Archief Etcetera


Smaakmaker: PIGMENT Ludion/Vlaams Theater Instituut



Smaakmaker: PIGMENT Ludion/Vlaams Theater Instituut

PIGMENT ludion/vlaams theater instituut

Smaakmaker

In de kelderverdieping van het Van Abbemuseum in Eindhoven staat een video-installatie van Gary Hill, uit 1991-1992. Achtendertig boeken liggen over de vloer verspreid: grote en kleine, dikke en dunne, opengeslagen of dicht. Allemaal zijn ze ingebonden in een stevige zwarte kaft. Zes projectoren hangen laag boven de grond en vullen de bladzijden van de opengeslagen boeken met zwart-wit beelden. Het kleinste boekje bevat geen tekst. Op de witte bladzijden wordt aanhoudend een beeld geprojecteerd van handen die lippen aftasten. Over de andere opengeslagen boeken vloeien langzaam beelden af en aan: twee gezichten met gesloten ogen, twee torso's, twee keer een passerend lichaam, een stoel die zich aan een touw omhoog draait tot hij oplost in een puntje in de ruimte. Een zevende projector - in het centrum van de installatie -hangt wat hoger, zodat de handen die hij projecteert meerdere boeken aftasten. De videobeelden lichten de boekbladzijden op in het donker, zodat de tekst zichtbaar wordt. De grote letters nodigen uit tot lezen, maar omdat de tekst afloopt tot aan de bladranden, vallen er aan weerszijden van de inbindnaad letters weg. Zo wordt het lezen uiteindelijk toch een onmogelijke zaak. De tekst (fragmenten uit Maurice Blanchots The Last Man) lost op in bewegende mensenlichamen, die -net zoals de stoel van de lezer- opgaan in de ruimte.

De titel

De redactie van PIGMENT stond ongetwijfeld voor de omgekeerde uitdaging: hoe leg je het per definitie vluchtige theaterwerk vast in een boek, zonder dat je het ge-

vangen zet in tekst? Hoe stel je het prille werk van jonge makers te boek zonder dat je het vastpint op een discours? Vijfentwintig 'onderwerpen' -kunstenaars, artistieke projecten, organisaties, infrastructuren- komen elk in zes bladzijden tot leven. Vijfentwintig auteurs van divers pluimage kregen een seizoen lang de kans om hun onderwerp te volgen en te ontmoeten. De opdracht luidde om, 'al dan niet in overleg, in een korte tekst de DNA-code van een artistieke praxis te ontcijferen'(p.5). De titel van Gary Hills werk zou hier als motto kunnen fungeren: I believe It Is an Image in Light of the Other. Waarmee ook meteen gezegd is dat het licht dat die 'andere' op de zaak werpt zeer bepalend is voor het beeld dat we van elk onderwerp krijgen. Sommige teksten reiken niet verder dan een cafébabbel, vrijblijvende impressies, idolatrie of het inpassen van het onderwerp in een bepaald discours. Andere auteurs hebben zich als 'betrokken onderzoekers' op hun onderwerp geworpen en slagen erin om het in een uiterst kort bestek aan de lezer te openbaren. Zo zet Steven De Belder helder uiteen welke vanzelfsprekendheden van het idee 'dansvoorstelling' Christine De Smedt met 9x9 ter discussie stelt en hoe de inzet van een 'massa' mensen haar helpt om een conceptueel en zelfreflexief mediumonderzoek toegankelijk te maken voor een breder publiek. Marianne Buyck zoekt zich aan de hand van de begrippen 'actie' vs. 'handeling' en 'theater' vs. 'voorstelling' een weg door het grensgebied waarin Benjamin Verdonck zich beweegt. Sommige auteurs hanteren meer poëtische of minder voor de hand

etcetera 91 ()!) O

63



liggende tekstvormen. David Van Reybrouck schreef rake en poëtische impressies als onderschriften bij onbestaande foto's van Circus Ronaldo. Erwin Jans gaf de teksten van Het Maskesmachine een prominente plaats en voorzag ze van duidende voetnoten.

Naast deze eerder subjectieve benaderingen schreven diverse medewerkers van het Vlaams Theater Instituut een kort informatief tekstje over elk onderwerp. Voeg daarbij nog het overvloedige fotomateriaal en er ontstaat een levendig, kaleidoscopisch beeld. Vormgever Paul Boudens accentueerde de identiteit van elk onderwerp door het voorhanden zijnde materiaal telkens in een specifieke vormgeving te presenteren, wat van het boek in zijn geheel een veelkleurig feest voor de zintuigen maakt. Het boek draagt niet voor niets de titel PIGMENT.

De ondertitel

De ondertitel Tendensen in liet Vlaamse podiumlandschap is problematischer. De 25 behandelde kunstenaars, artistieke projecten, organisaties en infrastructuren worden gepresenteerd in vier rubrieken: Noni donnépar i'auteur, Hybriden, (Ontroerend goed, Nomaden. Samen met vijf essays leggen ze enkele favoriete thema's van de VTi-redactie bloot: de persoonlijkheid van de kunstenaar, de hybriditeit van heel wat artistiek werk, de plaats van het theater in de stad, de relatie van het theater met het publiek. Zijn dit ook nieuwe kenmerken van het Vlaamse podiumlandschap? Sla er 20 jaar Etcetera op na en je moet besluiten van niet. Andere kenmerken van zowel 'tachtigers' als 'negentigers' (dus ook van een aantal geselecteerde onderwerpen), komen niet naar boven in de structuur van het boek of in de begeleidende essays. Het zelfreflexieve onderzoek van het gehanteerde medium bijvoorbeeld blijft zo goed als buiten het vizier, waardoor de indruk gewekt wordt dat negentigers hier niet

(meer) mee bezig zijn, terwijl het misschien juist interessant is om na te gaan op welke manier deze kunstenaars hun medium onderzoeken. Trouwens, is het geen contradictie om enerzijds de diversiteit van het podiumlandschap te benadrukken en anderzijds -min of meer impliciet- te poneren dat 'de negentigers' zich onderscheiden van 'de tachtigers'. In zijn repliek op Rudi Laermans' poging om de 'tachtigers' te vergelijken met de 'negentigers' geeft VTi-directeur Michel Uytterhoeven zelf aan hoe sterk dit soort spreken gevoed wordt door de artiesten die je per generatie voor ogen houdt en hoezeer de korte historische afstand je belet om nu al grote lijnen te zien. Maar dat heeft de VTi-redactie blijkbaar niet belet om zelf een (niet gemotiveerde) reducerende strategie te hanteren bij de selectie van de 'onderwerpen' en 'tendensen'.

De structuur en begeleidende essays schetsen dus eveneens 'an image in light of the other'. Ze zeggen minstens evenveel over de favoriete thema's van de VTi-redac-tie als over de tendensen in het Vlaamse podiumlandschap. Logisch eigenlijk: PIGMENT is niet alleen een internationaal visitekaartje van de podiumkunsten in Vlaanderen, maar ook van het VTi zelf, dat via het boek enkele aspecten van zijn werking in de verf zet: draaischijf voor informatie (de VTi-databank en het VTi-documentatiecentrum leverden het materiaal voor de informatieve tekstjes bij elk onderwerp), internationale promotie (het belangrijkste doel van dit boek), kritisch forum. De essays belichamen uiteraard de kritische functie van het VTi, maar er is meer. Bij nader inzien vormt het hele concept van dit boek een antwoord op enkele tendensen die het spreken over podiumkunsten in Vlaanderen kenmerken, zoals de neiging om artiesten in een bepaald discours in te passen en de grote aandacht voor organisatorische kwesties in

de sector, maar vooral: de discussies over publieksparticipatie en -verbreding, de vragen over de maatschappelijke relevantie van de podiumkunsten en het engagement van de podiumkunstenaars. De ondertitel van PIGMENT zou dus beter luiden: (Een antwoord op) Tendensen in het discours over de podiumkunsten in Vlaanderen. Welke antwoorden geeft PIGMENT!

Kleurrijk Vlaanderen

In zijn voorwoord geeft Michel Uytterhoeven aan dat PIGMENT in zekere zin een voortzetting is van het Kritisch Theater Lexicon (bescheiden uitgegeven, maar goed gedocumenteerde monografieën over theatermakers, mb), waar zijn voorgangers aan gewerkt hebben. Maar 'nog meer is dit boek vervolg én repliek op Alles is rustig. Het verhaal van de kunstencentra (VTi, 1999, toen Uytterhoeven nog geen directeur was, mb). Opmerkelijk aan dat verhaal was het welhaast romantische gevoel van verlies van de oorspronkelijke idealen van de kunstencentra, dat met de professionalisering, verstening, verzakelijking en erkenning gepaard ging. (...) PIGMENT wil proactief en prospectief op zoek gaan naar die kunstenaars, die door hun creatieve praktijk vandaag een begin van antwoord geven op die lome gevoelens van verlies en nostalgie.' (p-4)

Maar is het beeld dat PIGMENT schetst niet even romantisch? De Vlaamse podiumkunsten als een ongerept veld waarin de vogelen alles zelf zaaien en maaien, zonder werkplaatsen, kunstencentra, stadstheaters of andere productiestructuren die hen ondersteunen, en die zich tevens kritische vragen stellen over hun eigen positie en werking in een steeds sterker geme-diatiseerde en gecommercialiseerde cultuur. Klinkt volgende zinsnede van Uytterhoeven in deze context niet nogal cynisch? 'De grote toneelhuizen in Vlaanderen staan voor de opdracht van een grondig

zelfonderzoek. Veel succes Jan Goossens, Guy Cassiers en Johan Simons.'(p.l94) Hoort het dan niet tot de taken van het VTi om dit onderzoek kritisch te begeleiden?

Geert Opsomer schreef in De verloren eer van de kunstencentra (brochure bij het boek Alles is rustig, p. 12): 'De veranderde wereld noopt de kunstencentra anno 1999 nieuwe speelkaders te ontwikkelen. Retoriek over de emancipatie van de performer en de gewenste con-textualisering van zijn oeuvre moet rekening houden met de onvermijdelijke recuperatie door de markten productiedwang. De vragen die zich opdringen zijn politiek: hoe kan het kunstwerk zijn resistentie bewaren? Hoe kan het kunstwerk ontsnappen aan een al te elitaire, narcistische receptie en opnieuw de inzet van een samenzwering worden? Hoe kan een autonome artistieke mededeling gekoppeld worden aan een maatschappelijke kroniek? Hoe kan een autonome creatie de voorwaarden van productie en receptie in hun kern aantasten? Enz.' Het zijn pertinente vragen die zeker ook een aantal kunstenaars die in PIGMENT voorgesteld worden ter harte gaan, kunstenaars zoals Het Maskesmachine, die aangeven dat een gepaste ondersteuning nodig is om het werk te kunnen voortzetten. Ik kan me niet voorstellen dat het VTi dergelijke vragen niet belangrijk vindt, maar waarom gaat dit hele boek, dat volgens VTi-medewerker Joris Janssens 'bouwstenen aanreikt voor een nieuw verhaal over de maatschappelijke relevantie van podiumkunsten' (p. 100) in een grote boog om netelige organisatorisch-structurele kwesties heen? Het antwoord moet waarschijnlijk gezocht worden in het belangrijkste doel van deze publicatie: 'de internationale promotie van podiumkunstenaars uit Vlaanderen' (p.4). |Met dat doel verschijnt PIGMENT trouwens meteen ook in het Engels; des te spijtiger voor alle kunstenaars die dit presenteer-

64 9 9 9 etcetera 91



blaadje om een of andere niet nader verklaarde reden aan hun neus zien voorbijgaan.)

Helemaal conform aan zijn promotieopdracht is PIGMENT dus op de eerste plaats smaakmaker, op de tweede plaats document, en pas op de derde plaats duiding. Kritiek is helemaal niet aan de orde; van een eigen discoursontwikkeling-bijvoorbeeld over (artistieke) onderwaardering en (maatschappelijke) overschatting, zoals Manu Claeys in zijn essay bepleit- is hier nauwelijks sprake. In het beste geval kan je de keuze om te focussen op een aantal individuele kunstenaars -waarvan velen zich duidelijk inlaten met de band met het publiek- begrijpen als een poging om de artistieke onderwaardering en de maatschappelijke overschatting te counteren. Maar of met deze small is beautiful-benadering de basis gelegd is voor 'een nieuw verhaal over de maatschappelijke relevantie van podiumkunsten'? Dat nieuwe verhaal ruikt in elk geval verdacht veel naar de promotie van een kleurrijk Vlaanderen dat perfect aansluit bij het exotische beeld dat men in het buitenland koestert van België en zijn bewoners.' sympathiek, lichtjes anarchistisch en surrealistisch, lichtjes internationaal ook, maar vooral ongevaarlijk en overwegend blank. Net zoals in het heersende politieke -kleurrijk Vlaanderen-discours staat in PIGMENT de Vlaamse aanwezigheid in Brussel in het teken van culturele infra-

structuur en internationale uitstraling. Het geduldige, zoekende werk van een aantal Brusselse artiesten en andere inwoners van de Belgische hoofdstad is zeker op zijn plaats in een nieuw, kleurrijk verhaal over de maatschappelijke relevantie van podiumkunsten, maar past duidelijk niet in een boek dat de Vlaamse podiumkunsten internationaal moet promoten.

Conclusie: de kleurfilter waarmee het VTi zijn beelden projecteert, biedt een erg specifieke lezing van het Vlaams podiumlandschap. De PIGMENT-projectie maakt heel wat veldwerk onleesbaar en laat een aantal aspecten (tendensen?) on(der)belicht.

Marleen Baeten

michel uyttérhoeven e.a., PIGMENT. tendensen in het vlaamse podiumlandschap, ludion/VTi, 2003, 204 pp, 30 euro.


Development and design by LETTERWERK