Archief Etcetera


De noodzaak van theater



De noodzaak van theater

Er zijn bewegingen aan de gang in het theaterlandschap – dat geldt zeker voor de grote structuren, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Ivo van Hove vervangt sinds 1 januari 2001 Gerardjan Rijnders aan het hoofd van Toneelgroep Amsterdam. Johan Simons maakt met Paul Koek een nieuwe belangrijk grote structuur in het Zuiden van Nederland. Door de samensmelting van de groepen van Theu Boermans en Frans Strijards krijgt Amsterdam een bijkomend ‘groot' gezelschap. Guy Cassiers kan na bijna drie seizoenen ro theater een eerste balans opmaken. Hetzelfde geldt voor Luk Perceval bij Het Toneelhuis in Antwerpen. Wat gaat er met de KVS gebeuren na het vertrek van Marijnen? En is het NTG door zijn commerciële opties voorgoed verloren als partner in de artistieke definiëring van het ‘grote theater in Vlaanderen'? Enz.

Er zijn bewegingen aan de gang, maar tegelijkertijd is de discussie daaromtrent zo goed als onbestaande. Het perspectief dat wij een theatersector zouden hebben die zich als een denkende en ook op zichzelf reflecterende maatschappelijke persoonlijkheid zou manifesteren, lijkt verder af dan ooit. Het is tijd, meer dan tijd dat het theaterlandschap in Nederland en Vlaanderen zich buigt over mogelijke richtlijnen voor de toekomst. De sector zelf, de overheid, maar ook wij, de critici, zijn van onze kant de laatste tijd veel te veel afwezig gebleven in een noodzakelijk te voeren debat. Het is de jongste tijd vooral de overheid geweest die haar bakens in een mogelijk debat heeft uitgezet. Zowel in Vlaanderen als in Nederland (cf. de richtlijnen van Rick van der Ploeg, cf. de redevoering van Bert Anciaux in de Gentse Vooruit op 7 september 2000) wordt erop gewezen dat het publiek opnieuw een centrale plaats moet krijgen in de cultuurpolitiek. Van der Ploeg gaat zelfs zover om in verband met theater opnieuw de vraag te stellen: waarom iets subsidiëren waar zo weinig vraag naar is? Hij keert daarmee terug naar neoliberale stellingen à la professor De Grauwe van zo'n vijftien jaar geleden.

Met andere woorden: de ‘noodzaak van theater' en wat dat woordje noodzaak dan kan inhouden wordt opnieuw in vraag gesteld. En terecht: dit soort vragen moeten we ons elke dag opnieuw en opnieuw blijven stellen. Wat in die hele onderhuids aangevoelde, maar onvoldoende openbaar gevoerde discussie vooral aan de orde komt, is de vermeende tegenstelling die vandaag opgeworpen wordt tussen de – zeker in Vlaanderen – moeizaam verworven artistieke autonomie van het theater en een maatschappelijke betrokkenheid van datzelfde theater. Daarbij stelt men – heel schematisch – de jaren 1970 en hun politieke theater tegenover de jaren 1980-90 en hun ontdekking van de artistieke autonomie. De overheid lijkt te vinden dat er nu een ‘swinging back of the pendulum' moet plaatsvinden: de artiesten hebben genoeg in eigen tuintje gespeeld en moeten nu terug de wijde wereld in van het grote publiek. Maar zo eenvoudig werken de dingen niet, en waarom zou er een onverenigbaarheid bestaan tussen die moeizaam verworven artistieke autonomie en een maatschappelijke betrokkenheid?

De denkende praktijk van het theater en de mondigheid van zijn makers én van zijn toeschouwers mag alleen maar toenemen. Eén van onze belangrijke taken in deze periode van globalisering en economisme is op te houden theatermakers als entertainers te zien en toeschouwers als consumenten.

Wil je geen doelwit zijn, schreef Brodsky, dan moet je bewegen. Is dit ook niet toepasselijk op het huidige theater en moet er daarom niet op een beweeglijke manier over gediscussieerd worden? Laten we daarom de discussie alvast proberen te openen met een aantal reeds lang doordesemde én recente standpunten. De teksten die wij met die intentie voor u kozen zijn enerzijds van de hand van Peter Brook en anderzijds van Jan Joris Lamers.

In zijn Search for a hunger gepubliceerd in het Engelse tijdschrift Encore in 1961 ging Peter Brook op zoek naar de honger naar / de noodzaak van het theater. Hij haalt er problemen aan (de mondigheid van de spelers, het kader waarbinnen critici hun oordelen plaatsen, de veldwinst van de abstracte kunst, het zichzelf overleven van het naturalisme in het theater, het belang van improvisatie, het tekortschieten van woorden, enz.) waarvoor we eigenlijk vandaag, veertig jaar nà zijn uitspraken, nog geen echte oplossingen hebben bedacht. Het leek ons meer dan waardevol om anno 2001 zijn wijze woorden in herinnering te brengen.

Bij de opening van het Theaterfestival 2000 in Antwerpen spraken Jan Joris Lamers en Klaas Tindemans een dubbele ‘State of the Union' uit; bij die gelegenheid gaf Lamers aan de redactie van Etcetera te kennen ‘wel eens een uitgebreidere tekst over repertoiretheater te willen schrijven'. Door de daarop volgende subsidieproblemen van Maatschappij Discordia kon hij die belofte niet verwezenlijken, maar met het hierna gepubliceerde gesprek halen we de achterstand in: Jan Joris Lamers heeft het hier uitgebreid over een op te richten Nederlands-Belgische repertoirevereniging en over de theatergebouwen die aan een nieuwe theaterrealiteit zouden moeten beantwoorden. Wat hij hier ontwikkelt, is niet meer of niet minder dan een nieuw algemeen paradigma waardoor de Belgisch-Nederlandse theaterwereld geherstructureerd zou kunnen worden met als uitgangspunt niet meer de aandacht voor het eigen profiel maar de gezamenlijke zorg voor een verleden, heden en toekomst van het theater in de Nederlanden.

We voegen er een kort gesprek met Lamers aan toe, verschenen in Theaterschrift 2 uit 1992, waarin hij vormgeeft aan zijn ideaal theatergebouw.

Voor ons fungeren deze teksten als uitgangspunt voor een discussie over de noodzaak van theater, van repertoire, enz. die we in de komende nummers van Etcetera hopen verder te zetten.

MVK


Development and design by LETTERWERK