Archief Etcetera


Lectuur op een dubbel niveau: Kunst in netwerken (Pascale Gielen)



Lectuur op een dubbel niveau: Kunst in netwerken (Pascale Gielen)

De laatste monografie van Pascal Gielen kan gelezen worden als een duidend, artistiek selectief en bij wijlen onthullend verhaal over hemelbestormers, culturele beoordelaars en makelaars in actie. Of als een theoretisch gelardeerde histoire-bataille van de hedendaagse dans en beeldende kunst in Vlaanderen na de jaren zeventig. Het gaat inderdaad over Anne Teresa De Keersmaeker, Jan Fabre, Alain Platel, Wim Vandekeybus, Michel Uytterhoeven, Bruno Verbergt, Jan Hoet, Thierry De Cordier, Wim Delvoye en misschien ook over u. Maar ook bij-

voorbeeld over het Kaaitheater, het Stuc en Klapstuk (nu samen Stuk, nvdr), deSingel, De Beweeging (nu WP Zimmer, nvdr), het Museum van Hedendaagse Kunst Gent of het SMAK, het MuHKA en Roomade. Het boek is echter meer dan een eigentijdse geschiedenis van twee internationaal overlopende kweekvijvers die de voorbije drie decennia binnen de Vlaamse Gemeenschap uitgekristalliseerd zijn. Kunst in netwerken is een afgeslankte versie van een innovatief sociologisch proefschrift, dus van enkele mensjaren hard labeur, intellectueel zoekwerk

en getwijfel. Het boek draagt er nog veel sporen van. Het eindresultaat is welkom: zowel omdat het een radioactieve theoretische lading importeert in de vertooggemeenschappeii in Vlaanderen, als omwille van het feit dat het voldoende empirische lekkere brokjes, verhaallijnen en uitspraken bevat die diverse categorieën van geïntendeerde lezers (van Etcetera) op zichzelf zullen kunnen smaken.

Het is dus een relaas van de zoektocht van een jonge Vlaamse socioloog naar bruikbare methodes, concepten en inspirerende coryfeeën. In casu zijn we hier getuige van een worsteling om het onvermijdelijke werk van Pierre Botir-Dieu te verteren en ervan los te komen, onder andere via actor-netwerktheorie (Michel Callon, Bruno Latour, ...) en via auteurs die het verzoenen van de net genoemde sterren en ideeën betracht hebben (zoals Luc Boltanski en Laurent Thévenot en gezien het onderwerp vooral Nathalie Heinich). Gielen introduceert auteurs en delen van huil werk naarmate ze in het betoog nodig zijn. De keuzes zijn gedurfd en interessant. Hierbij had echter ook ruimte mogen genomen worden voor de discussies (nou ja, ... schermutselingen) tussen Bour-dieu en de protagonisten van actor-netwerktheorie (ANT). Of voor het nog meer in beeld brengen en bespreken van studies (binnen en buiten de sociologie) die eveneens op die auteurs zijn uitgekomen en daarmee experimenteren. Binnen de Parijse melkweg (die het theoretische referentiekader van Gielen sterk gestructureerd heeft) was ANT, zeker toen Bourdieu nog leefde, een openliggende zenuw en is zij pas langzamerhand, precies tussen de jaren 1990 en vandaag, salonfähig geworden. Bourdieu verdient postuum een wederwoord, omdat hij zich in diverse publicaties zeer expliciet en hard heeft uitgesproken tegen actor-netwerktheorie. Het feit dat een geleerde als Bourdieu daarbij zo ver gaat bij het aanpakken van Callon en

Latour 'a se sentir justifié d'attaquer non seulement les défauts ou les fautes d'un texte, tnais les propriétés les plus personnelles de la personne'' is zelfs onder sociologen toch wel heel ongebruikelijk en mag dan ook niet onvermeld blijven. Ook al gaat Bourdieu hier uit de bocht, de virulentie signaleert dat ANT toch niet evident is en dat er wolfijzers en schietgeweren aanwezig zijn. De regietechniek van Gielen, die theoretici mobiliseert waar ze van pas komen in een verhaal, houdt met andere woorden soms enkele zaken buiten beeld (zoals de ambigue status van ANT in de sociale wetenschappen en het feit dat Bourdieu zelf daarover wild herrie schopte: water en vuur).

Het is ook op een ander domein jammer dat de getalenteerde academicus in zijn meesterwerk niet radicaal all the way is gegaan en mee plooit naar een academische werk(plaatsen)verdeling. Op pagina 230 bijvoorbeeld wordt de hulp ingeroepen van 'de kunstwetenschapper' die 'de socioloog' moet aanvullen en wordt gespeculeerd op 'kunstwetenschappen' om iets essentieels over kunst te zeggen. Maar dit gaat in tegen de geest van de theorieën en methoden die Gielen met verve introduceert en demonstreert. Het feit dat de auteur nadat hij zover zijn nek heeft uitgestoken, meent te moeten stellen 'Ik blijf namelijk socioloog zonder kunstwetenschappelijke ambities' (p. 112) mag geen invloed hebben op de theorievorming, want daar heb ik als gebruiker geen boodschap aan. Wat zijn hier trouwens 'kunstwetenschappelijke ambities'? Veel liever ga ik mee met 'een eclectische aanpak. Enkele inzichten van Bourdieu worden behouden en vervolgens gecombineerd (...) empirische bevindingen aan de meest uiteenlopende theoretische invalshoeken gekoppeld.' (ook p. 112) Auteurs als Latour hebben immers zelf diepe raids ondernomen in allerlei domeinen van de kunstgeschiedenis. Denk maar aan de publicaties van Latour

etcetera 92 O O O

57



over religieuze kunst, aan zijn tentoonstellingen en publicaties onder de titel Iconoclash, aan recente interventies in Tate Modern, enzovoort. Een collega-cultuurwetenschapper (maar evengoed een actuele kunstenaar) die een even goede neus voor intellectuele actualiteit heeft als Gielen is natuurlijk zelf ook allang bij Latour, Callon en ANT gaan snuffelen. Met andere woorden, het onderzoeksveld is (zeker voortaan) zelf erg beïnvloed door de theorieën en concepten van de sociologie. Dit stelde Gielen zelf in verband met Bourdieu (rond 'doxa') vast. Dit leverde voor het boek hilarische passages op zoals 'Bourdieu, dat is katholieke theorie...Het is toch opvallend dat men aan de KUL juist daarmee afkomt.' (p. 139). Zie ook de toegeving 'Zo stelde de onderzoeker bijvoorbeeld met enige ontzetting vast hoe groot het Bour-dieu-effect in beide sectoren was. Noties als "veld", "symbolisch kapitaal", "habitus", worden hier immers vlot gebruikt. De vraag is of 'middle-range theorieën zoals de ANT dezelfde impact hebben op deze zelfobservaties' (p. 233). Ja, natuurlijk, dit is nu volop bezig. Kunst in Netwerken én de theorieën die daarin worden aangekaart worden best niet genegeerd door theater- of danswetenschappen of door kunstgeschiedenis met ambities.

Een veilige commentaarpositie binnen iets als 'cultuursociologie' is op deze manier trouwens (verder) moeilijk, want er werden vele denkbare schansen en schermen opgegeven. ANT is een methode die de veronderstelde autonomie van velden doorkruist en vooral een methode om daarbij machtsprocessen en -effecten te analyseren. Door zowel klassieke als veel minder orthodoxe onderzoeksmethodes (tot en met het registreren van informatie van mensen in benevelde toestand op 'tussenmo-menten') te hanteren en te flirten met de methodes van onderzoeksjournalistiek in combinatie met

beleidsrelevant onderzoek, stelt men zich als onderzoeker niet alleen kwetsbaar op, maar wordt het ook steeds moeilijker te ontkennen dat men zelf steeds meer als actor, als (mede)speler, fungeert. Zou het trouwens toeval zijn dat juist de voorbije jaren zoveel journalisten in Vlaanderen hun job voor een (andere) beleidsfunctie hebben ingeruild en is ook dat geen illustratie van verschuivingen die je ook bijvoorbeeld in cultuursociologie merkt? De ontmaskering van machtsmechanismen en van 'geloof' in autonomie (van het veld van de kunst, maar ook van wetenschap) was datgene waarmee Pierre Bourdieu veel stof deed opwaaien; de ANT-auteurs doen dit in het kwadraat. Cultuursociologen geven zo gebruikers van hun werk alles in handen om zelf als spelers te worden geïdentificeerd. Het is echter nog maar de vraag of dat slecht is. Is dit een kwestie van rechter en partij of gewoon van meer duidelijkheid over wat anders verhuld blijft? Of spelen beeldvorming en wetenschappelijk onderzoek vandaag in het cultureel regime in Vlaanderen de sleutelrol die 'internationale betrekkingen' twintig jaar geleden speelden: stof voor een vervolgonderzoek in deze velden? Dit onderzoek(srapport), en meer nog de afgeleide vorm in het controversiële boek van Pascal Gielen en Rudi Laermans, Een omgeving voor actuele kunst. Een toekomstperspectief voor het beeldende-kunsten-landschap in Vlaanderen, Tielt, Lannoo/IBK, 2004, zullen in de nabije toekomst zelf onvermijdelijk het voorwerp van onderzoek moeten uitmaken, als voorbeeld van hoe de combinatie tussen theorie en empirie tot een 'bruikbaar discursief product wordt getransmu-teerd' (p. 220). Hoe dan ook, het levert spannende wetenschap op.

Kunst in netwerken kan ook op een andere manier geconsumeerd worden: als een uitstekend geïnformeerde bijdrage tot de geschied-

schrijving van twee culturele velden in Vlaanderen. Er worden zeer interessante cijfers, documenten en getuigenissen samengebracht. Een detailopmerking moet daarbij wel worden gemaakt. Vreemd en anachronistisch is het feit dat alle geldbedragen in Belgische frank in dit boek systematisch worden omgerekend naar euro. Er wordt echter geen rekening gehouden met inflatie, met de evolutie van prijzen en lonen, waardoor moeilijk te vergelijken elementen naast elkaar gezet worden en verkeerde indrukken kunnen worden gewekt. 40.000 Belgische frank was in 1980 véél meer waard dan 1000 euro vandaag. Deze geldkwesties zijn niet onbelangrijk, want een belangrijk deel van het boek handelt over de omzetting van symbolisch naar economisch kapitaal (begrippen van Bourdieu). In het verhaal van de hedendaagse-danswereld is dit economisch kapitaal vooral aanwezig in de vorm van overheidsgeld (subsidies, internationale kredieten) en in dat van de hedendaagse beeldende kunst daarnaast ook via privé-kapitaal (van banken, bedrijven en andere verzamelaars). Dit thema leverde schitterende bladzijden op, onder andere in de vorm van een analyse van het strategisch handelen van het Leuvense Klapstuk (pp. 41-44). Het blootleggen van het mechanisme waardoor, via het aanboren van extra-geldbronnen en door onder de prijs te werken, internationaal symbolisch kapitaal kon worden verworven -wat dan weer binnen Vlaanderen kon ingezet worden om subsidies te bedingen- is een knap staaltje werk. Het zijn voorbeelden van procédés waarvoor het begrip 'accumulatieve spiraal', geïntroduceerd op p. 175, goede diensten kan bewijzen. De 'ambassadeursrol', de buitenlandse accumulatie via reizende dansvoorstellingen of via 'kunstwerken die op afstand handelen', blijkt daarbij erg belangrijk. De paragraaf tussen provincialisme en internationalisme (pp. 168-179) is in

dat verband bijzonder informatief. De casestudies zijn soms licht onderkoelde pareltjes van onderzoek, zoals bijvoorbeeld de analyse van de riskante gebouwen- en façadepolitiek van het SMAK. Interessante informatie in combinatie met geschikte theoretische instrumenten en klankborden leveren verhelderende bladzijden op. Dit boek gaat over veel meer dan 'artistieke selecties' in de enge zin van het woord, keuzes zoals bijvoorbeeld beoordelingscommissies die idealiter in naam van een veld zouden moeten proberen te maken. Het biedt ook een inzicht in een andere betekenis van het woord 'selectie', waar in de Van Dale nota bene 'sociologisch' bij staat: 'het mechanisme waardoor bepaalde individuen of groepen overleven of slagen, waar andere, die in dezelfde situatie verkeren, sterven of falen.' Dit is niet 'natuurlijk', maar een kwestie van constructies, combinaties en netwerken. Wie zich als lezer de moeite getroost om doorheen het sociologisch referentiekader van concepten en auteurs heen te kijken, krijgt ongemeen boeiende inkijkjes en inzichten over hoe het er in de hogere regionen van de voedselketen in de wereld van de kunst soms aan toegaat. Kortom, Kunst in netwerken is geen gemakkelijk, mooi uitgebalanceerd of afgeborsteld werk, maar in elk geval een vernieuwend, informatief én controversieel boek.

Marc Jacobs

Pascal Gielen, Kunst in netwerken. Artistieke selecties in de hedendaagse dans en de beeldende kunst, Tielt, Lannoo, 2003, 263 pp., ISBN 90 209 559 4

I Bourdieu, P., Science de la Science et ré-flexivité, Paris, Raisons d'agir, 2001, p. 64

58

® ® ® etcetera 92


Development and design by LETTERWERK