Een blik achter de spiegel
de kunst, de politiek en de markt
Op 9 januari hield
Het belang van de kunst voor de samenleving, zo schrijft
Sinds enkele jaren werkt Van Hove in de
Iets verderop schrijft hij: ‘
Volgens Van Hove is het een groot misverstand om de kunst maatschappelijk te willen inzetten. Hij ontkent niet dat de kunst belang heeft bij goed ondernemerschap en professionalisering. Maar daarmee mag ze nog niet tot een instrument worden herleid. Ze mag niet in een kooi worden gestopt en als een wild dier worden getemd.
Hij besluit met: ‘Kunst moet gaan over de grote thema's van vandaag, over identiteit, globalisering, migratie en multiculturaliteit. Het kan de perfecte missing link zijn waardoor de kunst onbedoeld maatschappelijke doelen dient. De grote thema's van vandaag die moeten te zien zijn op onze podia door een blik achter de spiegel te gunnen, niet door simpelweg in die spiegel te kijken.'
We vroegen twee mensen uit de culturele sector om op de tekst van
In
In
absolute autonomie bestaat niet
eric Corijn
Slavoj Žižek heeft me geleerd de dingen van opzij te bekijken, relaties tussen maatschappelijke velden vooral transversaal te benaderen, het onderscheid te maken tussen centraal en marginaal, tussen essentie en bijkomstigheid, tussen het zichtbare en het verborgene... Relaties zijn eigenaardige dingen. Wat verbindt, is niet altijd goed zichtbaar, laat staan dat wat erover wordt gezegd ook het echte krachtenveld weergeeft.
En dan die eeuwige discussie over kunst en politiek. Dé Kunst die staat op haar autonomie en vrijheid en dé Politiek die meer controle en effect wil voor haar subsidies... Dé Kunst, bestaat dat dan wel, is dat wel een categorie? En dé Politiek? Evenmin trouwens als dé
Bij manier van spreken natuurlijk, want in de werkelijkheid hangen politiek, kunst en markt aan elkaar dat het niet schoon is, zijn begrippen en criteria uit het ene veld het andere binnengeslopen, heeft men zich in vele praktijken neergelegd bij de heersende machtsverhoudingen.
Laten we het dus niet steeds hebben over dé (principiële) verhouding tussen kunst en maatschappij en over het (noodzakelijke) respect voor de eigenheid van specifieke vormen van maatschappelijke praktijk, het weze kunstproductie, of kennisproductie of de productie van machtsverhoudingen... Laten we kijken naar het reëel bestaande culturele veld en hoe dat doorheen de tijd en in de ruimte is geordend en welke spanningsvelden dat oproept. Dan kan men ook beter begrijpen hoe bepaalde vertogen en principiële posities in dat veld voorkomen.
Vanwaar komt die consensus over de scheiding der machten, ook tussen politiek en kunst en wetenschap bijvoorbeeld? Ze stamt uit de negentiende eeuw, uit de politieke filosofie van de natiestaat, uit dezelfde tijd waarin de notie van de vrije kunsten is ontstaan. Natuurlijk waren voorheen kunst en politiek, kunst en maatschappij met elkaar vervlochten, ter meerdere glorie van God (en de goden) en vooral van de wereldlijke machten die hun legitimiteit betrokken juist uit die missie uit den hoge.
Politieke macht legitimeren vanuit het volk vereist natuurlijk een definitie van dat conglomeraat van verschillen en dat is de natie. Het volk moet zich tot natie vormen om zo te worden vertegenwoordigd door de politiek. En daar wordt de cultuur gemobiliseerd want die bepaalt de ‘eigenheid' van het volk, die legt de contouren vast voor lidmaatschap,
voor toegang tot rechten. Het duurde ons de tijd van de
Creatieve vrijheid
Het is binnen dat gegeven van de culturalistische afbakening van politieke rechten dat de kunsten als dynamische en creatieve producent van vormen en betekenissen hun (relatieve) onafhankelijkheid, hun vrijheid bevochten. Onderhandelde onafhankelijkheid van de staat, maar toch een sterke economische afhankelijkheid om niet te moeten overleven van de markt. Daartoe dienden toch de artistieke instellingen, de subsidies, de openbare bestellingen.
Wat vandaag vooral opvalt, is de uitermate sterke verzwakking van de politiek. Het register van de markt heeft de bovenhand gehaald. De economie en de ruil laten zich niet door lokale regels aan banden leggen. En dat betekent in een kapitalistische geldeconomie dat het doorslaggevende criterium voor productie en distributie van goederen hun rentabiliteit is in termen van winst, ‘return on investment', kapitaalsaccumulatie. Zo'n amoreel criterium werkt bevrijdend, vooral in normatief sterk gesloten gemeenschappen. ‘Stadslucht maakt vrij', wist men in de middeleeuwen al, en dan had men het over de voordelen van de vrijhandel tegenover de gesloten feodale economie. De markt breekt het communautaire open. Maar het maakt de cultuur wel meer afhankelijk van verkoopbaarheid en dus van koopkrachtige vraag. Vandaar ook dat de huidige liberale mondialisering en haar postmoderne filosofie zoveel fundamentalistisch verzet oproept. En zoals de vernoemde
En ligt daar niet de roep naar engagement, of toch een zekere roep naar maatschappelijke positionering? Hoe gaat dé Kunst om met de afhankelijkheid van de markt en de verzakelijking via de waar? Hoe gaat dé
Is de kunst een ontembaar wild dier? Het lijkt nogal mee te vallen. Mij lijkt het dat het gros van de artistieke praktijken zich even makkelijk laat omkopen of inpakken als de gemiddelde kleinburger. Er is niets eigen aan de kunst dat immuniteit tegen de lokroep van de mainstream garandeert. Wie is er ontsnapt aan de postmoderne rage en aan het geloof in het einde van de geschiedenis? Wie heeft zich niet ingepast in de formats die de federale staatsstructuren hebben opgelegd? Dat politici ten einde raad vragen dat het geld aan de kunsten ook wat meer sociale band zou opleveren is menselijk. Natuurlijk is het een verkeerd gestelde vraag, omdat kunst dient om te creëren en creatie niet dient om persé een gewild effect te verwekken. Maar het is ook een ongepaste politieke vraag, omdat politiek niet dient om te besturen, maar wel om het maatschappelijke te verwoorden. Ook daar zit de verwording: het politieke bedrijf concentreert zich op de uitvoerende macht en niet langer op de vormgeving van de polis. De politiek zelf is gemediatiseerde verkoop geworden. Daarom is het gevoerde debat over de verhouding
tussen
Daarom ben ik het eens met
Volgens recente cijfers van het
We hebben geen nood aan een allesomvattende analyse die ons toelaat uit te maken wat het kunstenaarschap precies inhoudt en wie die titel terecht mag claimen.
Iedereen heeft het recht om zelf invulling te geven aan zijn kunstenaarschap en zelf zijn/ haar prioriteiten en doelstelling te bepalen. Op dit niveau heeft de overheid geen enkele rol te spelen en is de kunstenaar volkomen vrij.
De maatschappij heeft niet het recht eisen te stellen aan de vrije kunstenaar.
Een kunstenaar is en blijft een kunstenaar, ook als hij onzin vertelt en ook als hij niet gesubsidieerd wordt door de overheid.
De subsidie
Kunst genereert onbetwistbaar een belangrijke maatschappelijke meerwaarde. Deze meerwaarde kan zeer uiteenlopende vormen aannemen.
Het oordeel van de geschiedenis speelt vaak een doorslaggevende rol bij de waardering van een kunstwerk. Dat is een lastige vaststelling voor de levende, actieve kunstenaars.
De aantoonbare maatschappelijke meerwaarde van kunst genereert de juiste context om een subsidiebeleid te ontwikkelen, maar biedt op zich geen voldoende motief of houvast om in deze of gene concrete situatie tot subsidië- ring over te gaan.
Subsidies zijn gemeenschapsgeld. De overheid heeft de plicht de uitgave ervan te verantwoorden.
Vooral in de discussie over de opportuniteit c.q. noodzaak van subsidiëring ontmoeten de overheid en de actieve kunstenaar elkaar. Algemene beschouwingen over de centrale rol en het maatschappelijk belang van kunst zijn bijna altijd verdoken discussies over subsidiëring.
De overheid heeft de plicht duidelijk en ondubbelzinnig mee te delen door welke criteria ze zich laat leiden bij de toekenning van subsidies. Het maatschappelijk debat daaromtrent moet maximale kansen krijgen.
De overheid heeft het recht om andere dan artistieke criteria te laten meespelen in haar subsidiebeleid. Zij moet immers veel meer maatschappelijke overwegingen meenemen in de bepaling van haar doelstellingen en prioriteiten.
In een oprechte poging om hun eigen subsidie te legitimeren, beroepen veel kunstenaars zich op een principe dat zich nog het best laat omschrijven als the invisible hand.2
In een artistieke context houdt het principe van the invisible hand in dat de kunstenaar moet/mag werken in totale vrijheid, dat hem geen enkele maatschappelijke opdracht mag worden opgelegd door de overheid, en dat precies daardoor de echte maatschappelijke meerwaarde van het kunstwerk onbedoeld ontstaat. Samengevat: hoe minder de overheid vraagt, hoe meer de maatschappij terugkrijgt.
In de ogen van de overheid komt het hierop neer dat zij geacht wordt een blanco cheque uit te schrijven aan iedereen die zich kunstenaar noemt. Politiek valt dit niet te verantwoorden.
Veel kunstenaars beroepen zich op dit principe om het gesprek met de overheid uit de weg te gaan. Dat is niet wenselijk. Waarover men niet zwijgen kan, daarover moet men spreken.
Het debat ten gronde over de rol van de kunsten wordt al te vaak bemoeilijkt door gebrekkige (zelf)kennis, overspannen retoriek en véél clichés.3
Zonder de goede wil en intellectuele eerlijkheid van wie dan ook in twijfel te willen trekken, is deze vaststelling net zo goed van toepassing op overheid als op kunstenaars.
1 Perscommuniqué van 19/12/2007 over de plannen van minister Anciaux voor een aanvullend pensioen voor kunstenaars.
2 The invisible hand is een term die teruggaat op de economische theorieën van Adam Smith. Het principe hield bij hem in dat een harde en in wezen egoïstische vrije markt zichzelf sociaal corrigeert omdat iedereen, op een niet nader te definiëren wijze, toch lijkt in te zien dat hij zijn eigen belang beter dient door ook rekening te houden met het belang van anderen. Precies omdat de overheid sociaal niet corrigeert geeft ze maximale kansen aan de spontane sociale correctie. Deze theorie is niet ongecontesteerd.
3 Het vergt nauwelijks inspanning om minstens tien citaten te vinden waarin ik me daar zelf ook uitgebreid aan bezondigd heb.
Auteur Eric Corijn, Stefaan de Ruyck
Publicatie Etcetera, 2008-04, jaargang 26, nummer 111, p. 16-19
Trefwoorden kunst • markt • politiek • overheid • hove • kunstenaar • maatschappelijke • invisible
Namen Antwerpse • Benjamin Barber • Bert Anciaux • Cultuur • De Morgen • De Standaard • De kunst • Den Haag • Eric Corijn • Hannah Arendt • Het Theaterfestival Arthur Sonnen • Ivo Van Hove • Jihad versus MacWorld • Kunst en Politiek • Kunstenaar • Machiavellilezing • Markt • NICC1 • Nederland • Seung Hui • Siegfried • Stefaan De Ruyck • Toneelgroep Amsterdam • Verlichting • Virginia Tech • Vlaamse Opera • Vlaanderen • Vooruit • Wagners Ring des Nibelungen • Wetenschap
Development and design by LETTERWERK