Archief Etcetera


De kunst, de politiek en de markt



De kunst, de politiek en de markt

Een blik achter de spiegel

de kunst, de politiek en de markt

Op 9 januari hield Ivo Van Hove, regisseur en directeur van Toneelgroep Amsterdam, in Den Haag de jaarlijkse Machiavellilezing. Onder de titel De kunst is een ontembaar wild dier hield hij een betoog (en dat was meteen ook zijn ondertitel) over ‘de betekenis van kunst voor onze samenleving'. Etcetera vroeg Eric Corijn en Stefaan De Ruyck om te reageren.

Het belang van de kunst voor de samenleving, zo schrijft Ivo Van Hove, staat voortdurend ter discussie: ‘In onze tijd wordt kunst vaak onschadelijk gemaakt door te stellen dat ze niet maatschappelijk relevant is. De relevantie van kunst wordt dan meestal afgemeten aan cijfers, inkomsten. De kunst wordt vervolgens als elitair bestempeld, entertainment voor de happy few.'

Sinds enkele jaren werkt Van Hove in de Vlaamse Opera aan de enscenering van Wagners Ring des Nibelungen. Voor de communicatie van het deel Sieg fried werd gebruikgemaakt van affiches waarop de zelfgemaakte foto te zien was van de student Seung Hui (die een bloedbad aanrichtte op de Virginia Tech school) terwijl hij de loop van een wapen op de camera richt. Voor Van Hove spoorden de gebeurtenissen op Virginia Tech met het verhaal van Siegfried, ‘een jonge man die zich vervreemd voelt van de bestaande wereld en zich terugtrekt in de bossen waar hij zich gelukkig voelt samen met de wilde beesten'. Toen de affiche in het Antwerpse straatbeeld verscheen, stak een ware mediastorm op. Een operaregie stond opeens in het centrum van de belangstelling. ‘Het belang van kunst,' zo schrijft Van Hove, ‘was voor iedereen een dag lang duidelijk, het werd zelfs nieuws.'

Iets verderop schrijft hij: ‘De kunst is van wezenlijk belang voor de maatschappij. Kunst zorgt ervoor dat we onze diepste angsten, frustraties en verlangens kunnen beleven in musea, concertgebouwen, theaters en bioscopen. (...) De kunst als zuiveringsstation van onze samenleving. (...) De politiek moet zich bezighouden met de orde in de samenleving, de kunst met de chaos. Het zijn de grensconflicten die de rol van de kunst maar ook die van de politiek de laatste jaren vertroebelen.'

Volgens Van Hove is het een groot misverstand om de kunst maatschappelijk te willen inzetten. Hij ontkent niet dat de kunst belang heeft bij goed ondernemerschap en professionalisering. Maar daarmee mag ze nog niet tot een instrument worden herleid. Ze mag niet in een kooi worden gestopt en als een wild dier worden getemd.

Hij besluit met: ‘Kunst moet gaan over de grote thema's van vandaag, over identiteit, globalisering, migratie en multiculturaliteit. Het kan de perfecte missing link zijn waardoor de kunst onbedoeld maatschappelijke doelen dient. De grote thema's van vandaag die moeten te zien zijn op onze podia door een blik achter de spiegel te gunnen, niet door simpelweg in die spiegel te kijken.'

We vroegen twee mensen uit de culturele sector om op de tekst van Ivo Van Hove te reageren. Eric Corijn is cultuurfilosoof en sociaal wetenschapper aan de VUB. Stefaan De Ruyck is voormalig kabinetschef van minister van Cultuur Bert Anciaux en sinds kort directeur van het kunstencentrum Vooruit. We vroegen ook enkele schrijvers-theatermakers, maar geen van hen vond de tijd om iets op papier te zetten binnen het verlopen van de deadline voor dit nummer.

In Nederland reageerden schrijver Cyrille Offermans en oud-directeur van Het Theaterfestival Arthur Sonnen. Hun teksten zijn downloadbaar van de site van Toneelgroep Amsterdam, www.toneelgroepamsterdam.nl.

In De Standaard en De Morgen verschenen op 30 januari ingekorte versies van de lezing van Ivo Van Hove. De volledige tekst kan worden gelezen op www.stichtingmachiavelli.nl.

absolute autonomie bestaat niet

eric Corijn

Slavoj Žižek heeft me geleerd de dingen van opzij te bekijken, relaties tussen maatschappelijke velden vooral transversaal te benaderen, het onderscheid te maken tussen centraal en marginaal, tussen essentie en bijkomstigheid, tussen het zichtbare en het verborgene... Relaties zijn eigenaardige dingen. Wat verbindt, is niet altijd goed zichtbaar, laat staan dat wat erover wordt gezegd ook het echte krachtenveld weergeeft.



En dan die eeuwige discussie over kunst en politiek. Dé Kunst die staat op haar autonomie en vrijheid en dé Politiek die meer controle en effect wil voor haar subsidies... Dé Kunst, bestaat dat dan wel, is dat wel een categorie? En dé Politiek? Evenmin trouwens als dé Wetenschap. Om dan maar niet te spreken over dé Markt. Hoofdletters staan zelden met elkaar in een duidelijk verband, hoofdletters dienen om te scheiden, om vermeende essenties aan te duiden, om de onmogelijke verhouding te onderstrepen.

Bij manier van spreken natuurlijk, want in de werkelijkheid hangen politiek, kunst en markt aan elkaar dat het niet schoon is, zijn begrippen en criteria uit het ene veld het andere binnengeslopen, heeft men zich in vele praktijken neergelegd bij de heersende machtsverhoudingen.

Laten we het dus niet steeds hebben over dé (principiële) verhouding tussen kunst en maatschappij en over het (noodzakelijke) respect voor de eigenheid van specifieke vormen van maatschappelijke praktijk, het weze kunstproductie, of kennisproductie of de productie van machtsverhoudingen... Laten we kijken naar het reëel bestaande culturele veld en hoe dat doorheen de tijd en in de ruimte is geordend en welke spanningsvelden dat oproept. Dan kan men ook beter begrijpen hoe bepaalde vertogen en principiële posities in dat veld voorkomen.

Vanwaar komt die consensus over de scheiding der machten, ook tussen politiek en kunst en wetenschap bijvoorbeeld? Ze stamt uit de negentiende eeuw, uit de politieke filosofie van de natiestaat, uit dezelfde tijd waarin de notie van de vrije kunsten is ontstaan. Natuurlijk waren voorheen kunst en politiek, kunst en maatschappij met elkaar vervlochten, ter meerdere glorie van God (en de goden) en vooral van de wereldlijke machten die hun legitimiteit betrokken juist uit die missie uit den hoge.

Politieke macht legitimeren vanuit het volk vereist natuurlijk een definitie van dat conglomeraat van verschillen en dat is de natie. Het volk moet zich tot natie vormen om zo te worden vertegenwoordigd door de politiek. En daar wordt de cultuur gemobiliseerd want die bepaalt de ‘eigenheid' van het volk, die legt de contouren vast voor lidmaatschap,

© Vlaamse Opera



voor toegang tot rechten. Het duurde ons de tijd van de Verlichting om godsdienstvrijheid toe te laten, om de scheiding van kerk en staat in te voeren, om te leren samenleven zonder de godsdienst te delen. Maar de lekenstaat had dan wel de staatsgodsdienst gebannen, ze bleef een staatscultuur ontwikkelen, zo werden mensen met politieke territoria vereenzelvigd. Maar die cultuur moest dan wel echt het volk verbeelden, zodat de politiek het kon vertegenwoordigen.

Creatieve vrijheid

Het is binnen dat gegeven van de culturalistische afbakening van politieke rechten dat de kunsten als dynamische en creatieve producent van vormen en betekenissen hun (relatieve) onafhankelijkheid, hun vrijheid bevochten. Onderhandelde onafhankelijkheid van de staat, maar toch een sterke economische afhankelijkheid om niet te moeten overleven van de markt. Daartoe dienden toch de artistieke instellingen, de subsidies, de openbare bestellingen. De kunsten verkregen een creatieve vrijheid door onafhankelijk van de markt (en dus van de verkoopbaarheid) andere criteria ter overleving te laten gelden. Je zou die kunnen samenvatten in twee registers. Enerzijds de uitbouw van een intern referentiekader, een soort peer review, een eigen repertorium dat via de idee van de nationale cultuur, van de selectieve traditie, zoals Raymond Williams het noemt, toch met de samenleving en de staat verbonden blijft. Het statuut van de kunsten en de kunstenaar wordt verworven via referenties aan dat repertorium. En dan is er die andere taakverdeling: de kunstenaar mag dan wel vrij creëren, maar de distributiemechanismen blijven wel onder maatschappelijke controle. Kortom er is een regeling van de verhouding met de politiek om deels onafhankelijk van de markt te kunnen functioneren. Natuurlijk is dat verschillend in verschillende politieke contexten en vooral voor verschillende artistieke werkvormen (zie bijvoorbeeld het verschil tussen podiumkunsten en beeldende kunst) en dan nog voor verschillende stromingen binnen de kunst.

Wat vandaag vooral opvalt, is de uitermate sterke verzwakking van de politiek. Het register van de markt heeft de bovenhand gehaald. De economie en de ruil laten zich niet door lokale regels aan banden leggen. En dat betekent in een kapitalistische geldeconomie dat het doorslaggevende criterium voor productie en distributie van goederen hun rentabiliteit is in termen van winst, ‘return on investment', kapitaalsaccumulatie. Zo'n amoreel criterium werkt bevrijdend, vooral in normatief sterk gesloten gemeenschappen. ‘Stadslucht maakt vrij', wist men in de middeleeuwen al, en dan had men het over de voordelen van de vrijhandel tegenover de gesloten feodale economie. De markt breekt het communautaire open. Maar het maakt de cultuur wel meer afhankelijk van verkoopbaarheid en dus van koopkrachtige vraag. Vandaar ook dat de huidige liberale mondialisering en haar postmoderne filosofie zoveel fundamentalistisch verzet oproept. En zoals de vernoemde Benjamin Barber terecht opmerkt: in de Jihad versus MacWorld is er één verliezer en dat is de democratie, want beide opponenten zijn niet geïnteresseerd in democratische regulatie.

Cultuur en kunst staan in het oog van de storm. De mondialisering verwekt een sterke vermarkting van de cultuur, maar meteen ook een geweldige culturalisering van de markt. Cultuur dient dan ook steeds minder om identiteit, om gemeenschappelijkheid te produceren. Integendeel, vandaag gaat het om distinctie, het verschil maken, bij zijn, nieuwe trends, modes en stijlen herkennen, het gaat om culturele mobiliteit. En het gaat steeds meer om productie onder de vorm van ruilwaren, om een symbolische orde van expressief consumentisme, om het plezieren van het eigen publiek. The sky is the limit... of toch: overleven hangt af van koopkrachtige vraag en die is maatschappelijk zeer ongelijk verdeeld. Consumptiecultuur wordt bepaald en beperkt door de nieuwe middenklasse en aan de top getrokken door zeer speculatieve transacties. En dat terwijl er ook een reële culturele mobiliteit, een uiteenspatten van de nationale identiteit, een proliferatie van mengvormen en creatieve combinaties aan de gang is. En wordt dat allemaal artistiek bewerkt en gedocumenteerd? Is het artistieke veld waarlijk ‘à la hauteur' van de transities die we meemaken?

En ligt daar niet de roep naar engagement, of toch een zekere roep naar maatschappelijke positionering? Hoe gaat dé Kunst om met de afhankelijkheid van de markt en de verzakelijking via de waar? Hoe gaat dé Kunstenaar om met de ongelijke toegang tot kunst en cultuur? Hoe positioneert dé Kunst zich tegenover haar eigen praktijk? Hoe redt het artistieke veld haar specificiteit van de vermarkting, commercialisering en verkleutering? De vraag stellen naar de maatschappelijke inbedding van de artistieke praktijk hoeft niet direct een pleidooi te zijn voor de politieke instrumentalisering van de kunst.

Is de kunst een ontembaar wild dier? Het lijkt nogal mee te vallen. Mij lijkt het dat het gros van de artistieke praktijken zich even makkelijk laat omkopen of inpakken als de gemiddelde kleinburger. Er is niets eigen aan de kunst dat immuniteit tegen de lokroep van de mainstream garandeert. Wie is er ontsnapt aan de postmoderne rage en aan het geloof in het einde van de geschiedenis? Wie heeft zich niet ingepast in de formats die de federale staatsstructuren hebben opgelegd? Dat politici ten einde raad vragen dat het geld aan de kunsten ook wat meer sociale band zou opleveren is menselijk. Natuurlijk is het een verkeerd gestelde vraag, omdat kunst dient om te creëren en creatie niet dient om persé een gewild effect te verwekken. Maar het is ook een ongepaste politieke vraag, omdat politiek niet dient om te besturen, maar wel om het maatschappelijke te verwoorden. Ook daar zit de verwording: het politieke bedrijf concentreert zich op de uitvoerende macht en niet langer op de vormgeving van de polis. De politiek zelf is gemediatiseerde verkoop geworden. Daarom is het gevoerde debat over de verhouding



tussen Kunst en Politiek verworden tot een syndicale onderhandeling over de relatie tussen subsidiëring en autonomie en dikwijls met een verwarring over de rollen.

Daarom ben ik het eens met Ivo Van Hove die verwijst naar de meer edele politieke filosofie van Hannah Arendt en de verwevenheid van kunst en politiek met de samenleving even wezenlijk acht. Ik denk dat beide in hun specifieke verhouding moeten worden opgewaardeerd. Misschien moeten we, voor we de bijzondere verhouding tussen beide aanpakken, eerst het kaf van het koren scheiden in het eigen werkveld. Zelfverklaarde kunst is al even onbetrouwbaar als zelfverklaarde politiek. En in een wereld van perceptie en warenfetisjisme is er veel schijn en kitsch op de markt. En laat dat zich vooral niet verschuilen achter een onaantastbare autonomie. Ik ben geïnteresseerd in het interessante vraagstuk van de verhouding tussen ware kunst, echte politiek en de reëel bestaande samenleving. Een moeilijke kwestie.

De kunstenaar

Volgens recente cijfers van het NICC1 noemen in Vlaanderen ruim tienduizend mensen zich beeldend kunstenaar. Dat is hun volste recht. De titel van kunstenaar is niet beschermd en iedereen die er aanspraak op wil maken, heeft dat recht. Deze basisregel geldt voor alle disciplines.

We hebben geen nood aan een allesomvattende analyse die ons toelaat uit te maken wat het kunstenaarschap precies inhoudt en wie die titel terecht mag claimen.

Iedereen heeft het recht om zelf invulling te geven aan zijn kunstenaarschap en zelf zijn/ haar prioriteiten en doelstelling te bepalen. Op dit niveau heeft de overheid geen enkele rol te spelen en is de kunstenaar volkomen vrij.

De maatschappij heeft niet het recht eisen te stellen aan de vrije kunstenaar. De kunstenaar kan geen functionele doelstellingen opgedrongen worden.

Een kunstenaar is en blijft een kunstenaar, ook als hij onzin vertelt en ook als hij niet gesubsidieerd wordt door de overheid.

De subsidie

Kunst genereert onbetwistbaar een belangrijke maatschappelijke meerwaarde. Deze meerwaarde kan zeer uiteenlopende vormen aannemen.

Het oordeel van de geschiedenis speelt vaak een doorslaggevende rol bij de waardering van een kunstwerk. Dat is een lastige vaststelling voor de levende, actieve kunstenaars.

De aantoonbare maatschappelijke meerwaarde van kunst genereert de juiste context om een subsidiebeleid te ontwikkelen, maar biedt op zich geen voldoende motief of houvast om in deze of gene concrete situatie tot subsidië- ring over te gaan.

Subsidies zijn gemeenschapsgeld. De overheid heeft de plicht de uitgave ervan te verantwoorden. De kunstenaar behoort dit democratisch basisbeginsel te respecteren.

Vooral in de discussie over de opportuniteit c.q. noodzaak van subsidiëring ontmoeten de overheid en de actieve kunstenaar elkaar. Algemene beschouwingen over de centrale rol en het maatschappelijk belang van kunst zijn bijna altijd verdoken discussies over subsidiëring.

De overheid heeft de plicht duidelijk en ondubbelzinnig mee te delen door welke criteria ze zich laat leiden bij de toekenning van subsidies. Het maatschappelijk debat daaromtrent moet maximale kansen krijgen.

De overheid heeft het recht om andere dan artistieke criteria te laten meespelen in haar subsidiebeleid. Zij moet immers veel meer maatschappelijke overwegingen meenemen in de bepaling van haar doelstellingen en prioriteiten.

In een oprechte poging om hun eigen subsidie te legitimeren, beroepen veel kunstenaars zich op een principe dat zich nog het best laat omschrijven als the invisible hand.2

In een artistieke context houdt het principe van the invisible hand in dat de kunstenaar moet/mag werken in totale vrijheid, dat hem geen enkele maatschappelijke opdracht mag worden opgelegd door de overheid, en dat precies daardoor de echte maatschappelijke meerwaarde van het kunstwerk onbedoeld ontstaat. Samengevat: hoe minder de overheid vraagt, hoe meer de maatschappij terugkrijgt.

In de ogen van de overheid komt het hierop neer dat zij geacht wordt een blanco cheque uit te schrijven aan iedereen die zich kunstenaar noemt. Politiek valt dit niet te verantwoorden.

Veel kunstenaars beroepen zich op dit principe om het gesprek met de overheid uit de weg te gaan. Dat is niet wenselijk. Waarover men niet zwijgen kan, daarover moet men spreken.

Het debat ten gronde over de rol van de kunsten wordt al te vaak bemoeilijkt door gebrekkige (zelf)kennis, overspannen retoriek en véél clichés.3

Zonder de goede wil en intellectuele eerlijkheid van wie dan ook in twijfel te willen trekken, is deze vaststelling net zo goed van toepassing op overheid als op kunstenaars.

1 Perscommuniqué van 19/12/2007 over de plannen van minister Anciaux voor een aanvullend pensioen voor kunstenaars.

2 The invisible hand is een term die teruggaat op de economische theorieën van Adam Smith. Het principe hield bij hem in dat een harde en in wezen egoïstische vrije markt zichzelf sociaal corrigeert omdat iedereen, op een niet nader te definiëren wijze, toch lijkt in te zien dat hij zijn eigen belang beter dient door ook rekening te houden met het belang van anderen. Precies omdat de overheid sociaal niet corrigeert geeft ze maximale kansen aan de spontane sociale correctie. Deze theorie is niet ongecontesteerd.

3 Het vergt nauwelijks inspanning om minstens tien citaten te vinden waarin ik me daar zelf ook uitgebreid aan bezondigd heb.


Development and design by LETTERWERK