Advanced Search found 1 item(s) featuring "Julien Flament"
1925-09 Julien Flament : Y a-t-il un théâtre belge? (Willem Putman)
- . . . Julien Flament : Y a-t-il un théâtre belge? Zoo luidt de titel van een onlangs verschenen brochure, (Editions du "Thyrse") waarin Julien . . .
- . . . Julien Flament : Y a-t-il un théâtre belge? Zoo luidt de titel van een onlangs verschenen brochure, (Editions du "Thyrse") waarin Julien Flament , een Brusselsch tooneelcriticus, ons met veel bevoegdheid en tact onderhoudt over het "Belgisch tooneel". Julien Flament wordt te Brussel terecht "l'homme . . .
- . . . brochure, (Editions du "Thyrse") waarin Julien Flament , een Brusselsch tooneelcriticus, ons met veel bevoegdheid en tact onderhoudt over het "Belgisch tooneel". Julien Flament wordt te Brussel terecht "l'homme des premières" genoemd -- en den Vlamingen was het aangenaam vast te stellen hoe deze ijverige tooneel-recensent sinds . . .
- . . . voor dat het jonge Vlaamsche tooneel een uitstekende plaats bekleedde. In de hier besproken brochure wordt over Vlaamsch tooneel niet gesproken. Alleen wijst Flament terloops op het succès dat Teirlinck 's stukken verwierven "malgré l'originalité de leur facture, et la profondeur de leur inspiration" en ook op . . .
- . . . inspiration" en ook op de kwaliteiten in het oeuvre van Gaston Martens . Slechts eenzelfde korte parenthesis krijgt het Waalsch theater, waarover Flament , die een Luikenaar is, nochtans interessante dingen zou kunnen leeren. Hij wijst er op, dat te Luik een Waalsche schouwburg bestaat, waar elken avond . . .
- . . . dwaas) van Georges Ista . Deze haast bij het nagaan van Vlaamsche en Waalsche tooneelletterkunde vindt hare motiveering in het feit, dat Flament met "théâtre belge", waaraan hij deze brochure wijdt, bedoelt "le théâtre français de Belgique". De vraag is, of zooiets bestaat. En met een voor . . .
- . . . brochure wijdt, bedoelt "le théâtre français de Belgique". De vraag is, of zooiets bestaat. En met een voor ons zeer leerrijke documentatie staaft J. Flament zijn bevestigend antwoord. In de eerste plaats wil Flament bewijzen, dat er een Belgisch tooneel bestaat, dat volksch succès heeft en . . .
- . . . zooiets bestaat. En met een voor ons zeer leerrijke documentatie staaft J. Flament zijn bevestigend antwoord. In de eerste plaats wil Flament bewijzen, dat er een Belgisch tooneel bestaat, dat volksch succès heeft en noemt dan "Le mariage de Mlle Beulemans" en andere specifiek-Brusselsche kluchten van . . .
- . . . M. de Waleffe , Hennequin en Kistemaeckers Belgen zijn. Wat nu de echte "auteurs de chez nous" betreft, Flament meent dat onder hen veel eerste-rangs-literatoren zijn en dat, zoo maar weinigen onder hen succès behalen, dit te wijten is aan een gebrek aan . . .
- . . . Hier bestaan geen literaire scholen. Dus moet de geschiedschrijver zijne classificeering herleiden tot een opsomming -- en dat is het tweede deel van Flament 's betoog. Van deze opsomming volgt hier een beknopte samenvatting. Onder de mannen der "jeune Belgique" schreef Iwan Gilkin "Savonarola", "Les étudiants russes" . . .
- . . . Française ), "Pelléas et Mélisande" ( Odéon ), "l'Oiseau bleu" (Cora Laparcerie). Een later oorlogsstuk van Maeterlinck "Le bourgmestre de Still-monde" noemt Flament terecht "un mélo bourré de louables intentions". Ook Verhaeren schreef een paar dramatische werken, waaronder "Le Cloître", stuk waarin geen vrouwenrol voorkomt . . .
- . . . dat door " l'Oeuvre " werd gecreëerd. Paul Spaak is "l'heureux auteur" van het druk gespeelde "Kaatje", en met hem bespreekt Flament eenige auteurs die literair ondergeschikt zijn aan voornoemde, maar wier werk beter het publiek bereikte, o. m. Gustave van Zype (Les étapes, . . .
- . . . de masques" en "Nous n'irons plus au bois" mede tot het belangrijkste behooren dat de moderne tooneelliteratuur heeft voortgebracht. Aan deze figuur verbindt Flament twee jonge auteurs, van wie in den jongsten tijd ophefmakende stukken werden gecreëerd, namelijk Henry Soumagne ("l'Autre Messie") en Paul . . .
- . . . niemand aan het bestaan eener Belgische tooneelliteratuur twijfelen kan. Of nu het Belgisch tooneel een eigen karakter heeft, is een andere vraag, die Flament niet aanraakt. Of heeft hij die vraag -- en dan negatief -- beantwoord door het eenvoudige feit, het Belgisch tooneel te noemen : "le . . .