Archief Etcetera


Arm Brussel



Arm Brussel

'Leegloop, verkrotting, kaalslag, megalomane bouwprojecten en dies meer'

Frie Leysen (ex-deSingel) en Guido Minne (ex-VTI) ijveren om in Brussel een Internationaal Kunstenfestival op te zetten met de bedoeling het theaterleven in de hoofdstad nieuw leven in te blazen. Worden doel en middelen hier niet dooreengehaspeld, vraagt Stef Ampe zich af En is een festival wel echt hetgeen arm Brussel op dit ogenblik nodig heeft?

Het gaat slecht met het theater in Vlaams Brussel. Er zijn nauwelijks produktiefaciliteiten, de publieke belangstelling kalft af. Buiten de K.V.S. en het Kaaitheater zijn er geen fatsoenlijk gesubsidieerde 'gezelschappen'. Er zijn nauwelijks plateaus die op continue basis een theateraanbod naar het publiek formuleren. Ook Frie Leysen en Guido Minne -samen de Werkgroep Internationaal Kunstenfestival - maken deze vaststelling: "De Vlaamse Gemeenschap heeft dringend nood aan nieuwe artistieke initiatieven van formaat in Brussel", schrijven ze in de aanhef van hun nota {Analyse van de theater- en danssituatie in Brussel. Pleidooi voor een internationaal Kunstenfestival). Ze pleiten concreet voor een groot opgezet internationaal festival. Dit moet als motor fungeren voor een nieuw artistiek elan en een verhoogde publieke interesse voor het bestaande aanbod tot gevolg hebben. De integriteit van Leysen en Minne staat buiten kijf. In het verleden hebben beiden bewezen dat ze, vaak in precaire omstandigheden, met succes kunnen vechten voor hun zaak. Het is jammer dat hun voorstel nu te kort schiet en dat doel en middelen door elkaar gehaspeld worden.

De redenering in de nota is duidelijk: een groot, internationaal, kwalitatief hoogstaand festival (het middel) moet de Nederlandstalige podiumkunsten in Brussel er weer bovenop helpen (het doel). Vooreerst dit: we twijfelen er niet aan dat het opzet een kwalitatief hoog peil zal kennen en wellicht op een ruime publieke belangstelling zal kunnen rekenen. De begrippen 'internationaal', 'groot', 'kwalitatief hoogstaand' en 'festival' roepen veel vragen op. Hét euvel is echter het doel dat Leysen en Minne zich vooropstellen. Vooraf enig commentaar.

Internationaal

Het begrip internationaal dekt in de nota twee ladingen: enerzijds gaat het over het aanbod van internationaal werk, anderzijds over de daartoe benodigde infrastructuur. Het is eigenaardig dat Leysen en Minne hier en nu deze internationale kaart trekken. In het (recente) verleden was de stelling van én Leysen - als voormalige directeur van deSingel- én Minne - als voormalige directeur van het Vlaams Theater Instituut - zeer uitgesproken: in Vlaanderen is maar ruimte voor één grote instelling die het internationaal, grootschalig werk kan presenteren. Daarmee bedoelden ze toen altijd deSingel. Het maakte het geïnteresseerde publiek immers weinig uit of het nu in Antwerpen of in Brussel de produkties van bijvoorbeeld Peter Brook, de Wooster Group, Pina Bausch, ... moest gaan zien. Waarom dat uitgangspunt nu stilletjes sneuvelt is onduidelijk en krijgt in de nota geen antwoord.

Integendeel; de auteurs voeren zelf aan dat "het internationale aanbod in Brussel vooral door de Franstalige theaters wordt gerealiseerd, met veel Franse produkties en coprodukties". Dus is er ofwel geen probleem want het internationaal werk komt aan bod in het Franstalig circuit. Ofwel is er iets aan de hand met de mobiliteit van het Nederlandstalig publiek - wat aan te nemen is. Ofwel hebben Leysen en Minne hun bedenkingen bij het artistiek peil van het internationale aanbod in dat Franstalige circuit. Wel, dan moeten ze daar iets gaan aan doen.

Daarnaast stelt de nota in dit verband ook het probleem van de infrastructuur aan de orde: "Ook na de restauraties en met het nieuwe Lunatheater blijft in Brussel een behoefte bestaan aan een grote infrastructuur met een grote scène en toneeltoren, voor de regelmatige presentatie van grootschalig werk uit binnen- en buitenland. Het NIR-gebouw van BRTN en RTBF aan het Flageyplein zou hier een oplossing kunnen bieden." Het pleidooi voor de restauratie van het gebouw aan het Flageyplein om het dan in gebruik te nemen als centrum voor hedendaagse kunsten is zeer respectabel. Ronduit ongeloofwaardig klinkt het pleidooi voor een nieuw te bouwen grote theaterzaal. Geef dan maar prioriteit aan de verbouwingen van La Luna, Ancienne Belgique (beiden in de steigers) en de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (nog lang niet in de steigers). Binnen afzienbare tijd hééft Vlaams Brussel dan drie grote scènes. Overigens herleiden Leysen en Minne de discussie tot een detail van het veel ruimer te voeren infrastructuurdebat.

Groot

Uit de nota blijkt niet waarom het festival groot moet zijn. Enig referentiepunt is de verwijzing naar voorbeelden als het Holland Festival, het Festival d'Automne, de Wiener Festwoche,... waarmee het Brussels festival zich in envergure moet plaatsen. "Met een (...) festival van formaat kan Vlaanderen zich inschrijven in een reeks van grote buitenlandse festivals en zich zo cultureel en artistiek in Europa manifesteren en profileren." De gevraagde middelen zijn o.i. in die zin te bescheiden. Met de tot op heden toegekende subsidie van 60 miljoen is niet zo heel veel mogelijk. Zeker niet als het grootste deel daarvan moet dienen om dure buitenlandse produkties naar hier te halen. Maar waarom niet kiezen voor datgene wat al in de steigers staat? Waarom niet kiezen voor klein? Waarom niet kiezen voor wat zich schoor-



voetend aandient? Mogelijkheden zat overigens.

Op dit eigenste moment staat La Luna -alias de ABC - in de steigers. Het doet vanaf volgend seizoen dienst als receptief plateau voor - in eerste instantie - het Kaaitheater en de Ancienne Belgique en dit zolang de verbouwingswerken aan de O.L.V. van Vaakstraat en de Anspachlaan duren. Uiteraard verhuist de Ancienne Belgique dan terug naar de binnenstad om er een pand met concertzaal annex theaterzaal in gebruik te nemen. Daarnaast hopen wij mét het Kaaitheater dat de overstap naar een grotere schaal lukt. Misschien ontstaat zo gaandeweg in Brussel dat plateau waar iedereen al jaren voor pleit: een goed uitgeruste theaterzaal waar grootschalig werk uit binnen- en buitenland kan gepresenteerd worden.

Over naar de Beursschouwburg. Vooreerst een boodschap voor een veredeld sluiswachter als EVH: neen, gezelschappen als de Blauwe Maandag en het Zuidelijk Toneel kunnen er écht niet in. Het is dus volstrekt overbodig daar nog veel papier aan te verspillen. Terzake: de Beursschouwburg is totaal ongeschikt voor het ontvangen van de meeste theatergezelschappen en bevindt zich in een (bouwfysisch !) lamentabele toestand. Zeer recent heeft de bouwheer, i.c. de Gemeenschapsminister van Cultuur, beklemtoond dat het dossier voor hem een absolute prioriteit vormt. Met de vaststelling dat ook de Koninklijke Vlaamse Schouwburg aan verbouwing toe is zijn we rond. Brussel lijkt daarmee eindelijk aan een inhaalmaneuver bezig t.o. v. andere grote steden als Antwerpen en Gent. Met dit lijstje aan bouwdossiers is Brussel een tijdlang zoet. Temeer omdat, behalve voor La Luna en de Ancienne Belgique, alle werken nog een aanvang moeten nemen ... als er al een bouwtoelating annex financiering voorligt.

Naast deze 'gevestigden' kunnen we voor de vuist weg - alleen al in Vlaams Brussel - een reeks eerder kleinschalige initiatieven noemen die met gerichte, kwalitatieve en kwantitatieve, injecties gebaat zouden zijn. De Markten liggen in hartje Brussel. De ruimtes zijn nagenoeg zonder middelen verbouwd tot een centrum waar in de eerste plaats het sociaal-cultureel werk onderdak vindt. Maar tegelijk biedt de infrastructuur onderdak aan plastische kunstenaars en theatermakers. Geef De Markten iets meer middelen om de infrastructuur en het personeelsbestand te optimaliseren. En het kan perfect functioneren als eerste opvang voor o.a. debuterende artiesten die vooral op zoek zijn naar logistieke ondersteuning. Min of meer hetzelfde verhaal kan je doen over trefcentrum De Pianofabriek (Sint-Gillis), het plateau Plateau (Hallepoort), de werkruimte van De Parade (Hoogstraat), het expositiezaaltje van Kasteel voor Schone Kunsten (OLV van Vaakstraat), het fabriek van de Rockfabriek (Werkhuizenstraat), de opleiding Kleine Akademie, jazzcafé Le Kaai (Arduinkaai), het kinder- en jeugdtheatercentrum Bronks, de Dito Dito's en de Marti Co's,... De structuren en de werkingsopties verschillen maar één ding is er zeker gemeen: met bloed, zweet en tranen en met absoluut nul middelen wordt hier en daar een zekere dynamiek op gang gebracht.

Kwalitatief hoogstaand

Leysen en Minne situeren de artistieke kwaliteit in Brussel in de marge: de toegekende middelen voor produktionele entiteiten als het Kaaitheater, Rosas en Ultima Vez zijn omgekeerd evenredig aan het artistiek niveau; langs de aanbodzijde is de presentatie ronduit schraal en te weinig divers. Het is een beetje jammer dat de nota een steekproef, die genomen is voor de eigenlijke start van het seizoen (half september tot half oktober) en enkel de 'gevestigden' meet, cijfers extrapoleert voor het hele seizoen. Maar los daarvan ontbreekt het Brussel inderdaad zowel op het vlak van de produktie als van de presentatie aan veelheid en diversiteit. Het wordt natuurlijk aartsmoeilijk de kwaliteit aan te zwengelen in een stad waar, ook volgens de auteurs, nauwelijks een theaterklimaat aanwezig is. Op dat vlak heeft de Beursschouwburg recht van spreken. Het probleem van kwaliteit stelt zich immers per definitie wanneer je kiest voor een andere - doorgaans jongere - dan de gevestigde generatie. Die gevestigde generatie weet zich, ook al is ze kwantitatief marginaal, ingebed in een ruimer theaterbestel: ze maakt gebruik van een (lamentabele) infrastructuur, ze beschikt over (te weinig) subsidie, ze mobiliseert een (te beperkt) publiek, ze krijgt (ondermaatse) reflectie, ... Het is erger gesteld met alles wat zich daaronder beweegt: daar is niets, niets en nog eens niets. De belangstelling voor de mogelijke potentie van een aankomende generatie is ronduit overal afwezig: in de theatersector zelf, nagenoeg op alle beleidsniveau's (met uitzondering van de Vlaamse Gemeenschaps Commissie), bij alle theaterrecensenten (met uitzondering van witte raaf Pieter T'Jonck). Ook wijzelf weten vanuit de Beursschouwburg nog niet precies hoe we ons hier tegenover kunnen verhouden. Maar we werken wel in het besef dat het probleem zich stelt. We werken in het besef dat een komende generatie zich pas kan vormen als ze ook produktie- en speelkansen krijgt. We werken in het besef dat de Beurs daar op dit moment zo goed als alleen voor staat. Kortom, we werken in het besef dat zich een probleem van kwaliteit stelt. Dit besef is essentieel.

ABC/La Luna / Frank Goethals



Festival

Festival

Leysen en Minne laten de bovengenoemde begrippen in een gebalde versie samenkomen in een festival. Een festival heeft ongetwijfeld het voordeel dat het de slagkracht van de initiatiefnemer vergroot. Het nadeel van dit festival is dat het ontwikkeld wordt buiten de bestaande structuren om. Voor het verloop van het festival zelf is dat niet zo problematisch: met een voldoende hoog budget kan je een aardige mediacampagne voeren en een en ander inhuren. Het duurzaam effect ervan wordt er echter door ondermijnd. De geschiedenis van het Kaaitheater(festival) is in deze context leerrijk. Intiatiefhemer Hugo De Greef is dankzij, misschien zelfs ondanks, het Kaaitheaterfestival tot het besef gekomen dat een permanente, continue werking noodzakelijk was en blijft. De essentie van het Kaaitheater ligt heel duidelijk in het voortdurend zoeken naar een artistiek relevant en hedendaags repertoire.

Euvel

Naast deze commentaar op de middelen waarop Leysen en Minne zich beroepen, hebben we stellig de indruk dat ze verderborduren op hét uitgangspunt dat decennia lang in Brussel gehanteerd werd. Dat uitgangspunt was gebaseerd op een soort Vlaamse aanwezigheidspolitiek waarbij een aantal instellingen fungeerde als Vlaams bastion t.o.v. het zogenaamde Frans cultuurimperialisme. In de jaren zeventig en tot halfweg de jaren tachtig wierp deze strategie ook vruchten af. Er wás een artistiek klimaat en de Brusselse instellingen hadden een sterke recruteringskracht op publiek en artiesten. Men vergeet echter dat die recrutering toen vooral een landelijk karakter kende. Het (Nederlandstalige) publiek werd betrokken vanuit de periferie en vanuit de andere grote steden. Brussel was toen nog the place to be, de stad waar zowel belangrijke experimenten als premičres plaatsvonden,... Gaandeweg ontstonden in de jaren tachtig in de (middel-)grote Vlaamse steden en in de Brusselse rand initiatieven die net die functie overnamen. Het logisch gevolg was dat Brussel zijn landelijk monopolie verloor. Helaas, en alleen achteraf vast te stellen, had men ondertussen de relatie met de stad en haar bewoners verregaand verwaarloosd. Deze laatsten hadden immers geen enkele boodschap aan Vlaamse aanwezigheid, laat staan aan het theater dat zich, als medium bij uitstek, bedient van het gesproken woord.

We nemen de Beurschouwburg zelf als exemplarisch voorbeeld. Het werkingsmodel was lange tijd uniek, kende een enorme aantrekkingskracht op artiesten en publiek en maakte opgang tot halfweg de jaren tachtig. Sindsdien kreeg de Beurs - zeker voor het theater - het alsmaar moeilijker om aansluiting te vinden bij het pubhek en dit ondanks de consequente artistieke keuzes. Al was de vorige legislatuur in de Beursschouwburg voor kritiek vatbaar, ze had in elk geval het voordeel van de duidelijkheid. De verhoopte mobilisering bleef echter uit, zeker in vergelijking met centra met een gelijksoortig programma in de andere steden. Anders gezegd: het verhaal van de Beurs is zeker niet het verhaal van een manklopend artistiek beleid. Het is wel het verhaal van een schouwburg in zijn relatie tot zijn omgeving.' Die omgeving, die context, ziet er anno '93 heel anders uit dan 10 of 20 jaar terug.

We zien Leysen en Minne nu opnieuw kiezen voor eenzelfde strategie. Deze strategie zou hen en ons wel eens zuur kunnen opbreken. Hun cijfers zijn gebaseerd op een (kwantitatief) onderscheid tussen Nederlandstalig en Franstalig theater. Maar wat valt daarmee te bewijzen? Politici en belangengroepen, de sociale en culturele sector hebben zich, zoals hierboven met het voorbeeld van de Beurschouwburg aangetoond, té lang enkel en alleen geprofileerd en gelegitimeerd op die Vlaamse aanwezigheid. Nochtans bestaat er de facto een taalsegregatie: de Brusselse jongeren spreken Frans, Arabisch, Turks, een mondvol Engels maar in geen geval Nederlands. Waarom zouden ze ook? Waarom zouden ze überhaupt de taal van een minderheid leren, in een stad waar 12% van de kiezers op Vlaamse lijsten stemt. Deze minderheid staat niet tegenover een eenduidige meerderheid. Het klein miljoen inwoners telt 200.000 Vlaamse Brusselaars, 500.000 Franse Brusselaars en een heterogeen peloton van 300.000 buitenlandse Brusselaars. Het is die heterogeniteit die van Brussel een kruitvat maakt en, alnaargelang het geval, kan je dit in positieve of in negatieve zin lezen. Dat het hierbij al lang niet meer gaat om de taal waarvan men zich bedient is overduidelijk. De taal waarvan men zich bedient is in elk geval volkomen ondergeschikt aan wat er werkelijk gebeurt. Deze stad is een permanente bouwput of een consequent doorgedreven vorm van leegstand. Een epitheton ornans in het kwadraat: leegloop, verkrotting, kaalslag, megalomane bouwprojecten, blinde speculatie en dies meer. Brussel is bovendien een relatief kleine stad. Daardoor krijgt het de problemen van een wereldstad ook nog eens in een gecomprimeerde versie te verwerken. Lees er Arm Brussel van Geert Van Istendentael - met dank voor de titel van dit artikel - op na.

Als Leysen en Minne zich impliciet - en hier en daar expliciet - op politiek terrein begeven dan moéten ze kleur bekennen. Een bestoft, patriarchaal en defensief cultuurpolitiek denken is in geen geval op zijn plaats. De terechte zorg en de uiteindelijke ambitie van Leysen en Minne is de artistieke scčne in Brussel te versterken. Daarin verdienen ze alle steun en veel meer middelen. Het voorbereidend huiswerk moet echter fundamenteel overgedaan worden. Pas dan kan hun initiatief én artistiek én maatschappelijk van betekenis zijn.

Stef Ampe

Medewerker Beursschouwburg

Aarzel niet! Be! ons (02/230.26.60) of breng ons een bezoekje ! (Aarlenstraat 75-77 te 1040 Brussel)

SABAM IS EEN MULTIDISCIPLINAIRE AUTEURSVERENIGING


Development and design by LETTERWERK