Van performancepraktijk naar ruimtecreatie
In de artistieke praktijk van vandaag wordt de ruimte een belangrijke factor in het denken over werk en methodologie. De plaats waar iets gebeurt, en de organisatieprincipes die daarin worden gehanteerd, maken een heel andere manier van denken over de performancepraktijk en het creëren van werk mogelijk. In deze tekst worden een aantal artistieke praktijken uitgelicht, die het accent van de artistieke productie verleggen van de creatie van performances naar de creatie van een ruimte om te denken, te werken en te handelen.
Het lijkt alsof ‘onderwijs' het zoveelste conceptuele houvast is waarmee de performancekunsten in
1. In het kielzog van de immateriële productie, zijn performanceartiesten zich gaan realiseren dat hun projectwerk in al zijn verscheidenheid niet noodzakelijk een thematische, ideologische of procedurele basis deelde. Een ontologisch onderzoek naar de wijdlopige definities van performance en choreografie, toont aan dat deze niet gaan over de manier van produceren
in performance, over politieke economie en de impact op een breder cultureel veld. Toen ze zich realiseerden dat hun gemeenschappelijk werk erin bestaat een bepaalde hoeveelheid werk te produceren die niet kan verhandeld worden als of samen met een performanceproduct, gingen performancekunstenaars de kennisproductie in hun praktijk opnieuw evalueren. Met zijn extreem korte levensduur in freelance productie, versterkt performance het bewustzijn van het type werker dat de performancekunstenaar representeert: diegene die constant buiten de (betaalde en erkende) werktijd produceert, in een niet-berekende productiviteit, die altijd groter is dan de toegang, ruimte en effectiviteit die eraan wordt gegeven in de bestaande institutionele structuren. Dit veranderde hun houding ten opzichte van het ‘maken' als ‘leren'. In tegenstelling tot de zelfmarginalisering die voortkomt uit de exclusiviteit van de performance, werd het onderzoek naar werkmethodologie, opstelling en werkcondities erkend als het kapitaal waarin geïnvesteerd moest worden.
Door de theorie in te bedden in datgene dat kan geproduceerd worden door het experimenteren met methodes, condities en formats van werk, heroriënteert de theorie zich van een kritische en conceptuele naar een inventieve en ervaringsgerichte aanpak. Het verlangen naar zo'n heroriëntering werd ook gemotiveerd door een paar ontevredenheden.
Eén ervan gaat over de manier waarop de freelance werk- en levenswijze de projectbasis van de performancecreatie van een manier van produceren heeft omgebogen naar een reactieve, cynische en opportunistische houding die zich bezig houdt met de vraag: wat is altijd al daar dat ik moet de-territorialiseren? Wat er altijd al is, is het dispositief van theaterdeconstructie dat de laatste tien jaar de rol van de toeschouwer heeft geconsolideerd, zonder in zijn onderzoek verder te gaan dan de vrolijke erkenning van het feit dat de toeschouwer een rol heeft. Een andere ontevredenheid met het dispositief gaat over het soort discours dat binnen dit kader kan geproduceerd worden. Door de manier waarop performance verspreid wordt, is het niet geschikt voor discussie, om de zeer simpele reden dat er geen live commentaar kan worden gegeven op wat je ziet. De discussietijd in het theater wordt uitgesteld tot na de voorstelling, als dit mogelijk is in de bar. De voor- of nagesprekken met de artiesten zijn, op zijn best, promotioneel opgewaardeerde zelfuitleggerige auteurspraatjes onder de tirannie van de democratische dialoog met het publiek. De kennis die een voorstelling produceert komt dan niet verder dan een individuele opinie, een kritiek in een dagblad, of hoogstens een essay in een kwartaalmagazine. Kort gezegd, hebben performancekunstenaars en theoretici die in de performancepraktijk werken nood aan platformen die de freelance dienstengeoriënteerde economie van werk- en levensstijl kan remunereren, om wat ze nu al doen, in precaire, niet-erkende en ongestructureerde omstandigheden, te versterken.
2. Ik ga nu enkele projecten en initiatieven beschrijven waarin de benaming ‘ruimtelijke praktijk' meteen overduidelijk zal lijken. PAF (
te winnen en in handen te krijgen dat door verschillende bevoogdende institutionele initiatieven van kritische, ‘experimentele' en onderzoeksgerelateerde formats is gecoöpteerd. paf getuigt ook van de capaciteit van performancekunstenaars om de klaagcultuur te overwinnen en om proactief het verlangen naar de uitbreiding van de mogelijkheden, interesses en uitwisseling van de eigen werkpraktijk te structureren. Midden in een verzadigde infrastructuur voor performanceproductie, is de vraag naar een ander ‘forum voor kennisproductie vanuit kritische uitwisseling', ‘een werktuigmachine' in het onderzoek naar methodologie, ‘een tijdelijk autonome plek' in zoverre specifiek dat ze de artiesten aanzet om zelf verantwoordelijkheid te nemen en samen te werken
in de productie van een ruimte voor zowel zichzelf als anderen. De notie van ‘werk' wordt dus uitgebreid naar de productie van een ruimte voor werk en kennis waarin de gebruikers investeren, uitwisselen en dingen mogelijk maken, zonder uit te groeien tot de representatieve functie van een publieke instelling als een theater, museum of cultureel centrum. Waar paf zich ontwikkelt vanuit de realisatie van de kans om ruimte te produceren vanuit een lege plek (het leegstaande voormalige klooster), is Six months in one location een project dat probeert om werk tijdelijk onder te brengen in een bepaalde organisatie van tijd en ruimte. Dit initiatief, dat in eerste instantie door
een choreograaf en een theoretica werd voorgesteld aan een aantal performancekunstenaars, gaat uit van een kader van bijzondere condities om te onderzoeken wat deze condities produceren op het vlak van werkmethodes en procedures, presentatieformats en circulatie, het conceptuele en discursieve apparaat, en de manieren van samenwerking. (Meer uitleg over dit project kan je lezen in
3. De transformatie van performance in een ruimtelijke praktijk, en het zichtbaar maken van deze verschuiving, is ook de manier waarop
Waar paf ruimte produceert door de eigen verantwoordelijkheid te stimuleren door werk mogelijk te maken en te organiseren in een gestructureerde coöperatieve onderneming, functioneert
en uitwisseling van kennis vanuit de artistieke praktijk. Nog een andere groep ontstond uit de nood om de fysieke praktijk te revitaliseren als een niet-hiërarchische, niet-autoritaire transmissie van techniek, hetgeen in dans ongewoon is. Geen enkele van deze initiatieven beperkte zich tot een intern gebruik van de informatie – ze waren er expliciet op gericht om een mentale plek te formaliseren in een platform dat voor elke mogelijke gebruiker toegankelijk was. Dus werd een fysieke plaats vervangen door een virtuele ruimte (een website) die groeit van een opslagplaats voor teksten, en zich ontwikkelt door antwoorden, discussies, aanpassingen, het aansporen tot meer duidelijkheid en meningen, waarbij het onderscheid tussen producers en afnemers, makers en het publiek wordt opgeheven.
4. Nu de situatie geschetst is, namelijk de omstandigheden waaruit deze projecten ontstaan en zich ontwikkelen, sta ik misschien dichter bij de definiëring van de termen ‘ruimte' en ‘praktijk' zoals ik ze hier gebruik. Voor de notie van ‘praktijk' heb ik mij laten inspireren door professor
standaard van wat goed, functioneel of objectief/reëel is) maar op het succes van de responsabilisering (empowerment). Hierdoor komt de praktijk op de speculatieve grond te staan van wat mogelijk is, eerder dan van wat plausibel is. Zo een praktijk werkt met discursieve uitdrukkingen die geen definitieve autoritaire waarde hebben maar getransformeerd moeten worden vanuit ‘ontvoering' (abduction). C.S. Peirce karakteriseerde ‘ontvoering' als de logica om nieuwe gedachten te creëren, waarbij elke nieuwe observatie een nieuwe regel genereert als mogelijke verklaring. Stengers zou Peirces omgang met potentialiteit een cultuur van aarzeling noemen, waar een praktijk afhankelijk is van een situatie die aanzet tot denken, voelen, en vragen. Eerder dan een norm, houdt deze notie van praktijk geen verplichtingen in, omdat verplichtingen niet opgaan als de situatie niet
de kracht in zich heeft om aan te zetten tot denken, voelen en vragen. Een normatieve praktijk is niet gevoelig voor situaties waarin de potentiële of operatieve rede in vraag wordt gesteld, omdat er gewoontes, overtuigingen, conventies en gebruiken zijn die haar bevestigen en immobiliseren. De vraag is of een situatie waarin een praktijk tot responsabilisering leidt, zou moeten benoemd worden als ‘ruimte'. ‘Ruimte' heeft een lange, erg geschakeerde geschiedenis in sociale en culturele theorie, die vaak wordt geduid als de ‘ruimtelijke omslag' (spatial turn), waarin ‘ruimte' naast andere geografische metaforen wordt geplaatst om een geconsolideerde reeks termen en concepten door mekaar te gooien en te herdenken. Misschien kan hij op dezelfde manier worden ingezet om de huidige performancepraktijk te theoretiseren, juist omdat performance gewoonlijk als een temporele en niet als een ruimtelijke kunstdiscipline wordt beschouwd. Dus, vanuit de geschiedenis die het concept ‘ruimte' heeft doorgemaakt in
5. Als we Lefebvre's driehoek van representatie van ruimte, representatieve ruimte en ruimtelijke praktijken volgen (die overeenkomt met: 1. de geconcipieerde, mentale representaties, zoals grondplannen, 2. het doorleefde, de symbolische procedures en protocollen die in de ruimte worden uitgevoerd, en 3. wat je waarneemt, ruimtelijke patronen in het alledaagse leven), behoort de gemeenschap tot de representatieve ruimtes. Als je de nadruk legt op de gemeenschap in een praktijk, ga je uit van een homogenisering van een groep, waarvan de sterkte juist ligt in een heteronomie van interesses, uitgangspunten, logica en existentiële doelstellingen. Als een praktijk in verband wordt gebracht met een territorium, dan is de doelstelling en horizon bepaald door de machtsverhouding die moet omvergeworpen worden, de grens die overschreden moet worden, en de inscripties om in kaart te brengen. Een praktijk koppelen aan een territorium is stresserend: er moet een plek afgebakend worden waarin de praktijk zich ontwikkelt, of een concept waarvoor een grond moet worden omgespit, of er wordt gezocht naar een economie om te ontwikkelen. Dit heeft allemaal te maken met de toekenning van een bepaalde missie of aspiratie, of met de claim dat de praktijk een product is van een context, terwijl ik geïnteresseerd ben om praktijk te definiëren in termen van de effecten, en de manieren waarop dit functioneert.
Een andere term in het verlengde van gemeenschap en territorium is netwerking. Zelfs als elke praktijk feitelijk netwerking veronderstelt in het laatkapitalisme, kan de praktijk niet gereduceerd worden tot, of verward worden met, het vermogen tot linken en het maken van een verbinding, met het delen van informatie die inclusief of exclusief is. Netwerken produceert tussenruimtes en de ruimte in de ruimtelijke praktijk bevindt zich niet in de tussenruimte van contact, zoals bij de connectie. Ruimte moet bewoond worden. De pragmatische motivering achter de introductie van de term ‘ruimte' is de nadruk op ‘bewoning', in tegenstelling tot ‘observatie', ‘interventie', of ‘deterritorialisatie': termen die functioneren van op een kritische afstand. Bewoning sluit de positionering van binnen/buiten uit, en al de binaire opdelingen waarin het theaterpodium zijn sacraliteit
bevestigt. Of, zoals
Het huidige discours in de visuele cultuur en architectuur benoemt het als een tactiek van meegaande nieuwsgierigheid in de situatie waarin men zich op dat moment bevindt, maar op een meer intense manier (wat betekent: open om geaffecteerd te worden voor ogenschijnlijk niets ter zake doende input). Het
Waarom zou iemand de performancepraktijk zoals ik die met een paar voorbeelden heb geduid, en waarvoor ik de benaming ruimtelijke praktijk voorstel, deze praktijk beoefenen of overwegen? Een deel van de redenen voor dit ‘waarom' heb ik al geduid als de ontevredenheid met het aandeel, de impact en de performativiteit van de kennis in een hedendaagse samenleving. Een ander deel blijft af te wachten, en hangt af van wat performancemakers willen wanneer ze experimenteren met de capaciteiten, methodologieën en conceptuele tools, voor of naast het maken van performances die in de theaterzaal zoals we ze kennen, thuishoren. Willen ze performances creëren die de toeschouwers betrekken als gebruikers en ontwikkelaars van hetzelfde experiment in de mogelijkheden en capaciteiten die ze inzetten om hun voorstellingen te maken en voor te stellen? Op dit punt moet ik het bij speculatie houden, en niet bij realisme, door een reis te ondernemen langs mogelijke, maar misschien niet bijzonder plausibele concepten en metaforen. Ze zijn manieren om dingen te zien en te benoemen die nu nog maar een symptoom zijn van een proactieve ontwikkelingstendens of een reactief zijspoor. Maar toch... ‘De toekomst is onzeker omdat ze is wat we ervan maken.' (
Auteur Bojana Cvejić
Publicatie Etcetera, 2007-02, jaargang 25, nummer 105, p. 60-64
Trefwoorden praktijk • performancepraktijk • ruimte • ruimtelijke • performance • representatieve • performancekunstenaars
Namen Bojana Cvejić • Brian Massumi • Continuatie • Deleuziaans • Etcetera • Europa • Foucault • Gaston Bachelards Poetics of Space • Gilles Deleuze • Henri Lefebvres Production of Space • Immanuel Wallerstein • Isabelle Stengers • Jan Ritsema • Open Source • Performing Arts Forum • Spinoziaanse • The Theatre • West-Europese
Development and design by LETTERWERK