nister Bert Anciaux), komt hoe dan ook nogal vreemd over in het licht van het gros van de hedendaagse kunstproductie. Want wie ook maar een beetje vertrouwd is met de actuele beeldende kunst, de hedendaagse dans of de contemporaine muziek, weet dat er in musea of op podia nogal wat esthetische, menselijke en sociale 'lelijkheid' of'banaliteit' getoond wordt. Ooit grossierden de kunsten in Schoonheid en idealiseerden ze daarom 'la condition humaine', ook bij de uitbeelding van tragische situaties. De kunst was een domein dat excelleerde in -om met Ernst Bloch te spreken- 'das Prinzip Hoffnung', het geloof in de mogelijkheid van een menswaardig leven, incluis een humaan lijden. Dat geloof wordt nu al een tijdje niet langer veelvuldig beleden binnen de kunsten. Moderne en hedendaagse kunstuitingen zijn niet uit op verzoening, noch van de gebruikte materialen of elementen binnen harmonieuze composities, noch van de mens met zichzelf. Ze huldigen, dixit Theodor Adorno, het principe van het niet-identische, van het verscheurende of dissonante. Of dat goed of slecht is, is hier niet de vraag. Ik volsta met de vaststelling dat deze karakterisering van de moderne en hedendaagse kunst, die haar identiteit overigens helemaal niet uitputtend vat, moeilijk valt te rijmen met een louter positief getoonzet participatiebegrip. Maar dat is dan ook dé blinde vlek in het politieke participatiediscours: het is opvallend zwijgzaam over de kunst van tegenwoordig.
Vanuit filosofische hoek werd tijdens de voorbije decennia een alternatieve visie op kunstparticipatie bepleit die de spreekwoordelijke lelijkheid van nogal wat moderne en actuele kunstwerken wél ernstig neemt (voor Vlaanderen, zie bijvoorbeeld de bijzonder lezenswaardige publicaties van Frank Vande Veire). De filosofische insteken variëren, van Kants beschouwingen over het sublieme (die Jean-François Lyotard actualiseerde) over Jacques Lacans notie van het Reële als 'traumatisch', tot de beschouwingen van de late Jacques Derrida over 'het spoor van andersheid' of het radicaal differente. Ondanks de uiteenlopende ijkpunten luidt de conclusie in de regel dat geslaagde kunst confronteert, en wel met de radicale eindigheid van het menselijke. Die eindigheid kan slaan op het niet op te heffen tekort dat het menselijke verlangen structureert, op de onmogelijkheid van een adequate voorstelling of representatie... Alweer, de toonaarden verschillen, maar de melodie blijft dezelfde. Hedendaagse kunst, zo luidt het eindverdict, stemt niet vrolijk omdat ze confronteert met iets dat we liever niet weten en daarom verdringen, terwijl het wel degelijk ons menszijn en samenleven doortrekt. In de stereotype slagzinvariant heet het dan dat de hedendaagse kunst in onze maatschappij de plek bij uitstek is waar 'het Andere' momentaan (een) plaats vindt. We komen er onze nachtzijde tegen, de dubbelganger die we óók zijn maar die we liever niet ontmoeten.
In deze alternatieve visie op participatie houdt de kunst ons nog steeds een spiegel voor, maar daarin verschijnt een allesbehalve geflatteerd zelfportret. Of nog: kunst herinnert ons aan iets dat we
liever vergeten -wat we dan ook doen, behalve in onze relatie tot het geslaagde kunstwerk. Het gaat om een benadering die zich eveneens committeert aan de Bildungsnotie, alleen zou het via kunstparticipatie verworven (zelf)inzicht niet meteen de uitbouw van een harmonieuze persoonlijkheid annex levenswandel bevorderen. Ze gaat trouwens nogal eens hand in hand met de gedachte dat de confronterende herinnerings-arbeid van de actuele kunst ook van fundamenteel belang is voor de politieke democratie. Want net als de kapitalistische consumptie-economie stoelt die op een dubbel ideaal: enerzijds dat van een transparant zelfinzicht (de kiezer of koper die weet waarom zij/hij juist deze en niet een andere keuze maakt), anderzijds de mogelijkheid van een instrumentele beheersing van zowel zichzelf als de samenleving (de verzorgingsstaat die voor alle individuele en sociale problemen een oplossing in het vooruitzicht stelt). De hedendaagse kunst zou het fictieve, letterlijk ongefundeerde karakter van deze premissen tonen via de gedurige representatie van een niet te remediëren affectieve en cognitieve eindigheid. Bij kunstwerken die ertoe doen -er zijn er natuurlijk veel meer andere, maar daar heeft de kunstfilosofie het haast nooit over- botsen we op een weerbarstige 'andersheid' die een volledig begrijpen of (zelf)inzicht onmogelijk maakt en tevens alludeert op een fundamenteel bestaanstekort waaraan het politieke bedrijf niet kan laboreren -wat het dan ook beter zou (h)erkennen. Mijn probleem met deze benadering, die ik hier -toegegeven- nogal grof heb gepenseeld, is juist dat ze binnen het klassieke paradigma van 'Bildung of persoonlijkheidsontplooiing blijft. Maar ze 'desubli-meert' dat ook, zet het zelfs op zijn kop door het actuele kunstge-beuren te herinterpreteren als die exclusieve maatschappelijke plaats waar Waarheden worden getoond waar we niet, of slechts heel moeizaam, kunnen mee (samen)leven. Deze voorstellingen laten zich integreren in persoonlijkheid noch maatschappij, want het gaat om 'het Andere', de niet te recupereren eindigheid van elk verlangen of representeren. Toch zou de confrontatie met deze andersheid ertoe doen, voor onszelf evengoed als voor de democratie - per slot van rekening berust die eveneens op het geloof in de mogelijkheid van een transparante representatie (van 'de wil van het volk'; het democratische principe van volkssoevereiniteit). De geslaagde kunstparticipatie wordt zo herleid tot een vorm van morele communicatie, zoal niet tot een soort louteringsritueel. Ongetwijfeld is kunst een vorm van communicatie, maar het aparte karakter van de (hedendaagse) esthetische communicatie gaat juist verloren in een discours dat van het gelukte kunstwerk een voornamelijk morele boodschapper maakt. De moreel gekleurde visie op kunst en participatie tendeert er zelfs naar om de menselijke eindigheid die de kunst zou ensceneren met een hoofdletter te schrijven en met 'de Waarheid van het menselijke bestaan' te verbinden. Die optelsom van antropologie plus ontologie, zoal niet van antropologie plus negatieve theologie, is mij een brug te ver. Ze onttrekt de bepleite visie aan verdere discussie, verandert die in een essentiële basiswaarheid over zowel de
Moderne en hedendaagse kunstuitingen zijn niet uit op verzoening, noch van de gebruikte materialen of elementen binnen harmonieuze composities, noch van de mens met zichzelf.
48
900 etcetera 101