrugseBruno BoyerBurgerCarollChris LommeChristine Rabot-PinsonChristof WackernagelClausoeuvreCôteDas WirklicheDe KorreDe MorgenDe baron van MünchhausenDe dans vanDeez VerstraeteDepressieDer Theater-macherDewaelDirk TangheDirk Van DijckDirk Van den EedeDiscordia-decorDiscordianenDito'DitoDominique PinonDonald MadderDoris Van CaneghemDuivenDörferEdwardElektraElfriede JelinekEls MagermanElsevierEngelsmanEric HerrewegheErnie TeeErnst TollerEtceteraEugène ScribeEuropaEuropees FilmjaarEva RandovaEzio FrigerioFluchtlinien im WirrwarrFormFranca SquarciapinoFrankrijkFranslzFranz MarijnenFriedenGeorg KaiserGeorges SionGerda MarchandGhelderode-kritiekGil LagayGilda De BalGildas BourdetGinette GarcinGodotGraffitiGregorGroningenGroot-BrittanniëGuus VleugelGuy DermulGuy PerrotHaagse PostHans CroisetHans ZenderHeimatHerman TeirlinckHet AtelierHet NieuwsbladHet VermoedenHorváthHugo Van den BergheHugo von Hofmannsthal van SophoclesHumorI.T.I.-structuurIntermediairInternationaal TheaterinstituutInternationale Nieuwe ScèneIsabelle CarréItaliaanseItaliëJ.-ClJacques le CarpentierJan SimoenJasperina De JongJean-Yves BerthelootJohn PriestleyJonge ShakespeareJos VerbistJulia van ShakespeareKVS-BrusselKamielKann der BetonKarst WoudstraKattenbeltKlytamnestraKnackKoningachtigeKris BaertKultuurlevenKunstL'idéalLB.SingerLa Muette de PorticienLa Salamandre TourcoingLangsame HeimkehrLangsamkeitLars NorénLeidenLieve MoorthamerLisbeth BalslevLittératureLorenzoLouvainLuk D'HeuLuk MonsaertMEA L.Maatschappij DiscordiaMarianne BorgoMarianne Van KerkhovenMartine JonckheereMatthias de KoningMaurice BéjartMaxime LerouxMichiel Van VlaanderenMieke VerdinMolièreMuntorkestNC UtrechtNTGNachonNand BuylNareNationale Opera BrusselNederlands TheaterinstituutNederlandseNeedcom-panyNietzscheNijmegenNovaNuria EspertOrestOude ManParis MatchPaul PourveurPeter BrookPeter HandkePeter RouffaerPeter Van den EedePeter VermeerschPierre VernierPiet De MoorRaamtheaterRaf ReymenRedenRené KaliskyRhôneRobin DavidRoland BeyenRomain WeingartenRomeo and JuliaRote Armee FraktionRoyale de LangueRozowskiRudiSalamandre in TourcoingSchaamteSchoenenSeinSelva en EricSerenadeShakespearetekstSophieSpaanseTanghes RomeoTartuffeTeaterTeibeleTempoThe Hunting of the SnarkTheaterwetenschapThomas BernhardThéâtreTitus MuizelaarTolstojTon VorstenboschTsjechoslovakijeTsjechowTy-rone GuthrieU.S.A.Umberto TozziUnescoUrgesteinVanden BergheVer-fremdungseffektVeronaVictor BraunVietor BraunVlaamseVolk der LeserVormWachtenWeenseWestenWilhelminaparkWole SoyinkaWolf en De VlaminckWooster GroupWouter Van LierdeWunschloses UnglückZaal RoelandZuid-Amerika


Development and design by LETTERWERK