Archief Etcetera


Liefde zit op de trein



Liefde zit op de trein

Je gebruikt ronde haakjes, en net daarom lijk je er het falen mee te benadrukken. Raak je hier niet aan de essentie van theater? Vanuit tragisch oogpunt dan. Hertmans parafraseert Plato ergens als volgt: dat de tragedies de toeschouwer in de zaal leren hoe iemand anders in zijn plaats kan lijden en hijzelf, ‘esthetisch' genietend, kan blijven toezien en zelfs geestdriftig kan applaudisseren als het doek over talloze doden valt.

Ik denk na over jouw vraag over liefde en theater. Heeft wat ik hier op de trein zie iets met theater te maken? Het vertelt iets over ons mens-zijn, wat daarvan zichtbaar is vandaag. Wie wil, mag kijken. Heeft dat iets met liefde te maken? Ik kijk niet functioneel, omdat ik wil waar ik naar kijk. Ik kijk vanuit een verlangen om te zien wat er is, om te zien waar we staan vandaag met ons menselijk (on)vermogen.

Waaraan ligt dit dan? Zou het dat kunstenaarsoog kunnen zijn? Of zie ik dat te romantisch? Maar toch

Het gaat hier niet om grootse gevoelens.

Maar het ontstijgt ook aan de ondraaglijke lichtheid. Waar wordt het dan complex? Wanneer word ik geraakt? Ontstaat dan ergens toch geen conflict in de relatie met de waarnemer? Of doet net de afwezigheid ervan iets resoneren? Een grondtoon die zwaarder is dan we durven vermoeden?

Ik denk inderdaad dat het te romantisch is om te stellen dat ik een kunstenaar zou zijn & daardoor anders naar de dingen kijk. Vorige week op de trein naar Amsterdam. In Rozendaal stapt een ouder koppel op. Allebei gaan ze zitten met het Financieel Dagblad voor hun neus. De vrouw is na vijftien minuten totaal voorover geku-keld, in slaap, op drie centimeter van haar krant verwijderd. Haar man, recht tegenover haar, merkt niets op. Zij blijft tien minuten lang in die onmogelijke positie hangen. Net voor we in Dordrecht aankomen, wordt ze wakker en herstelt ze zich.

Elke keer wanneer de jongen van de railcatering voorbijkomt, gaat zijn mond open en maakt die enkele schijnbewegingen, maar er komt geen geluid uit. In Rotterdam stapt een man op die ik alleen maar als volstrekt normaal zou kunnen omschrijven. Hij spreidt zijn jas netjes uit over de bank tegenover hem. Zijn tas tegen de leuning naast hem. Tussen zijn benen staan twee volle plastic tassen, waarvan een met een kerstopdruk. Zijn handen rusten mooi gekruist op zijn bovenbenen. Hij kijkt naar buiten en beweegt niet meer. Wanneer de trein door Den Haag heen rijdt, zie ik een man in een oranjegroen pak van de gemeente tussen zijn moestuintjes heen en weer lopen. Hij is kalm en kijkt open om zich heen. Op Schiphol zie ik een Afrikaans jongetje op het perron staan, gekleed in een perfect zwarte pieten kostuum. Alleen zijn gezicht is niet geschminkt. Zijn broertje staat naast hem, in doodnormale kleren. Tussen Schiphol en Amsterdam zie ik links voor mij twee borsten in de spleet tussen de treinzetels en de hoofdsteun. Alleen maar twee borsten. Ik blijf tien minuten kijken. Net voor we in Amsterdam aankomen, stopt de jongen van de railcatering even naast mij. Hij gaat niet zitten maar haalt met grote voorzichtigheid zijn verfrommelde pers-krantje van tussen zijn karretje en duikt met een zuinige gretigheid in de opgediende nieuwtjes van de dag ervoor. Na veertig seconden gaat hij plichtsbewust weer verder.

Het is vaak wat me zo intrigeert aan kunstenaars (en waanzinnigen): de wereld kunnen ervaren in een andere orde, vanuit een perspectief waar ik vaak gewoon op sta te kijken. Of dat dan nog iets met liefde te maken heeft? Misschien in een voyeuristische vorm: genietend van een ongecensureerd moment, waarin de mens zich in al zijn kwetsbaarheid nietsvermoedend blootstelt. Waaraan dan? Een publiek achter glas? Een goeie ouwe vierde wand? Jouw verbeeldingskracht?

Ik probeer al enkele dagen een gelijkaardige, observerende houding aan te nemen in mijn treinritten die cirkelen tussen Leuven, Brussel en Antwerpen. Misschien ligt het aan die korte afstanden, maar dat betwijfel ik. Het lukt me niet. Hoe graag ik ook op die trein zit, ik slaag er niet in doorheen de banaliteit te kijken. Ik voel vluchtige sympathieën en ergernissen opborrelen, dat wel – ik lijk me dus op een of andere manier te verhouden tot wat er rond mij gebeurt. Maar daar blijft het bij. Ik blader door naar de kiss&ride en donder de trein weer af.

Dan lees ik nu jouw bagatellen. Dat ik dat heb kunnen negeren? Hier raakt het me. Net in de eenvoud van de beelden die je beschrijft. Losgerukt uit hun alledaagse context – gefixeerd in woorden. Handelingen die scènes worden? Pas na de filter van jouw blik kan ik je bevestigen dat dit iets met theater te maken heeft. Anders doet het me eigenlijk weinig.



Ik denk dat het liefde is wat ons in staat stelt om wat ons bang maakt om te zetten in iets wat ons vrij maakt, dat ‘liefde' ons zelfs in staat stelt om onze escapistische verlangens om te zetten in menselijke betrokkenheid.

Er is een voorstelling die ik gemaakt heb alleen maar uit liefde voor één persoon. De voorstelling is er dan eigenlijk vooral op gericht om de liefde die je hebt voor die ene mens voor iedereen zichtbaar te maken. Daar zitten artistiek nog wel andere dingen bij (en zelfs een heleboel andere mensen), maar de voeding komt vooral voort uit de liefde die je voelt voor één persoon.

De weinige voorstellingen die ik tot nu toe gemaakt heb en die iets waard zijn zijn, komen op één of andere manier allemaal voort uit iets wat ik liefde zou kunnen noemen. Uit de liefde voor één specifiek iemand uit het publiek bijvoorbeeld, wanneer ik zelf op scène sta. Het is niet eens belangrijk of die persoon de voorstelling ooit te zien krijgt. Het belangrijkste is de liefde die ik koester voor die persoon en dat die mij dwingt om eerlijk te zijn. Langs de andere kant levert het de mogelijkheid op om volledig onderuit te gaan zonder daar op afgerekend te worden, waardoor het niet meer gaat over goed of slecht.

Die eerlijkheid lijkt me essentieel. Net als de liefde voor theater. Niet in het minst als toeschouwer. Meermaals hield ik mezelf voor het vanaf nu niet meer over goed of slecht te hebben. Om me wel te laten raken, te koesteren wat voorbij is voor je het weet, wat botst te gaan bevragen. Te vaak blijf ik opnieuw in dezelfde +/- val trappen. Het is wat me te vaak vervreemdt van het hele podiumkunstcircus. De poses, de gebakken lucht, niet meer weten waarom we daar elke avond zitten. Laat ons het verlangen vastgrijpen. Vanuit de buik.

En dat die vreemde surplus die we liefde noemen het mogelijk maakt om via theater iets wezenlijks over te brengen van mens tot mens. In het beste geval is het theater misschien zelfs die katalysator.

Misschien sprak ik te heilig over liefde?

Liefde/theater als catharsis dus? Ik wil het geloven. Echt. Maar ontwapenen we de boel dan niet? Als we de messcherpte, de dreiging, het wankelen en de vertwijfeling aan de grenzen van ons theater – en liefdesleven telkens weer inzetten voor een hoger (en veilig?) plan? Maken we liefde/theater dan niet onschadelijk? Wat als we het katalyserende effect omgekeerd doortrekken: liefde is dan minstens evenveel bron van onrust. Net als theater. Het verschil is dan dat ik daar in de liefde niet op zit te wachten. Maar in mijn liefde voor theater des te meer. Door elkaar geschud worden. Buitenkomen en het niet meer weten.

Als liefde (of theater) de katalysator is waar we het over hebben, waar bestaat die liefde dan uit? Wat is de aard van onze onrust?

Misschien gaat het om de liefde voor het verlangen. En niet het verlangen naar de liefde, het geluk, het ultieme kunstwerk.

Dat maakt dood, mist zijn doel, zorgt voor frustratie. De liefde voor het verlangen zorgt dat we blijven doorgaan, botsen, slikken. Herbeginnen. En dus moeten we geen theater van het verlangen ontwerpen, maar een theater voor het verlangen. Theater dat aanwakkert, aanspoort en genoeg misleidt.

De relatie tussen regisseur en acteur, tussen performer en publiek is volgens mij ook niet zo onschuldig. Waarom ook, theater gaat niet over braaf zijn. Zonder iets als de ‘erotic gaze' zou ik misschien niet eens naar theater gaan. Ik ga waarschijnlijk ook gewoon naar theater om mijn voyeuristische kantjes te kunnen uitleven, om te kunnen aansluiten op de lichamelijkheid van iemand anders. Genot via empathie? Is het dat waar Hertmans over spreekt wanneer hij Plato aanhaalt? Het is misschien zondig, maar het confronteert ons ook met wie we zijn, met de polymorf perverse wezens die we nog altijd ergens meedragen. Heeft dat nog iets met liefde te maken?

Misschien is het op die manier mogelijk om voor de duur van een voorstelling het juk af te leggen van de maatschappelijke beleefdheid waar we ons dagelijks aan houden? Stoom afblazen en plukken van de verboden vruchten zonder schuldgevoel?



Het beginpunt van de discussie: hoe we vaak op een uiterste grens lijken te zitten, maar toch blijven doorgaan. Waar naartoe? We lijken elk gevoel voor richting kwijt. De vragen waar we dagelijks een antwoord op moeten formuleren: wie ben ik, wat wil ik en hoe ga ik dat realiseren, blijven op verschillende niveaus achter ons aanzitten en jagen ons voort. Ik heb het idee dat we ons gedwongen voelen om daar een antwoord op te kunnen geven, anders moeten we toegeven dat we geen volwaardige individuen zijn en verliezen we onze rechten in deze samenleving. Het probleem is waarschijnlijk niet nieuw, ik denk ook niet dat het de schuld is van de kapitalistische samenleving. Misschien is het de prijs die we moeten betalen voor het leven in een democratie?

Deze tekst van de Tocqueville achtervolgt mij nu al een jaar. De maatschappij waarin we leven garandeert een zekere individuele vrijheid, maar in ruil daarvoor hebben we iets ingeleverd, een grootsheid waarover we alleen nog nostalgisch kunnen doen. Ik heb alleen weinig zin om nog een groots, gepassioneerd mens te willen zijn. Ik heb te veel van hen een zinloos leven zien lijden en voor hun tijd ten onder zien gaan in een groteske finale. Mijn verlangen gaat eerder uit naar een vredig bestaan tussen de menigte. De liefde die ik voel, wil ik op maat gemaakt van de realiteit om me heen. Ik heb geen behoefte meer om te ontsnappen.

‘Als u denkt dat het nuttig is om iemands intellectuele en morele activiteiten 57 af te stemmen op de noodzakelijkheden van het fysieke leven en ze te gebruiken om welzijn te creëren, als u denkt dat de mens meer te winnen heeft bij ratio dan bij genialiteit, als het uw doel is geen heroïsche deugden te creëren maar liever rustige gewoonten... als naar uw mening het belangrijkste doel van de regering niet moet zijn de grootst mogelijke kracht en glorie voor de natie als geheel na te streven, maar voor ieder individu in die natie het grootst mogelijke welzijn te fourneren... dan is het goed om voor iedereen gelijke voorwaarden te scheppen en een democratisch bestel te vestigen.'

(Alexis de Tocqueville,

Over de democratie in Amerika)

Maar hoe verhoudt ons hedendaags theater zich daartoe? En zit daar de sleutel van mijn liefde ervoor? Ik weet het nog net zo niet.

Niet voor niks doen je kleinmenselijke treinbeschrijvingen mij aan personages van In de Gloria denken, waar we met z'n allen soms tranenlachend bulderen over de tragiek van dat schijnbaar banale (on)vermogen.

Ik geloof dat het theater via een aantal sporen toch (opnieuw/ nog altijd) op zoek gaat naar intense gevoelens, grootse verhalen (met of zonder tekst), rituelen, intimiteit. Dat aan de bron daarvan de banale, alledaagse gang van zaken kan liggen, spreekt dit voor mij niet tegen. Wel integendeel. Nietsvermoedende treinreizigers, routineuze zwembadbezoekers, zorgvuldig geprepareerde feesttafels of strompelende luie slapers. Het is geen toeval dat de laatste voorstelling die ik van je zag, mij het meest geraakt heeft. Op een subliem snijpunt van banale herkenning, vervreemdend medelijden en voyeuristische aantrekkingskracht. En daaronder die ongrijpbare, onheilspellende grondtoon.

Als we vandaag in een grote angstdroom leven, moeten we het dan alleen nog over liefde hebben, of is dat ook weer escapisme?

Als liefde (of theater) de katalysator is waar we het over hebben, waar bestaat die liefde dan uit? Wat is de aard van onze onrust?

Is de liefde (of het theater) vandaag dan kleiner geworden, minder gericht op het ontsnappen of deelnemen aan iets groots en meeslepend? Gaat liefde (of theater) vandaag eerder over het onderkennen van de realiteit om ons heen, het blootgeven van onze intimiteit en onze kleinheid?

Het is een soort voyeurisme, aangezien ik niet kijk waarnaar ik hoor te kijken, maar meer vrijheid neem. Het heeft in die zin veel weg van een theatersituatie waarbij ik als toeschouwer betaald heb om overal naar te mogen kijken. Maar het is geen esthetische flow, ik ben niet losgekoppeld van wat ik zie. We zijn geen autonome individuen, maar onderdelen van een continu veranderend ‘groupuscule'. De manier waarop ik om mij heen kijk heeft iets voyeuristisch, maar er zit ook een verlangen in om iets te delen. En het is op dat laatste punt dat we weer uitkomen bij het theater

Hier komen we denk ik op een punt waar liefde en theater zich van elkaar loskoppelen. Ik heb het gevoel dat de liefde voor het theater inderdaad kleiner geworden is, in de zin van: minder ontsnappen, laten meeslepen, grootse gevoelens.

Wat is liefde anders dan iets buiten ons wat ons raakt?


Development and design by LETTERWERK