Advanced Search found 2 item(s) featuring "Hugo Van Walden"
1926-08-23 TOONEELHERVORMINGEN I (Karel Van de Woestijne)
- . . . inschikkelijkheid, die echter niets van hun geloof in de excellentie van hunne bedoelingen afdoet. De jongste theoreticus van ons verjongd, vernieuwd tooneel is Hugo van Walden , die niet wil doorgaan voor intransigeerend naar ik meen, maar zijne inzichten zoo met overtuigende redenen weet te omkleeden, dat hij er . . .
- . . . in den tegenwoordigen stand der zaken van gewicht is. En het is daarom, dat ik u hier bekend maak met het boekje van Hugo van Walden , waar die redenen in geopenbaard worden, en dat heet: Het Grauwe Gordijn, een studie over Tooneel met twee schetsen ter mogelijke vertooning. . . .
- . . . is om het te onthouden, maar ook aanleiding kan zijn tot vergissingen, aangezien zulke ontdekkingstochten steeds subjectieve bestanddeelen na zich aansleepen. Het zal Hugo van Walden gemakkelijk vallen, te zeggen, dat ik hem verkeerd begrepen heb. Maar dat ik hem verkeerd begrijp, zal toch wel niet mijne schuld . . .
- . . . vallen, te zeggen, dat ik hem verkeerd begrepen heb. Maar dat ik hem verkeerd begrijp, zal toch wel niet mijne schuld alleen wezen. Hugo van Walden gaat uit van een Duitsch boek over het Hollandsche tooneelspel, dat hij toevallig gelezen heeft. Het heet Geschichte des Holländischen Theaters, door . . .
- . . . Ferd. von Hellwald , en is uitgegeven te Rotterdam, bij Van Hengel en Keltjes, in het jaar 1874 . Uit dat boek haalt Van Walden heel wat aan, dat wij hadden kunnen missen. Want wat er vooral interessant aan is, is de datum van het verschijnen. Het jaar . . .
- . . . voorstellen, ondeugd evenmin, wanneer zij zich niet veropenbaren in de handelingen eener konkrete individualiteit". "Het moest hem als een steen van't hart", aldus Hugo van Walden , "te laten vermoeden, hoe hij de overtuiging koestert, dat slechts realisme als eenig nog mogelijke kunstbeschouwing eens de ware formule voor het . . .
- . . . type het individualistische, naturalistische type vervangen komt. Met natuurlijk wat daarbij komt aan gewijzigde ensceneering en regie. Wat de tegenwoordige crisis vertegenwoordigt, die Hugo van Walden op eigen wijze oplost. Waarover in een volgend briefje. N.R.C, 24 Augustus 1926 . . .
1926-08-23 TOONEELHERVORMINGEN II (Karel Van de Woestijne)
- . . . noodzakelijk op de insceneering werken moest - al is mijns inziens die noodzakelijkheid minder groot dan hij het voorstelt, - zal de heer Hugo van Walden ons zeggen, hoe hij zich het moderne tooneel voorstelt. Eerst zal hij ons echter zijne meening mededeelen over het brandende vraagstuk van . . .
- . . . natuurlijkerwijs, niet het geval met het gesproken tooneel: het zou dan ook zijn heil moeten zoeken - ik gebruik de eigen woorden van Hugo van Walden , - niet in gelijkloopende, maar in tegengestelde middelen. "De weg ligt", aldus de schrijver, "zooals bij zekere proeven met verbazende kunst reeds . . .
- . . . het genot vaak gemakkelijker maken dan eene trouwe, maar met valsche middelen bereikte, nabootsing van de natuur. Heel nieuw is dit intusschen niet: Hugo van Walden geeft het gaarne toe. En even weinig nieuw de andere door hem voorgestelde middelen, hoe dan ook minder toegepast. De schrijver draagt . . .
- . . . ik herhaal het. Het gordijn als decoratief middel heeft Verkade , een kwart eeuw al geleden, met uitnemende gevolgen aangewend. En, waar Hugo van Walden spreekt van "de proeve van den sluier in Ik dien van Herman Teirlinck ", schijnt hij niet te weten, dat dit . . .
- . . . een jaar of dertig, te Parijs bij de vertooning van een stuk van Maurice Maeterlinck . Wat het proscenium betreft, zooals door Van Walden voorgesteld, hoeft men waarlijk niet tot de Oudheid op te klimmen om het aan te treffen: in het " Théâtre du Marais " . . .
- . . . vakken eveneens in " Le Marais " voorkwam, nadat Royaards ze trouwens jaren te voren reeds had gebruikt. Liet de heer Hugo van Walden het dan ook bij deze voorstellen, dan zouden wij zijne brochure onbesproken hebben kunnen laten. Maar, zooals u reeds mocht blijken uit . . .
- . . . zoo gewoon aan geraakt, tooneel en zaal van elkander afgescheiden te houden, dat zelfs de openluchtvertooningen (en die, weer fijne, opmerking is van Hugo van Walden ) niet beschouwd worden als een spel midden in het publiek, wat het in feite is. Wij verliezen daarbij een middel van mededeelzaamheid, . . .
- . . . gevoel van saamhoorigheid op, dat de moreele waarde van dergelijke vertooningen ten zeerste kon verhoogen. In een tooneelgebouw nu wenscht, zooals hooger gezegd, Hugo van Walden een proscenium: het brengt, meent hij, de toeschouwende menigte dichter bij de spelers, dichter bij het vertoonde. Maar hij wenscht ook een . . .
- . . . de meening van het publiek zou weergeven of leiden, al was het maar bij gebaren. En met deze vingerwijzing aan onze tooneelspelers kan Hugo van Walden hun een goeden dienst hebben bewezen. Zijn brochure besluit hij met een hoofdstukje over tooneeltaal, dat weer den geestelijken inhoud van het . . .
- . . . alleen op het subconsciente berust, en dan ook wel eenige duidelijkheid mist. "Zullen morgen, op het tooneel, de personen zulke taal voeren?", vraagt Van Walden . En hij voegt er aan toe: "Wij duizelen". Maar hij blijft toch zijn struisch geloof behouden, het geloof dat zijne brochure, hoe onsamenhangend . . .