De ingevroren theatertijd
Op 26 juni legde de
Op het moment dat u dit leest, heeft de zomerzon haar hoogste punt bereikt. Goed twee maanden geleden hebben onze politici - naar oude gewoonte net voor de vakantieperiode -nog enkele zwaarwegende maatregelen getroffen. Eén van de beslissingen betrof de nieuwe subsidieregeling voor de podiumkunsten. Voor de komende vier jaren ligt de werksituatie van het teksttheater, de dans, de kunstencentra en het muziektheater hiermee vast. Het langverwachte antwoord van minister Luc Martens op de adviezen van de verschillende raden veroorzaakte veel beroering. Een onmiskenbaar conservatieve impuls lag aan de basis van het nieuwe beleid. Martens verlengde ondubbelzinnig het leven van gevestigde toneelstructuren en gaf tegelijk haast alle nieuwe initiatieven een nekschot. De verhoging van de subsidies met tweehonderd miljoen en een verdubbeling van de projectenpot konden deze aantasting van het artistieke elan niet verhullen. De dagpers berichtte over de siddering die doorheen het theaterlandschap trok: terecht verontwaardigde proteststemmen én onverkapte pleidooien pro domo volgden elkaar op. Nu lijkt het moment aangebroken om alles op een rijtje te zetten, het epicentrum op te zoeken en achter de geïsoleerde reacties de algemene beweging te traceren die de recente subsidieregeling aankondigt. Het is een evolutie van toenemende verstarring, die zich niet alleen op het niveau van de ministeriële nota aftekent. Ook de adviesraden en een aantal actoren uit het veld zelf gaan niet vrijuit.
De relatie tussen kunsten en subsidiërende overheid is in zekere zin altijd ambigu. Theaters beschouwen zich als artistieke en intellectuele vrij ruimten - en bewegen zich tegelijk in politieke afhankelijkheden van allerlei aard. Theaters zijn publieke instituties - en bestaan enkel bij gratie van het extreme individualisme van diegenen die eraan werken. Deze inherente tegenstelling maakt het theater kwetsbaar. Maar anders beschouwd kan de paradox eigen aan het theater ook vitale energieën vrijgeven. Voorwaarde voor een gezonde wrijving is dan wel een klaar evenwicht tussen de structurele verankering van het theater enerzijds en de artistieke creatie anderzijds. Wanneer de balans naar een bepaalde kant doorslaat, ontstaat een ongezonde situatie. Nu vertoont een politieke beleidsvoering doorgaans een formaliserende neiging. Algemeen structurele argumenten overwegen daarbij al te vaak op specifiek inhoudelijke. Bovendien streeft de structureel erkende theatermaker ernaar zijn gunstige positie in de context van dit subsidiesysteem te behouden of te versterken - terwijl er steeds nieuwe kunstenaars opstaan én het landschap die nieuwe impulsen nodig heeft om zich te blijven voeden. Maar vanaf het moment dat de structuur, de schaal van het theater en de status die daaraan verbonden wordt, de erin ingebedde theatercreatie overwoekeren, verdwijnen reëel artistieke noden uit het zicht. Een rigoureuze status quo dreigt te ontstaan. Met de recente regelingen van overheidswege is het
De verstarring kan afgelezen worden aan het discours dat de verschillende partijen hanteren. Niet zelden zijn het uitgeholde woorden die geen betekenis meer bezitten behalve een berustende, verouderde of een strategische en blind structurele. De taal waarin deze woorden hun plaats vinden, is - hoe kan het ook anders - georiënteerd op de instantie die de touwtjes, of beter: het geld, in handen heeft. Zo was iedereen het erover eens dat de nodig hertekend moest. Codewoord in deze operatie was voor de adviesraden en de minister
Had men niet kunnen voorzien dat dergelijke behoedzame en risicoloze nota's een kolfje zouden zijn naar de hand van de beleidsvoerder? Dat in zijn ogen het gewicht van de
door de raden zelf aangereikte politiek-economische argumenten (structurele
Dus wordt potentieel vers bloed maar op voorhand gedraineerd en alles geïnvesteerd in de verhoopte vernieuwingsdrang van gevestigde organisaties. Zonder hier de waarde van vele van die gezelschappen te willen ontkennen, is het toch zeer de vraag of en hoe die vernieuwing vanuit het centrum tot stand zal komen. Voor de gedupeerde theatermakers aan de zijkant van de grote huizen is het antwoord alvast duidelijk. Voor nieuwkomers is er geen plaats buiten de centraliserende tendensen van het beleid; ofwel zullen ze zich noodgedwongen moeten laten absorberen door de structureel uitgebouwde canoncultuur, ofwel zullen ze er moegevochten het bijltje bij neerleggen. Kunstenaars die al langer aan het werk zijn, vinden binnen de strikt institutionaliserende hoofdtendens bovendien nauwelijks nog ruimte om herbronningsmomenten in te lassen.
Een sterk staaltje van dit institutionaliserende beleid biedt het door Luc Martens gelanceerde concept van de 'samenwerkingsfondsen'. Door op coöperatie aan te dringen tussen de drie stadstheaters en willens nillens een samenwerkingsverband op te dringen aan vier afgewezen - zeer uiteenlopende - theatergezelschappen hoopt hij de
Niettemin staat de cultuurvertegenwoordiger niet alleen wanneer het erop aan komt een éénsporig formaliserende denkpiste in te slaan. Zo lijkt ook een adviesraad het evident te vinden dat de organisatie- en produktievorm onvoorwaardelijk primeert op de persoonlijke merites van de theatermaker. Doel en middelen worden omgekeerd, de individuele kunstenaar opzijgeschoven ten gunste van de door het decreet opgelegde omkadering. Uitspraken in de trant van 'kunstenaar X is een prima theatervakman, maar past niet binnen een uitgewerkte gezelschapsstructuur, dus geen subsidiëring' zijn legio (over
Continuïteit
Nadat ze in weerwil van de bestaande situatie autonome werkvormen hadden opgericht die beter voldeden aan hun individuele behoeften, werd het gros van de tachtigers in '93 uiteindelijk door het beleid structureel gesubsidieerd. Een investeringsfase volgde, waarbij een overwegend kwantitatief bepaald groeimodel ontstond. Om hun sterk produktiegerichte werking te ondersteunen, kwam een reorganisatie van de gezelschapen op gang, werknemers werden aangetrokken en de verlegging van de activiteiten naar de grote scène werd voor velen het hoofdobjectief. De veelbelovende artistieke ontwikkeling van de 'nieuwkomers' ontlokte de adviesraad van '93 een krachtige waarschuwing aan het adres van de grote huizen en gezelschappen. De omzichtigheid waarmee die toen vernieuwingspogingen opstartten, illustreert achteraf bekeken hoezeer hun ontwikkeling in het teken stond van het instandhouden van de verworven positie, van 'continuïteit'. Stond en nog staat, want waar de eis van de tachtigers naar 'continuïteit' aanvankelijk zeer terecht was, heeft dit toverwoord in de huidige context een perfide betekenis gekregen. In de beleidsnota en in menig opzicht ook in de adviezen maskeert dit begrip dat een verouderde werkelijkheid als blauwdruk moet dienen voor de actuele theaterrealiteit. De focus rust nog steeds op de grote vestingen en gezelschappen. En hun aantal neemt alleen maar toe. Zeker, waardevolle, 'oude' initiatieven verdienen het in leven te worden gehouden. Maar wanneer hun verdere uitbouw ten koste gaat van nieuwe ontwikkelingen is er iets grondig mis.
In dat opzicht is het zinvol om erop te wijzen dat de vernieuwing van de stadsgezelschappen schatplichtig is aan de vernieuwingsbeweging zoals die zich in de jaren tachtig buiten die organisaties voltrok. Men ging vissen in het vijvertje van de tachtigers: externe regisseurs en nieuwe acteurs werden aangetrokken, nieuwe dramaturgen kregen een plaats. Kortom: men maakte zich op voor een nieuwe coninuïteitsfase en men wist zich daarin gesteund door een loyale adviesraad en een gulle minister. Maar dit alles ten spijt wil het maar niet lukken. De zoektocht naar een eigen publiek leverde vooralsnog bitter weinig op. Je kan je afvragen waar de kritische opinie het geduld blijft vandaan halen waarmee de uitblijvende vernieuwing binnen de stadstheaters wordt afgewacht, hoe men zich blijft blindstaren op enkele lichtpunten maar halsstarrig doof blijft voor de monotone teneur van het geheel. Theatermakers met minder middelen kunnen in elk geval niet rekenen op eenzelfde dosis geduld.
Veel heeft ongetwijfeld te maken met het beeld dat de stadstheaters van zichzelf ophangen. Wanneer de realiteit niet beantwoordt aan de wensen, dan komt het er op aan een eigen realiteit te creëren. Het 'repertoire' is in dit legitimerende discours wel het meest naar voren geschoven argument. Enkel de grote huizen zouden in staat zijn een degelijk 'repertoire' te spelen, omdat ze over de middelen be-
schikken (een volle rolbezetting wordt voor een verantwoorde presentatie immers als onmisbaar beschouwd). Dat 'repertoire' al in het verleden genoegzaam werd ontmaskerd als een uitgewoond begrip wordt gemakshalve vergeten. Meer nog: de vaagheid van dit prestigewoord maakt het juist zo handig, omdat het naar believen opvulbaar is met betekenissen en bijgevolg steeds inzetbaar in een strategisch discours. Een ander inhoudloos maar dankbaar begrip luidt 'doorstroming'. Om zich van een dialoog tussen oud en nieuw te vergewissen ambiëren zowel kns, ntg als kvs een tweede plateau. Hoewel in dit verband naarstig gewezen wordt op de werkzaamheid van dit model in
Uiteindelijk blijkt 'doorstroming' hoogstens voor recuperatie te staan en komt het er hoofdzakelijk op aan de indruk te wekken dat men nieuwe initiatieven een kans geeft, zodat men rustig zijn gang kan blijven gaan. Weliswaar zijn er onderlinge verschillen in aanpak vast te stellen. Waar de
Deze vaststelling legt inderdaad de vinger op de zere plek. Bij gebrek aan een consequente artistieke visie die moet leiden tot een levendig theaterbeeld legitimeren de grote huizen zich toenemend door zich te beroepen op hun naakte bestaan. De materiële aanwezigheid moet hun werking verantwoorden. De kring is rond, de grenzen ervan worden verstevigd door een beleid dat meer oog heeft voor structuren dan voor vitale theaterkwaliteiten. Het ziet er dan ook naar uit dat wie in de toekomst het gecirkelde gebied zal willen betreden de tol van het conformisme zal moeten betalen. Indien dit scenario bewerkelijkt wordt, treedt de artistieke ijstijd in.
elke eerste
van de maand bij
blaazzuit
CULTUURKRANT VAN VLAANDEREN
Posthoflei 3, bus 10 - 2600
http://www.T3laazuit.lDe/blaa2uit/
Auteur Kurt Vanhoutte, Marleen Baeten
Publicatie Etcetera, 1996-08, jaargang 14, nummer 56-57, p. 33-35
Trefwoorden structurele • vernieuwing • adviesraad • martens • minister • tachtigers • teksttheater • subsidieregeling
Namen Antigone • Berchem Tel. • Bourlaschouwburg • Brussel • De Financieel Economische Tijd • De Morgen • De Onderneming • Duitsland • Gentse • Groeten • Het Salon • Kortrijkse • Kurt Vanhoutte • Laagland • Limburgse • Marleen Baeten • Meg Stuart • Minister voor Cultuur • Nova Zembla • Ultima Thule • Verscheidenheid • Versnippering • Vlaamse • Vlaanderen • Woestijn
Development and design by LETTERWERK