Decreten voor
Er is ook een nieuw decreet voor het Hoger Kunstonderwijs in de maak.
Eind januari 1991 legde de Gemeenschapsminister van Cultuur Patrick Dewael voor de derde keer zijn 'ontwerp van decreet houdende regeling van de subsidiëring voor de werking en de infrastructuur van organisaties voor podiumkunsten' ter goedkeuring voor aan de
De aanpassingen betreffen vooral de voorwaarden voor erkenning en subsidiëring, de delegatie aan de
De nieuwe artikelen en de wijzigingen mogen dan al de bedoeling hebben de Staatsraden deze keer gunstiger te stemmen, ze bevatten heel wat technische onnauwkeurigheden en dreigen ook inhoudelijk heel wat moeilijkheden te veroorzaken.
In dit artikel wordt een overzicht gegeven en een analyse gemaakt van deze nieuwe bepalingen.
Erkenning
In de nieuwe tekst blijft het onderscheid tussen de voorwaarden voor erkenning en die voor subsidiëring behouden. In de '
Organisatie voor podiumkunsten
Organisaties voor podiumkunsten kunnen erkenning en subsidiëring als gezelschap aanvragen, dan wel opteren voor projectmatige betoelaging. Beide vormen van overheidssteun zijn niet cumuleerbaar.
Om voor erkenning in aanmerking te komen dienen de betreffende organisaties te beschikken over rechtspersoonlijkheid, georganiseerd te zijn als gezelschap en - rechtstreeks of onrechtstreeks - te kunnen bogen op in het verleden geleverde prestaties (1).
Een organisatie is als gezelschap gestructureerd wanneer "zij structureel beschikt over een minimum aantal vaste podiumkunstenaars waarmee als geheel een permanente werking wordt opgezet op basis van beroepskrachten op het vlak van artistiek, administratief en technisch personeel" (2). Deze bepaling wordt aangevuld met de eis dat 50% van de globale overheidstoelage gespendeerd wordt aan de betaling van het personeel (3). Bovendien moet 75% van de medewerkers van wie het loon betaald wordt vanuit het verplichte deel van de financieringsenveloppe zijn functie in hoofdambt verrichten en wel met contracten van onbepaalde duur (4).
Deze eigenaardige bepaling dreigt een zware rem te zetten op de ontwikkeling van de theaterpraktijk. Binnen de bestaande categorieën van gesubsidieerde gezelschappen is er immers meer dan één organisatie te vinden met een zeer beperkt aantal artistieke en administratieve medewerkers. Deze vaste produktiekern zoekt voor elk nieuw project de nodige artiesten die dan voor de duur van dat project aan de organisatie verbonden zijn. Deze manier van werken werd onder het decreet van 1975 getolereerd en zelfs gehonoreerd. Nochtans werd ook in die tekst gesteld dat, om voor erkenning en subsidiëring in aanmerking te komen, een instelling diende te beschikken over een vast gezelschap van beroepsacteurs (5). Bij toepassing
van de nieuwe regeling zullen heel wat van de huidige gezelschappen nog slechts op projectmatige steun mogen hopen.
Om in aanmerking te komen voor erkenning onder het theaterdecreet van 1975 diende een organisatie opgericht te zijn, hetzij door een provinciebestuur, een gemeentebestuur, de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse Agglomeratie (nu Vlaamse
De organisaties moeten ofwel in het verleden ten minste één produktie gerealiseerd hebben met een minimum aantal voorstellingen (1) voor organisaties voor Nederlandstalige Dramatische Kunst; 5 voor organisaties voor Muziektheater en dans), ofwel bestaan uit medewerkers waarvan de helft reeds in het verleden meegewerkt heeft aan een produktie van een gesubsidieerd gezelschap of project zoals bedoeld in het nieuwe decreet, ofwel in het verleden subsidie ontvangen hebben van de
Bij de erkenningsprocedure voor de groep Nederlandstalige Dramatische Kunst wordt er apart melding gemaakt van diegenen die opgericht of medeopgericht zijn door lagere overheden, rechtstreeks ressorterend onder de verantwoordelijkheid van één van deze overheden, en van diegenen die specifiek actief zijn als kinder- en jeugdtheater en figurentheater en die minimum 50 voorstellingen - wellicht per seizoen - brengen in andere zalen dan die van hun eigen vestigingsplaats (7). Deze verschillende categorieën hebben elk hun specifieke bepalingen in verband met de overheidsfinanciering.
Een organisatie voor podiumkunsten kan er ook voor kiezen projectmatig te werken. Dit wil zeggen dat zij voor de produktie van een tijdelijk initiatief een eenmalige toelage aanvraagt, met de verplichting dit ook daadwerkelijk te realiseren (8).
Voor organisaties die met projecten willen werken zijn er geen eigen erkenningsvoorwaarden voorzien. Dit is een eigenaardige vergetelheid. Om projectsubsidie te kunnen ontvangen dienen de belanghebbende organisaties immers wel erkend te zijn. Er wordt hiervoor expliciet verwezen naar al de voorwaarden die gelden voor de gezelschappen (9). Deze situatie maakt elke uitwerking van deze regeling praktisch onmogelijk.
Kunstencentrum
Een instelling kan als kunstencentrum erkend worden indien het beschikt over rechtspersoonlijkheid - ook hier geen verplichte juridische vorm -en als een kunstencentrum georganiseerd is.
Kunstencentra zijn "organisaties met een multidisciplinair karakter met de nadruk op podiumkunsten, die beschikken over een vaste infrastructuur waarin ontwikkelingen in de nationale en/of internationale kunstproduktie op een receptieve of produktieve wijze gevolgd kunnen worden" (10).
Om voor erkenning in aanmerking te komen volstaat het dus dat het centrum enkel maar de mogelijkheid heeft om zowel receptief als produktief te werken.
Er dient echter opgemerkt te worden dat, om daadwerkelijk subsidie te ontvangen, het centrum beide taken effectief moet vervullen. Deze subsidievoorwaarde kan dan al logisch lijken, voor de instellingen die, avant-la-lettre, reeds bij de groep kunstencentra worden gerekend is dit niet evident. Zo heeft deSingel geen traditie op het gebied van eigen theaterproduktie; er zou daar zelfs geen gepaste infrastructuur voorhanden zijn om produktief te werken. Zo is ook het receptieve luik bij het
Verder moet, om erkend te worden, een kunstencentrum "ten minste één eigen produktie of co-produkties van elk minimum 5 voorstellingen gerealiseerd hebben op het vlak van de podiumkunsten" (11). Deze voorwaarde is onnauwkeurig geformuleerd en kan voor interpretatieproblemen zorgen.
Erkenningsaanvraag
In de nieuwe artikels 5,17, 29, en 39 wordt de administratieve procedure voor de erkenningsaanvraag bepaald.
De aanvraag dient vergezeld te zijn van een minimum aantal documenten. Het gaat om de statuten, het activiteitenverslag van het voorbije seizoen ofvan de voorbije drie seizoenen, een beleidsnota en een overzicht van de financiële situatie. Zij dient te gebeuren bij aangetekend schrijven. De termijn van indiening zal door de
Subsidiëringsvoorwaarden
De initiële tekst werd, voor wat de subsidiëringsvoorwaarden zelf betreft, grotendeels ongemoeid gelaten. Enkel voor de organisaties voor
De regeling van beoordelingscriteria gelden niet voor de andere organisaties voor podiumkunsten. Een decretale regeling betekent voor hen en voor de overheid een nieuwe situatie.
De wijziging in de omschrijving van de creatieopdrachten aan de diverse auteurs is een andere, zij het indirecte, aanpassing in de reeks subsidiëringsvoorwaarden.
In de hervormde tekst blijft een Vlaams toneelauteur "een auteur van
Het is allerminst duidelijk waarom de definities van de verschillende auteurs niet allemaal op dezelfde wijze hervormd werden. Nu is er een discriminatie ingebouwd ten voordele van toneelauteurs. Een
Tenslotte werd de mogelijkheid voor de
Financieringsenveloppe
De
Het huidige tewerkstellingspeil werd ook gewaarborgd door als overgangsmaatregel te voorzien dat het huidige aantal gesubsidieerde functies in de
Adviesraden
De beraadslagingsprocedure voor de diverse
Indien de
Afwachten
Het valt af te wachten hoe de
organisaties voor podiumkunsten', reeds zeer snel van toepassing kunnen zijn. Indien het decreet vóór 30 juni 1991 in het
Hoe dan ook, hopelijk zullen, vóór de publikatie, de laatste onnauwkeurigheden en onduidelijkheden uit de tekst worden verwijderd.
Paul Corthouts
Noten :
(1) art. 4 par. l,par. 2 en par. 3; art. 16; art. 38.
(2) art. 2, 10.
(3) art. 8, par 2; art 21, par 2; art 42, par 2.
(4) art. 11, 4; art. 23, 3; art. 44,4.
(5) theaterdecreet 1975, art 2, 2.
(6) art. 4, par 1, 2; art. 16, 2, art. 38, 2.
(7) art. 4, par. 2 en 3.
(8) art. 2, 19 en art 7, 2.
(9) art. 12, 1.
(10) art. 2, 5.
(11) art. 28, 2.
(12) art. 11, par 2 en par 3.
(13) art. 14; art. 26; art. 36; art. 46.
(14) art. 68.
(15) art. 63 en memorie van toelichting.
Auteur Paul Corthouts
Publicatie Etcetera, 1991-03, jaargang 9, nummer 33, p. 48-50
Trefwoorden organisaties • gemeenschapsminister • executieve • regeling • erkenning • minimum • subsidiëringsvoorwaarden • decreet
Namen A- • Adviesraad • B- en C-gezelschappen • Belgisch Staatsblad • Belgische • België • Caroline Derycke • Dans en Muziektheater • De Gemeenschapsminister • De Staatsraden • Etcetera • Gemeenschapscommissie • Gemeenschapsminister Dewael • Hervormingen Hoger Kunstonderwijs • Kaaitheater • Marianne Van Kerkhoven • Memorie van Toelichting • Nederlandse Dramatische Kunst • Podiumkunsten en Hoger Kunstonderwijs • Raad van State • Raden van Advies • Theater Instituut • Vlaamse Executieve • Vlaamse Gemeenschap • Vlaanderen
Development and design by LETTERWERK