Met twee woorden spreken
De Culturele Ambassadeurs van de Vlaamse Gemeenschap
Wiens brood men eet diens woord men spreekt, moet minister-president
Het begon allemaal heel onschuldig en naar Vlaamse normen zelfs heel klassiek: een culturele organisatie gaat bij de minister aankloppen om centen te vragen voor een nieuw initiatief. De bewindsman zag daar wel wat in, maar hij wist ook dat het bestaande cultuurbudget nooit zou volstaan om dat nieuwe initiatief te financieren. Daarom zocht hij een verpakking voor het geld en creëerde dus een nieuw begrotingsartikel, waarvan ook andere culturele organisaties gebruik zouden kunnen maken.
Zo ontstond in 1992 de idee van de Culturele Ambassadeurs, waarvoor in het begrotingsjaar 1993 een bedrag van 160 miljoen frank werd ingeschreven. De vraag om extra overheidsgeld kwam van
Dat laatste doet al de wenkbrauwen fronsen. De publieke middelen voor cultuur zijn al niet bepaald genereus te noemen, zodat het cultuurbeleid des te meer om een coherente, orthodoxe en goed doordachte aanpak vraagt: er valt immers géén geld te verkwisten. Nu al lijdt het cultuurbeleid onder een versnippering die de efficiëntie ervan niet ten goede komt. Daar komt bij dat elke cultuurvisie, zo zij al zou bestaan, wordt doorkruist door een parallel subsidiecircuit, dat van de
Cultuurpotjes
Het budget voor de Culturele Ambassadeurs creëert daar een derde subsidiestroom bij. De omvang en dus de impact van die twee extra-subsidiecircuits kan moeilijk worden onderschat: samen zijn die goed voor dik vierhonderd miljoen frank, wat gelijk staat met ongeveer één vijfde van het 'gewone' cultuurbudget. In tegenstelling tot het
Wat voorzitter Van den Brande in Sevilla had meegemaakt, had hem op een idee gebracht. Als hij geld gaf voor cultuur — naast het cultuurbudget dus —, dan mocht hij daar toch iets voor terug vragen? Bijvoorbeeld dat de extra gesubsidieerde instellingen ook hem een pleziertje zouden doen? Dat kon op de drie belangrijke beleidsterreinen die de zijne zijn: als voorzitter van de executieve, als minister van economie en als minister van buitenlandse betrekkingen. Want de titel van
Vooreerst blijkt hieruit een merkwaardige manie van het Vlaamse cultuur denken: dat een artistiek produkt (excuus voor de term) slechts als belangrijk wordt erkend als het eerst in het buitenland wordt geapprecieerd, als het internationale 'uitstraling' bezit. Een selffulfilling prophecy van het gezegde dat niemand sant in eigen land is? Of gaat het om een gebrek aan zelfvertrouwen, meer bepaald wat het eigen oordeel betreft? Nochtans moet cultuur in de eerste plaats in de eigen biotoop kunnen gedijen en daar gesteund worden. Want wat heb ik, pakweg, aan een Vlaams orkest wanneer het zijn lauweren in
Vaseline
Want het Culturele
de buitenlandse. De Ambassadeurs moeten immers in de eerste plaats fungeren als Vlaams visitekaartje in het buitenland, met een heel gerichte opdracht, bijvoorbeeld een concert verzorgen op een plek waar een Vlaamse handelsmissie op bezoek is, met alleen politieke decision makers, captains of industry en andere invités in het publiek. Wat de gedachte daarachter is, verwoordde Van den Brande op 12 juli 1993 in zijn toespraak voor het corps diplomatique ter gelegenheid van de Vlaamse feestdag: 'Het belang van cultuur mag ook vanuit puur economisch standpunt niet onderschat worden. Ik ben ervan overtuigd, dat cultuur meer deuren opent dan om het even welke andere troef waarmee een land, een gemeenschap, een regio internationale contacten tracht te leggen (1).' Kortom, wanneer een orkest zo'n mooie muziek uit zijn instrumenten kan toveren, dan kunnen de landgenoten van die musici, die bouten en schroeven te koop aanbieden, toch ook de kwaadsten niet zijn, toch? De vroegere
De ambassadeurs moeten tenslotte Vlaanderen internationaal tot een begrip maken, meer bepaald tot een merknaam, een brand name, zoals
Dit is geen door wantrouwen ingegeven intentieproces, het is de uitdrukkelijke bedoeling van de hele operatie 'Culturele Ambassadeurs', zoals ze met name is bekokstoofd door Van den Brandes kabinetsmedewerker Kris Rogiers. Dat laatste is niet onbelangrijk, omdat Rogiers ook verbonden was aan het kabinet van Van den Brandes voorganger
Economisme
Het gevolg was dat het economisme ging woekeren, het geloof in de suprematie van de economische wet van vraag en aanbod, van kwantificering, van maximaal publieksbereik, van maximale financiële opbrengst, van onmiddellijk nut. En daar zou ook de cultuur aan onderworpen worden, hoe strijdig dat economistisch beginsel ook is met de kwaliteitsgerichtheid van een levende artistieke praktijk.
Toch, zo bleek, bestaat er een probaat middel om de kunst aan het economisme te onderwerpen: financiële afhankelijkheid. Het instrument daarvoor was de sponsoring vanwege het bedrijfsleven. En daar was ook behoefte aan, want sponsoring bood een oplossing voor de steeds stijgende financieringsbehoeften van de cultuursector, behoeften waarin steeds minder tegemoet werd gekomen door het stagnerende, zo al niet dalende cultuurbudget van de overheid. Voor dat falende cultuurbeleid van de overheid was sponsoring meer bepaald het énige alternatief. Ze werd zelfs officieel van overheidswege bevorderd, zeker door de toenmalige, liberale minister van cultuur
Daar schuilt een wat pijnlijke ironie in. Vele decennia lang was de cultuur in Vlaanderen gepolitiseerd geweest, onderworpen aan ideologische belangengroepen, vooral via de verzuiling. Van in de jaren zestig groeide een sterke tegenbeweging die de cultuur wou bevrijden uit die politieke beknelling — en pas begon dit proces succes te boeken, of daar diende zich, in de jaren tachtig, de nieuwe potentiële kolonisator al aan, de economie.
Het financieel falende cultuurbeleid speelt ook een esstentiële rol in de kwestie van de Culturele Ambassadeurs; het nog altijd ontoereikende Vlaamse cultuurbudget leidt — laat ik het een beetje romantisch stellen — tot een uithongering van de culturele sector, die er vervolgens toe wordt verleid om toch maar een
Maar de Ambassadeurs moeten ook een rol spelen bij het creëren van verkoopsbe-vorderende events en daar is niet elke vorm van cultuur geschikt voor. Het is daarentegen alleen de prestige-kunst, de in sociale termen elitaire kunst die daarvoor dienstig is. Klanten moeten immers niet worden afgeschrikt door culturele experimenten of door kunstenaars die niét met twee woorden spreken. Het is dan ook geen wonder dat Rosas aanvankelijk — in een eerste fase, toen het
Stroomlijnen
Omwille van de aanwijsbare continuïteit tussen het economische prestige-denken van Flanders'
ring door bedrijven. Opvallend daarbij is dat
De column is een ondubbelzinnige eis tot medezeggenschap in de cultuur zelf, niet zozeer organisatorisch, maar specifiek inhoudelijk — de cultuur moet immers van een maatschappij-afgewendheid worden gered. De tekst bevat een duidelijke oproep om de cultuur te stroomlijnen naar een complex waarvan de economie slechts één onderdeel is. Het geheel moet naar het oordeel van
De embryonaire
Er schuilt nogal wat gebakken lucht in die verklaring, maar de tendens is wel even duidelijk als bedenkelijk: er wordt van de cultuurmakers gevraagd dat ze een bewuste keuze zouden maken voor wat Van den Brande denkt wat de Vlaamse identiteit is. Tot in het absurde toe, want het
Wat dat cultureel centralisme van Europa dan mag zijn, is praktisch niet zo makkelijk voorstelbaar (tenware Van den Brande het louter over taal zou hebben), maar het schijnt een Vlaams kunstenaar in alle geval door de minister-president verboden te zijn voor een
Vooral dat Van den Brande het nog nooit nodig heeft gevonden om zijn opvatting van de Vlaamse culturele eigenheid te definiëren, stemt tot nadenken. Achter de idee — en ik kan slechts hopen dat ik mij vergis — schuilt een erg zelfvoldane neiging tot vanzelfsprekend unitarisme, dat geen oog heeft voor de culturele pluraliteit of zelfbeschikking, en dat de kunst meer bepaald klem wil zetten tussen heel specifieke politieke en economische opties. Wat dat precies inhoudt, blijkt dan zo evident (vandaar die arrogantie) dat er blijkbaar niet eens over gesproken moet worden. Het resultaat daarvan is dan wel dat Van den Brande schijnt te pleiten voor een artistiek
Dit is geen goedkope beschuldiging; het volstaat een ander recente beleidsdaad van Van den Brande in herinnering te roepen, de televisieshow waarmee hij zijn project '
(1) Geciteerd in Het Laatste Nieuws, 14 juli 1993, p. 2
(2) Godfried
(3) Het is niet duidelijk wat Van den Brande met dat Europa der culturen bedoelt, maar het situeert zich ergens halfweg enerzijds het
(4)
Auteur Marc Reynebeau
Publicatie Etcetera, 1993-11, jaargang 11, nummer 43, p. 10-12
Trefwoorden brande • ambassadeurs • cultuur • culturele • cultuurbudget • vlaamse • voorzitter • economisme • executieve
Namen Ambassadeurs-geld • Ambassadeursbudget • Ambassadeurschap • BRTN • Basken • Beknopt Verslag • Belgische • Bretoenen • Catalonië • Coca-Cola • Cultureel Ambassadeur • Denemarken • Duitse • Eelco Brinkman • Euro-crash • Europa van • Gaston Geens • Geert van Istendael • Groot-Brittannië • I Fiamminghi • La Petite Bande • Loterij-geld • Loterij-winsten • Luc Van den Brande • Länder • Marc Didden • Marc Reynebeau • Marlboro • Narren van • Nationale Loterij • Nederland • New York • Noord-Korea • Patrick Dewael • Sevilla het hart • Stichting voor Kunstpromotie • Technology en het Ambassadeursinitiatief • Tsjechië • Ultima Vez • Umwelt • V-woord • Van de Perre • Vlaams-realisme • Vlaamse Raad • Vlaamse Staatsraison • Vlaanderen-Europa • Vlamingen • Wallonië • Wereldtentoonstelling • kabinet-Van den Brande
Development and design by LETTERWERK