*Het wordt, dunkt me, tijd dat we met onze beschaving naar de Kongo gaan om haar te verzuiveren."
(Herman Teirlinck, zomer 1907)
Het was blijkbaar een barre zomer, die van 1907. Herman Teirlinck heeft het geweten: "Dees jaar treedt zij (Sarah Bernhardt, nvdr) op in de Koninklijke Schouwburg en, dankzij het uitzonderlijke winterweer waarmede de hemel ons sinds een paar weken begunstigt, wordt zij er druk bezocht. Het volk, verleid door de huidige najaarsvlagen, haalt pelsen, mantels en moffen uit de kast, en laat zich zeer gemakkelijk inbeelden dat het toneelseizoen geopend wordt" (9 juni 1907).
Voor Teirlineks nazaten aan de door hem opgerichte Studio zou het, 82 jaar later, ook een barre herfst kunnen worden. Zes van de dertien studenten uit het tweede jaar werden na de voorjaarsproeven met eeuwige vakantie gestuurd. In acht genomen dat ze een voorafgaande toelatingsproef overleefden en na het eerste jaar moeiteloos naar het tweede konden overstappen, pikken de studenten en hun ouders deze uitsluiting na twee jaar niet. Klacht werd neergelegd bij het kabinet van Daniël Coens. Er wordt gewag gemaakt van 'willekeur' en 'oneigenlijke elementen voor uitsluiting'. De klagers eisen een intern onderzoek en een herziening van de deliberatie. Vervolg op een door klagers te organiseren persconferentie in september. Doch dit terzijde.
Het was mij om Herman Teirlinck te doen. Of liever : het was mij om diegenen te doen die denken dat toneelcritici en recensenten (en voornamelijk grote geesten als Teirlinck) vroeger veel hoffelijker waren en niet meteen met grof geschut uitpakten. En er zijn er die vinden dat recensies die een bloemrijke en gevarieerde stijl hanteren geen recensies zijn, maar cursiefjes en dus niet ernstig te nemen. De toen 28-jarige Herman Teirlinck had daar in 1907 een afdoend antwoord op. Omdat lering nuttig en vermaak wenselijk is laat ik u lezeres), dan ook in het gezelschap van Sarah Bernhardt, "la belle Otéro" en hun criticus Herman Teirlinck. Of: de kunst van het citaat in de column, deel twee.
"Alle jaren komt in juni Sarah Bernhardt ons een paar vertoningen geven (...) voor een welbezette zaal werd Adrienne Lecouvreur opgevoerd. Het drama is een literair produkt van Sarah Bernhardt, hetgeen zeker niet als een aanbeveling moet gelden. Ik geloof niet dat ooit een dwazer melo met zoveel zorgen ten tonele werd gebracht, en men vraagt zich vergeefs af wat toch de beroemde speelster bewogen heeft om tegen een zo grof misbaksel de eerlijke bewerking van Legouvé te verwisselen. Van Sarah Bernhardts drama kan nagenoeg gezegd worden dat het kunstinzicht geheel en al afwezig is en dat dit totaal gebrek aan wat uitsluitelijk de aanleiding tot 'i zij eender welk literatuursoort zou moeten zijn, zelfs niet door een beetje behendigheid - ik durf niet te zeggen knapheid - gered wordt. Het ding is een prul zonder genade. Het slaat u met verbazing te zien hoe een talrijke troep met zoveel ernstigheid zulke zoutloze mop voor het voetlicht brengt! De indruk is ongeveer die, welke men zou kunnen opdoen bij het zicht van een ontzaglijk ministerie, dat zeer voornaam en zonder lachen in een kringetje voor de tribune gezapig met marbels speelt. Het spektakel heeft dan ook een komische waarde, die de wijze en verduldige toeschouwer niet ontsnapt. Sarah Bernhardt doet al haar best om een engelachtige rol van Adrienne Lecouvreur met de nodige ulevelletjeszoetigheid en de passende gevoelerig-heid te vertolken (...) En dat sleurt men zo een half dozijn idiote bedrijven langs, tot eindelijk Adrienne door de hertogin wordt vermoord, hetgeen dan Sarah Bernhardt gelegenheid geeft om zeer mooi voor het souffleursbakje te sterven. Het ganse vertoog loopt hierop uit, dat een onvast of onverwittigd mens aan de zo hooggeroemde en wijdvermaarde talenten van de Franse tragédienne in volle ernst gaat twijfelen."
"Machtig veel wordt er in de wereld "vertoond". Ons kleine landje moet daaromtrent voor niemand onderdoen - het vertoont al zoveel als het maar kan. De wereld is een schouwtoneel enz. zei Vondel, en men kan dat ook in engere waarheid begrijpen. Iedereen stalt zijn kunsten uit. Is 't er ievers een met een schone stem, hij vertoont ze, is 't er ene met een bultkasse, hij vertoont ze, een met een schrijversgenie, hij vertoont het, een met een mooie das, hij vertoont ze, een met een decoratie, een met een koningskroon, een met een dozijn kinderen, - men vertoont, men vertoont (...) - Maak geen onderscheid, bid ik u, onder al die angstige komedianten. Denk niet dat de een van grotere betekenis is dan de andere, 't Zijn allemaal, och arme ! povere en lijdende wezens van God !... Otéro heeft Brussel bezocht. Wie kent ze niet "la belle Otéro" geroemd op miljoenen ansichtkaarten ?
't Schijnt dat ze, op vijftienjarige leeftijd, appelsienen verkocht op de Spaanse markten. Thans draagt ze over haar prachtig lichaam een fortuin aan robijnen, smaragden, parelen en briljanten. Hoe oud ? Circa vijf en veertig. Maar HOE vertoont ze ? Geen twintig. (...) Och! En wat hebben ze dat meisje nu wijsgemaakt ? Dat ze een mooie stem heeft. Ze zingt inderdaad. Dat ze enig mimetalent bezit ? Want men doet haar wenden en gebaren. Zoek niet al zover! Zij vertoont "haar schoonheid", zij heeft in waarheid niets anders te vertonen. Zij vertoont haar schoonheid, maar ze vertoont ze gelijk een poelier oude hanen voor jonge hennen wil verkopen. Schoonheid van zulk een vrouw, wat heeft men u daar, in die potsierlijke opvoering, van de idiote Giska, la Bohémienne belasterd, vernederd, omhangen met de plunje der lagen - gij die, op uzelve, zo bekoorlijk zijt. Otéro heeft u laten dansen als een slet. heeft u uitgestald als een vet varken, en van uw lenige zoetheid, harmonije der hemelse gave, die gij toch werkelijk zijt, heeft zij een gepeperde cancan gemaakt op muziek van Leo Puget. Het was, ik verzeker u, tamelijk miserabel". (...)
De zomer van 1907. Het najaar van 1989. Het wordt een barre winter.