Archief Etcetera


Kunst verdraagt geen compromis



Kunst verdraagt geen compromis

Het wel en wee van het podiumdecreet

Het nieuwe podiumdecreet was een moeilijke bevalling. Vele ooms en tantes stonden bij het kraambed. Komt het nog goed met de boreling en hoe stellen de ouders het? Hugo De Greef stelt een diagnose en doet enkele therapeutische suggesties.

1.

Wat heeft een theaterkunstenaar te verwachten van de overheid? Waarom heeft een theatermaker de overheid nodig? Waarom subsidieert de overheid het theater? Voor men een beleid kan uitstippelen en een betoelaging uitwerken, moet men deze simpele vragen beantwoorden.

Europa kent een unieke relatie overheid/ kunst. In b.v. Japan of in de Verenigde Staten hecht de overheid niet een zelfde belang aan de plaats van kunst in de samenleving. De historische context waaruit die relatie in Europa is gegroeid, maakt mee de ontegensprekelijk sterke culturele identiteit van het continent uit. Theater (in al zijn podiumvarianten: dans, opera,...) is - eveneens historisch - een wezenlijk onderdeel van die identiteit. De geschiedenis van het theater is nauw verweven met de evolutie van onze westerse beschaving; het theater stond er altijd kritisch tegenover, tenminste op die ogenblikken en plaatsen waar het artistiek relevant bleek en zich niet liet kennen als loutere consumptie.

Kunstenaars verwachten van de overheid de juiste kansen te krijgen om die historische taak in te vullen. Om die taak te vervullen moeten zij in vrijheid kunnen werken. Voor die vrijheid hebben zij de democratische waarborg van spreken nodig én een voldoende materiële situatie. Noch in een ondemocratisch bestel noch in 'armoede' kan een kunstenaar zijn kunst haar optimale plaats geven. Vandaar dat de betoelaging van het theater van het allergrootste belang is.

Wat betekent dat in de praktijk van vandaag? De overheid heeft een dubbele verantwoordelijkheid: naar de samenleving (het 'publiek) én naar de kunstenaar. Het volledig opnemen van deze verantwoordelijkheid kan contradictorisch zijn op een bepaald moment maar is dat niet in een evolutie. Een avantgardistisch theater kan zich volledig van een publiek afgesloten weten maar later van het grootste belang blijken te zijn. Het is essentieel dat de overheid deze dubbele verantwoordelijkheid nauwgezet en evenwichtig uitvoert.

Het voorafgaande moet men in het achterhoofd houden bij het beoordelen van het nieuwe podiumdecreet. Geeft het nieuwe decreet 'vrijheid' aan de kunstenaar om zijn kritische relatie met de samenleving optimaal te realiseren? Heeft de overheid zichzelf de mogelijkheid gegeven om zowel haar verantwoordelijkheid tegenover het publiek als die tegenover de kunstenaar op te nemen?

2.

Het nieuwe podiumdecreet kent vier van elkaar geïsoleerde categorieën: teksttheater, dans, kunstencentra en muziektheater. De overheid is dus blijkbaar van mening dat in het theaterlandschap enkel deze categorieën bestaan én dat ze met elkaar niets te maken hebben.

Dat niet louter deze vier onderdelen bestaan, bleek nog voor het decreet in voege was. Het figurentheater werd ondergebracht bij het teksttheater en de (plots opgedoken) mime bij de dans.

Dat de disciplines wél met elkaar te maken hebben, wordt aangetoond in de dagelijkse praktijk van kunstenaars en organisatoren. Kunstenaars zoeken op een spontane wijze de uitdrukkingsvorm die het best aansluit bij hun mededeling, en dit gaat van theater over dans tot zelfs film. In de organisatie van de podiumkunsten is dit nog overtuigender aanwezig. Het aanbod formuleert zich meer en meer als een mix van disciplines, zowel bij de centra die activiteiten onthalen als bij de huizen die produceren.

De decretale opsplitsing in vier onderdelen werkt voor de kunstenaar 'vrijheidsbeperkend' en ze remt nieuwe ontwikkelingen af. In de voorbije vijftien jaar hebben we kunnen vaststellen dat er zich in het theaterlandschap ontwikkelingen hebben voorgedaan die voordien niet in te schatten waren. Vanwaar de pretentie om te beweren dat het de komende jaren windstil zal blijven? Het tegendeel is eerder te verwachten en te verhopen.

In de allereerste versie van het decreet was geen sprake van de vier categorieën, of ze werden tenminste niet volledig van elkaar geïsoleerd. Dat zorgde voor paniek bij een aantal traditionele krachten, met name die groepen uit het teksttheater die hun bestaan allang niet meer geargumenteerd weten door artistieke kwaliteit, maar wel door de bij elkaar gelobbyde politieke en syndicale relatiekring. De legitimiteit van hun gezag menen zij te halen uit de misvatting dat wat bestaat moet blijven bestaan. (Het telkens weer in vraag stellen van het bestaande is essentieel bij het formuleren van een overheidsbeleid voor kunst. Ons land doet net het tegenovergestelde: in Vlaanderen is het enorm moeilijk een subsidie te bekomen, het is haast onmogelijk er ooit vanaf te geraken!) Zij stelden vast dat artistieke kwaliteit mogelijk een criterium zou worden bij de subsidiëring, wat hen als zeer ongepast voorkwam. In het gevecht om het eigen bestaan verkregen zij de opdeling in vier decreten onder één noemer. De politieke wereld heeft zich toen eens te meer laten kennen als zeer compromisgevoelig en zich op de eerste plaats bekommerd om 'evenwicht in de belangen' en niet om de inhoud van het beleid. Kunst verdraagt geen compromis, ook niet in het overheidsbeleid.

3.

Het is zeer de vraag of de traditionele



krachten het helemaal gehaald hebben. Het teksttheater-decreet blijft onderhevig aan nogal wat administratieve voorschriften en kwantitatieve vereisten: de opsplitsing van de subsidie naar specifieke onderdelen (lonen, werkingstoelage,...), het aantal toegewezen 'loonmaanden', het minimum aantal voorstellingen,... De opsplitsing van de toelage is veel stringenter dan bij de andere categorieën, waar dat beperkt blijft tot de verplichte besteding van een (laag) percentage van de toegewezen enveloppe aan personeel. En deze opsplitsing is gebonden aan minima. Het bedrag dat beschikbaar is voor teksttheater is niet gestegen. Bij een theoretische berekening blijkt bovendien dat dit bedrag onvoldoende is om de nu bestaande toestand te honoreren. Alleen al om die reden zullen er dus keuzes moeten gemaakt worden. En eens te meer zal dit moeten gebeuren op basis van budgettaire beperkingen en niet op artistieke gronden. Het zou me zeer verbazen dat beide elementen als bij toeval zouden samenvallen.

Toch wel een merkwaardige situatie. Er is onvoldoende geld om het bestaande te honoreren (waarmee ik niet bedoel dat het bestaande sowieso moet gehonoreerd worden - zie hoger). Er zijn heel wat boeiende, nu pover betoelaagde gezelschappen die dringend ruimte moeten krijgen. En ook: er zijn even boeiende initiatieven die tot nu toe zelfs nog niet aan bod zijn gekomen en die al hun hoop hebben gesteld op dit nieuwe decreet.

Hoe eigenaardig ook, deze situatie zou voor een minister een boeiende uitdaging kunnen zijn. Hij kan precieze keuzes maken en vervolgens vaststellen hoe groot het tekort is. Zo verzamelt hij argumenten om zijn begroting te verhogen. Wij hebben geen enkele grond om te beweren dat de minister deze kans niet zou willen grijpen. Maar de ervaring leert ons dat de situatie er wellicht anders zal uitzien. Zogauw een groep zich bedreigd weet, zullen de stellingen in gereedheid gebracht worden. De opgebouwde relatiekring wordt aan het werk gezet. Het wordt gegarandeerd drummen in de gangen van het kabinet.

Het is zeer te vrezen dat de minister onder de immense te verwachten druk niet in de mogelijkheid zal zijn om heldere beleidslijnen integraal aan te houden. We zullen al gelukkig mogen zijn als hij voor zichzelf een aantal prioriteiten vastlegt die hij ten koste van alle druk toch uit de brand wenst te slepen.

4.

Bij de dans, de kunstencentra en het muziektheater ligt de problematiek anders. De discussie wordt hier ernstig gehypothekeerd door de onvolledigheid van het veld dat werd opgenomen in het decreet. Bij de dans werd het Ballet van Vlaanderen buiten gehouden, bij muziektheater is dat het geval voor de VLOS en bij de kunstencentra werd geen rekening gehouden met deSingel, de Beursschouwburg en nog enkele anderen. Het is een beetje te vergelijken met een decreet voor het teksttheater dat het NTG, de KVS en de KNS buiten beschouwing zou laten. Hoe kan een beleid in evenwicht gebracht worden wanneer belangrijke initiatieven niet in de discussie betrokken worden? De VLOS of het Ballet van Vlaanderen kunnen onmogelijk een geïsoleerde plaats innemen tegenover het muziektheater of de dans in ons land.

De dans heeft een 'boom' gekend in de jaren tachtig. In de loop van die jaren werd schoorvoetend financiële ruimte gecreëerd (en tot op de dag van vandaag blijft die bescheiden).

Vlaanderen heeft een aantal danstalenten op wereldniveau. Deze unieke situatie moet uiteraard gekoesterd worden. Maar de vraag mag gesteld of de praktijk van de dans voldoende argumenten aanreikt om binnen het overheidsbeleid een gewicht te krijgen dat mogelijk niet in verhouding staat tot de potentiële ambities van de danssector. Daarmee wil ik niets gezegd hebben over de hoogte van de subsidies voor de dans, wel over haar structureel zelfstandige plaats in het geheel van het beleid. Is het niet logischer ruimte te voorzien in een globaal podiumbeleid voor alles wat zich als waardevol aandient, dus ook binnen de dans, in plaats van podiumdisciplines afzonderlijk te structureren zonder dat het duidelijk is dat het veld deze opdeling voldoende breed en diep kan invullen in de komende jaren? Onbetwiste talenten kunnen hun ruimte even sterk en soms zelfs overtuigender argumenteren binnen het geheel van de podiumkunsten. En een voldoende ruime begrotingsenveloppe voor projectenwerking (ook over alle disciplines heen) kan probleemloos tegemoet komen aan zich plots aandienende interessante initiatieven, of ze nu komen uit het teksttheater , uit de dans of uit een nog niet te benoemen discipline.

De kunstencentra is een verhaal apart, een verhaal dat nog lang niet aan het einde van zijn eerste hoofdstuk is. Een aantal zeer uiteenlopende initiatieven geraakte doorheen de jaren op de cultuurbegroting onder één noemer. Wat bracht hen bijeen? Waarom moeten zij nu op elkaar gaan lijken? Begrotingstechnisch vergemakkelijkt dit natuurlijk één en ander, maar waarborgt het ook iets? De diversiteit en de eigenheid dreigen af te brokkelen. Gaan wij naar een situatie waarin al deze centra binnen de kortste keren hetzelfde gaan of, nog erger, moeten doen?

De kunstencentra moeten b.v. multidisciplinair zijn. Wordt dit opgelost door een heel seizoen theater te programmeren en er één concert aan toe te voegen? Mogen de andere podiuminitiatieven dan niet multidisciplinair zijn? Is multidisciplinariteit een werkbaar begrip? Er moet geproduceerd worden. Volstaat het om één keer per jaar een artiest de repetitieruimte aan te bieden voor twee maanden en hem vijf voorstellingen te laten spelen? Heeft produktie ook niet te maken met dramaturgie, met technisch personeel, met ateliers,... ?

De discussie over de kunstencentra zal ongetwijfeld een hot item worden in de komende jaren. En hopelijk zal ze breder gevoerd worden dan alleen door de kunstencentra zelf. De discussie betreft het gehele theaterbedrijf en zijn relatie met kunstenaars en publiek. Een stadstheater dat zich eigentijds opstelt, heeft evenveel terechte argumenten om verschillende podiumgenres aan bod te laten komen. De grotere kunstencentra en de zich (hopelijk) vernieuwende stadstheaters (onze zgn. repertoiretheaters) zullen in hun werking naar elkaar toegroeien. Dit kan een belangrijke evolutie worden.

De situatie van de kunstencentra blijft weinig gedefinieerd en nog volledig in ontwikkeling. Indien deze centra alert wensen te blijven, kan de voorgestelde decretale situatie slechts als een overgang worden gezien en gaan we gegarandeerd naar een hertekening van het landschap bij het einde van de eerste subsidieperiode van vier jaar.

Dit kan een boeiend en constructief debat worden, tenminste als de kunstencentra zichzelf niet bezondigen aan het ondergraven van het discussieniveau. De subsidiepot wordt groter, het belang stijgt, dus corporatistische en protectionistische attitudes zijn te vrezen. Indien dergelijke argumenten prioritair worden, mogen we het niveau van discussie en werk wel vergeten.

Hedendaags muziektheater is nieuw en blijkt nog niet in staat om zichzelf op korte termijn precies te situeren in het theaterlandschap. Zal het genre intensief en relevant beoefend worden? Vermoedelijk wel. Kondigt het de finale dood aan van het 'operagenre' zoals wij dat uit de traditie kennen? Ook hier zal het boeiend zijn de zoektocht van het muziektheater naar zijn plaats in het landschap te volgen. Het is wel de vraag of het muziektheater sowieso in staat zal zijn om een zoektocht aan te vangen. Dit per definitie zeer dure genre werd be-



dacht met een begrotingsenveloppe van negen miljoen (volgens de laatste berichten mogelijk gebracht op veertien). Onvoldoende om één muziektheaterproduktie te maken.

De vernieuwde interesse voor muziektheater zegt veel over onze tijd en over de podiumkunsten in het algemeen. Eén van de eigenheden van het muziektheater is de confrontatie binnen het genre zelf van verschillende disciplines. Het muziektheater isoleren is dus zeer onnatuurlijk, de integratie in het geheel van het podiumkunstenbeleid wordt door het genre zelf geëist. Gevreesd mag worden dat de afzondering dit arbeidsintensieve en financieel veeleisende genre in een marginale klem zal houden en dat het in de verdrukking zal blijven, ook al verlopen de artistieke ontwikkelingen positief.

5.

Voor het geheel van het podiumdecreet zijn toelage-enveloppes voorzien voor vier jaar. Dat is zonder discussie hét positieve punt van dit nieuwe decreet. Het geeft aan de theatermaker de mogelijkheid om binnen een lange termijn te plannen, om een beleid te ontwikkelen, om veelvuldige bezoeken aan banken te ontlopen, om liquiditeitsproblemen te vermijden,...

Maar we moeten ook even naar de keerzijde van deze beslissing kijken. Door de sterke nadruk op het positieve van dit element wordt er geen aandacht gegeven aan de mogelijke nadelige gevolgen ervan. Er blijven onduidelijkheden bestaan over de juiste toepassing van deze betoelaging op lange termijn.

Het is de ambitie van de minister om bepaalde begrotingsposten de komende jaren te verhogen. Deze zijn al aangekondigd voor dans en muziektheater. Enkele voorbeelden. Wat gebeurt met een theatergezelschap dat in 1993, bij de aanvang van de vierjarige periode, 'onvoldoende' betoelaagd wordt wanneer in pakweg 1995 de begroting voor het teksttheater verhoogd wordt? Komt dit gezelschap dan nog in aanmerking voor verhoging van de subsidie? Wat gebeurt met een gezelschap dat pas aanvangt met werken in december 1993? Moet het wachten tot het seizoen 1997-1998 (het eerste jaar van een nieuwe vierjarige periode) vooraleer in aanmerking te komen voor toelage? Zal het dan nog bestaan? Wat met een boeiend initiatief dat er wegens de beperkte financiële mogelijkheden bij de aanvang niet bijkon? Moet het definitief stoppen of kan het nog aanklampen wanneer een begrotingsverhoging optreedt? Blijven nieuwe initiatieven verwezen naar de met eerder symbolische mogelijkheden gevulde 'projectenpotten' (bestemd voor eenmalige initiatieven)?

Het decreet is over dit alles niet helder. Het zou goed zijn dat het beleid zich voorbereidt op dergelijke situaties, waar het zich zeker mag aan verwachten. Het zou al te funest zijn een podiumactiviteit te zien ontstaan, artistiek alert en fundamenteel vernieuwend, die zich weerom voor jaren in marginaliteit dient te ontwikkelen.

6.

Leidt dit nieuwe decreet gegarandeerd naar de chaos waar in dit artikel wordt naar verwezen? Neen. Ook ondanks dit decreet blijft de mogelijkheid van een levendig theaterlandschap, maar het wordt afhankelijk van de toepassing door de minister van cultuur. Hier ligt de echte uitdaging. De huidige minister van cultuur is sinds jaar en dag een theaterliefhebber en kent de sector goed. Hij heeft de ambitie om een theaterlandschap te realiseren dat qua degelijkheid zijns gelijke in het Vlaamse verleden niet kent. Geeft dit decreet hem daartoe de mogelijkheid?

De hier aangehaalde en ingebouwde mankementen kunnen ontweken worden door een goed (maar vooral handig) gebruik van het 'instrument' podiumdecreet. Om hiertoe te komen moet de minister heldere en gemotiveerde beslissing durven en kunnen nemen. Meer dan hopen dat de handen van de minister vrij worden gehouden, kunnen we niet. Dat hij zich gesteund weet door verstandige adviezen. Hopen ook dat de politieke klasse de kiesheid heeft om een theaterbeleid mogelijk te maken en niet nogmaals opteert voor een 'belangenbeleid'.

7.

We mogen hopen dat dit decreet positief gebruikt zal worden, maar de tekortkomingen moeten eruit, anders valt te vrezen dat wij ons na jaren in een nieuwe chaos bevinden, cf. de situatie in de eindfase van het vorige decreet.

Tijdens de eerste vier jaar moet het decreet permanent geëvalueerd worden teneinde een nieuwe of minstens een verbeterde tekst ter stemming voor te leggen aan de Vlaamse raad. Dit decreet bevat zoveel onduidelijkheden, verkeerde keuzes, vrijheidsbeperkingen, gebrek aan evolutiemogelijkheden,... dat het onmogelijk een levendig theaterlandschap kan garanderen over jaren. De tekst moet herschreven worden. Het is logisch dat dit gebeurt parallel aan de eerste toepassing. De praktijkervaring zal heel wat informatie geven over de gebreken.

8.

Buiten de praktijkervaring is natuurlijk een aantal basisprincipes essentieel voor het uitschrijven van een theaterbeleid. Zonder volledig te willen zijn wil ik hier - bij wijze van besluit - enkele uitgangspunten schetsen waarop een beleid zich m.i. moet baseren, desnoods in een 'decreet'.

— Het podiumbeleid moet in zijn geheel geformuleerd worden, zodat elke activiteit van de overheid uit dat beleid kan worden afgeleid. Geen organisaties die eraan ontsnappen, geen parallelle subsidiecircuits; een internationaal beleid dat gelieerd is met het 'binnenlandse'; een infrastructuurbeleid dat aansluit op het geheel, enz. Daarbinnen moeten natuurlijk geëigende afspraken gemaakt worden. De essentie is beginselvastheid en helderheid in beleid en toepassing ervan. In het recente verleden hebben verschillende groepen of projecten het meegemaakt dat ze nauwelijks een werkingssubsidie kregen, maar wel een ruime toelage uit de internationale kredieten omdat de overheid geconfronteerd werd met een evidente vraag uit het buitenland. Groepen werden méér (of minstens mede) in leven gehouden door 'lottotoelagen' dan door 'normale' toelagen. Enzovoort.

— Geen geïsoleerde genre-opdeling. De podiuminitiatieven - van welke discipline ook - worden in één beleid ondergebracht, opdat de overheid alert zou kunnen reageren en accenten zou kunnen leggen wanneer die zich vanuit de sector opdringen of aandienen. Nog eens: dit belet niet dat er binnen dit geheel, afhankelijk van het moment, afspraken kunnen gemaakt worden rond zich manifesterende specialisaties, als deze maar niet per definitie een onomkeerbaar eigen leven gaan leiden, of ze daar nu nood aan hebben of niet. De essentie is hier de levendigheid van de kunst. Het is eigen aan de kunst dat ze niet weet wat haar formulering morgen zal zijn. Waarom pretendeert de overheid dat zij dit wel zou weten? Als dit principe niet verwerkt wordt in de ruimte die het beleid dient te geven aan de kunst, kan er vooralsnog geen alert beleid gegarandeerd worden.

— Het permanente gebrek aan financiën blijft de grootste struikelblok om tot een echt podiumbeleid te komen. Wanneer enerzijds



het bestaande niet in vraag wordt gesteld en anderzijds het nieuwe alleen maar mondjesmaat en lukraak wordt betoelaagd, zal men nooit weten hoeveel geld er precies nodig is. Pas wanneer het nu beschikbare geld wordt besteed aan een 'juiste' betoelaging, kan men vaststellen hoeveel er tekort is om een ernstig beleid te voeren.

Af en toe lanceert de theaterwereld slogansgewijs een bedrag: zoveel miljoen bijkomende subsidie is nodig. Dat blijkt echter nooit onderbouwd met argumenten. Dat er geld tekort is, is duidelijk. Hoe groot dat tekort is en welke bestemming bijkomende gelden zouden moeten krijgen, is echter ver van duidelijk. Het zou goed zijn mocht er studiewerk opgezet worden om een preciezere omschrijving te geven van het nodige subsidiepakket.

— Een goede uitbouw van de administratie. De huidige administratie blijft onder-bemand, verplicht te werken met achterhaalde technieken, ondergewaardeerd en stroef georganiseerd. De administratie zorgt niet alleen voor de continuïteit, maar ook voor de know how van de sector van waaruit heel wat beleidsvoorbereidend werk kan gedaan en/of georganiseerd worden. De sector en de overheid hebben nood aan precieze kennis van alle aspecten van de sector. De administratie - of door haar gepatroneerde externe organisaties - is hiervoor de aangewezen bron.

— Het advies aan de minister mag niet 'beladen' zijn. De raden van advies zijn tot nu toe in hun samenstelling, in hun werkwijze en in de degelijkheid van hun advies zeer zwak geweest. Nooit zijn zij erin geslaagd het vertrouwen van de sector te krijgen. De jongste jaren diende de minister meermaals af te wijken van het gekregen" advies omdat het verre van voldeed. De samenstelling van de raden moet gedepolitiseerd worden. Het advies moet handelen over het geheel van de podiumkunsten. Er moet geopteerd worden voor één adviesorgaan dat zich naargelang de onderwerpen of de specialisaties kan organiseren in afzonderlijke werkgroepen of een beroep kan doen op externe experten.

Voor de adviesraden van het nieuwe decreet moeten liefst veertig mensen gevonden worden die kwaliteitsadviezen kunnen leveren. Waar en hoe vindt men in godsnaam veertig Vlamingen met een dergelijke competentie, er rekening mee houdend dat de raden politiek worden samengesteld, moeten beantwoorden aan het cultuurpact en niet meer dan één derde van hun leden uit de sector mogen halen? Nu de samenstelling van de adviesraden bekend is, kunnen we alleen vaststellen dat deze opmerking niet zonder enige grond werd geformuleerd.

Het mandaat van de adviesraad zou in tijd parallel moeten lopen met dat van de minister. Een nieuwe minister moet de gelegenheid krijgen een nieuwe raad samen te stellen en moet kunnen beslissen over de wijze waarop hij wenst geadviseerd te worden. Wil hij dat op een andere wijze dan via een raad, moet dit tot zijn mogelijkheden behoren.

— De verwarring tussen podium- en tewerkstellingsbeleid moet definitief de wereld uit, zeker nu er binnenkort een CAO zal zijn. Hoe belangrijk beide ook zijn, ze mogen met elkaar niet verward worden. Het blijft merkwaardig dat het nieuwe podiumdecreet nog altijd minimale tewerkstellingnormen vooropstelt. Het theaterbedrijf is per definitie arbeidsintensief. Wat zouden de theaters met het grootste deel van hun geld anders doen dan medewerkers aanwerven?

De tewerkstelling in de theatersector overstijgt ruimschoots deze van Boel of Daf, met inbegrip van alle mogelijke toeleveringsbedrijven. De overheidsbekommernis is echter verre van vergelijkbaar. In de theatersector kan geen personeelssanering plaatsvinden zonder dat de sector zelf in zijn essentie wordt aangetast. De tewerkstelling in de podiumkunsten kan niet in gevaar komen. Dat de relatie tussen werkgevers en werknemers moet worden uitgevoerd binnen sociaal en financieel als normaal aanvaarde en aan de sector aangepaste afspraken is duidelijk. Dit wordt geregeld in een CAO.

Een theaterbeleid haalt zijn kracht wanneer het wordt geformuleerd wars van welke 'omstandigheden' ook.

Hugo De Greef

Hugo De Greef is directeur van het Kaaitheater (Brussel)

VAN GOGH,

DE ZELFMOORDENAAR DOOR DE MAATSCHAPPIJ

van Antonin Artaud

vertaling: Jules Dister regie: Martine Boni spel: Marc Steemans première: 12 maart '93 op 13, I7t/m20, 31 maart 1993 en van I t/m 3, 7t/m 10, I4t/m 17, 21 t/m 24 april 1993 om 20u.

DE KNIE VAN DE VOETBALLER (OVER PASOLINI)

script: Willem Carpentier & Rudi Meulemans

regie: Rudi Meulemans spel: Willem Carpentier, Caroline Rottier en Andreas Van de Maele door DE PARADE (Brussel) op 21, 22 en 23 maart 1993 om 20u.

NONKEL (OOM WANJA)

van Anton Tsjechov

regie: Ignace Cornelissen vertaling: Bob Snijers spel: Hans Royaards, Anouk David, Bert André, Christel Domen, Dries Smits, Eddy Brugman, Ria Verschaeren, Mieke Verheyden door THEATER ANTIGONE (Kortrijk) op 24, 25, 26 en 27 maart 1993 om 20u

Theater Zuidpool

Lange Noordstraat 11, 2000 Antwerpen, reservatie & informatie: 03/231 57 58 THEATER

IWUl

R V T


Development and design by LETTERWERK