Het Griekse drama in de Neder­landen


Bilderdijk, Edipus de koning van Thebe (1779)


Thomas Crombez

Bilderdijk, Willem. Edipus, de koning van Thebe. 1779.



VOORAFSPRAAK

(5) De verhouding tot de Grieken en tot Frankrijk (het classicisme).

Vrankrijk, dat, daar het op de kundigste en keurigste Dichters roem mogt dragen, niet zonder reden de wet stelde aan alle de Noordlijker Volkeren; welke zich, als om strijd, op deszelfs voorbeeld vormden, en bij wie het een kenmerk van meer of minder vordering in de beschaafdheid gehouden werd, meer of min in den smaak der Franschen te vallen. Zo was het met ons. Ons oud Toneel was aan stukken, op de Grieksche leest geschoeid, aan Grieksche stukken, gewoon; maar naauwlijks bragt men een Fransche navolging , in hare soorte volmaakter dan de oude, welke men speelde, en die gebrekkig waren, ter kunstellaadje, of, zo door de nieuwigheid, als door de bevallige uitdrukking, den Franschman eigen, bekoord, verschopte men de Oude Toneelstukken zonder eenig bedenken: niet tegenstaande, dat zelfs de meest vooringenomen met de Franschen moeten toestemmen, dat de uitvoering van 't Grieksche Treurspel onvergelijkelijk grootscher was.

(6-7) Bilderdijks rechtvaardiging van de aanwezigheid van het koor. Boeiend: de Fransen konden de Griekse vorm van de tragedie, in het bijzonder het koor, niet aanvaarden omdat ze aan autoritaire en dictatoriale bestuursvormen gewoon waren. Want het koor betekent de voortdurende aanwezigheid van het volk op het toneel.

Het eerst en meest in het oog loopend verschil bestaat in de keuze der ondergeschikte personaadjen welke buiten de Geschiedenis zijn. En ik twijfel niet, of hier de voorkeur niet voor de Ouden zij. De Grieken deden hunne stukken in de opene lucht vertonen; en geen wonder: zij namen geen deel in de huislijke verdrieten der Vorsten, dan voor zo veel hun welzijn of nadeel er in gemengd ware. De Koningen, eerste dienaars des Volks (vooral in Athene, de voedster der Schouwspelen,) onttrokken hun gedrag niet aan de oogen der Burgeren, noch hadden geheimen voor 't Volk; het welk zij bij aanhoudendheid raadpleegden, en waaronder zij geduurzaam verkeerden. Geene afgezonderde Kabinetten bedekten hunne ontwerpen aan het gemeen, te ijverzuchtig op zijne rechten, om hem, die in het verborgen een aanslag tegen de vrijheid zou kennen maken, ooit uit het gezicht te verliezen. Het Volk dierhalve was eene onafscheidlijke personaadje in al hunne Treurspelen: een personaadje, in welker tegenwoordigheid alles gebeuren moest, en die dus genoegzaam altoos het Toneel moest bekleeden. Om 't zelve te verbeelden voerden de Ouden, onder den naam van den REI, een gezelschap in, eerst van een onbepaald getal van personen, daar na op twaalf gebragt, en door SOFOKLES weder tot vijftien vermeerderd (…).

(8) Verder.

De Franschen, gewoon aan de willekeurige regeering eens Alleenheerschers (want het is zeker, dat het Staatsbestuur invloed heeft op de opvoeding en denkwijze) moesten noodwendig vreemd vinden, dat hier het Volk zo voornaam eene rol voerde. Daar bij dit, naar het voorbeeld en voorschrift der Leermeesteren, de berisplijke handelingen der Vorsten te doen afkeuren, ware in hun begrip, oproer en muiterij.

(11) Verder op het koor.

Maar dit is 't niet alles. De REI, die in zekeren opzigte des aanschouwers plaats bekleedde, moest den Treurspelen te meer indruk bijzetten, naar mate hij het voorging in 't betonen van dat mededogen, die ijzing, dient afkeer, dat ontzag, die verwondering, welke de Dichter zich voorstelde den Schouwburg in te boezemen. En gelijk 's menschen hart zich te ligter aan zijne bewegingen overgeeft, wanneer hij bij anderen dezelfde aandoeningen beproeven ziet, zo is 't verre van daar, dat dit voordeel gering te schatten eg. De REI, in de zelfde omstandigheid met den aanschouwer geplaatst, verstrekte eenen spiegel, waar in dees zich zelven beschouwde: deszelfs hartstochten achtte hij de zijnen, en door ze in zijn eigenen boezem na te sporen, deed hijze er zelf ontstaan; en wel met des te meer wellust en vertrouwen, als hij in zijn voorbeeld een voorbeeld der zuiverste zedenleer en deugdsbetrachting ontmoette. .

(27) Illustratie van de werking van het koor: Jokaste hecht geen geloof aan waarzeggerij; het koor wijst haar terecht.

De minachting ondertusschen, welke Jokaste voor de Heiligheid der Orakelen en Wichlaarijen betoond heeft, ergert den REI, die zijne verkleefdheid aan den Godsdienst en deszelfs plegtigheden ten kragtigste blyken doet: en dus is het, dat SOFOKLES telkens den pligt van den Rei in acht neemt, om de deugd en Godsdienst voor te staan, en tot tegengif voor de kwade zedenleer der personaadjen te strekken; en te gelijk op eene natuurlijke wijze 's Volks verknochtheid aan 'tKOningklijk huis weet te verminderen.

(31) Opvallend: mocht Bilderdijk zélf een treurspel schrijven, het zou ook in de nieuwe trant (dwz classicisme!) gebeuren, en niet zoals de Grieken!

En zo ik-zelf ('t geen zonder waan gezegd moge zijn!) mij bekwaamheid genoeg vond, om mijne landgenooten in den Treur-rol eenig gepast en aangenaam vermaak te kunnen verschaffen, het zou waarschynlijk in den nieuwen trant zijn dat ik hunne aandacht zou tokkelen. Ik heb eeniglijk beoogd, het mijne toe te brengen ter ondersteuning van den vervallenden goeden smaak, door ons te rug te roepen tot den ooirsprong van het Tooneelspel, en deszelfs gronden, welke hoe langs hoe meer verwaarloosd worden door den indrong van nieuwigheden.