Archief Etcetera


Besmetting en immunologie: Tussen Sferen, echo's en Histoire des larmes



Besmetting en immunologie: Tussen Sferen, echo's en Histoire des larmes

(foto: Boris Snauwaert)



Ooit was ‘besmetting' een poëtisch en positief begrip, maar de metafoor heeft een verschuiving ondergaan. Vandaag roept de term eerder connotaties op met angst en doodsdrift. Besmetting en immunologie zijn nochtans strategische concepten om te spreken over ruimte tussen mensen –als letterlijke inter-faces– doorheen de hedendaagse paradox van het individualisme en het geconnecteerd zijn. Via echo's en resonanties zoeken we naar ruimten ergens tussen Fabres ‘Histoire des Larmes' en Sloterdijks ‘Sferen'.

Een man spuit deodorant op en rond zichzelf en danst door de chemisch ‘zelfgereinigde' lucht. Hij verliest zich in deze handeling tot hij ook de deodorant in zijn mond spuit en deze weer uitademt (of dat alleszins suggereert). Het is een scène uit Fabres Histoire des larmes.

Niet enkel letterlijk creëren we steeds meer hygiëne rond ons, hygiëne wordt ook een stuk van onszelf, dat we dan weer opdringen aan de buitenwereld. In Histoire des larmes wordt de besmetting geassocieerd met de mond: de man spreekt niet. In plaats van vochtig speeksel komt er tussen de woorden droge lucht uit zijn mond.

Geobsedeerd door de vraag ‘wie zijn we?' lijken we paradoxaal genoeg steeds meer aan hygiënische zelfbesmetting te doen en rond onze eigen imaginaire as te cirkelen op zoek naar zekerheden. Hoe meer hygiëne en zekerheden we krijgen, hoe meer een autistische houding gecreëerd wordt waarbij subtiele verschillen niet gezien worden, alleen maar verstarde metaforen die dienen om mensen krampachtig samen te binden tot één homogene groep.

‘De bol is het archetype van een immuunsysteem.'1

Tegenover de dictatuur van de bol –‘sphaira' in het Oud-Grieks, en bijgevolg het stamwoord van ‘sfeer'– plaatst Sloterdijk de metafoor van het schuim, als een amorfe, oncontroleerbare structuur. In Sferen beschrijft hij een sferengeschiedenis, een geschiedenis van vitale meetkunde en ruimte, in een wereld die de ruimte is vergeten te denken. De sferen die hij beschrijft werken op een specifieke manier als immuunsystemen. Daarmee probeert hij om ‘binnen' en ‘buiten' te herdenken, en de contradictie in het hedendaags denken tussen individualisme en geconnecteerdheid. Vroeger brachten religieuze immuunsystemen heil: het ronde hemelgewelf werkte als een beschermende koepel. Tegenwoordig tracht het omvattende globalisme ons ‘troostend' bij elkaar te houden als één wereldgemeenschap.

Sloterdijk stelt uitdrukkelijk de vraag ‘Waar zijn we wanneer we in-de-wereld zijn?'. Deze vraag staat tegenover de vraag ‘Wie zijn we?', die gepaard gaat met een geobsedeerde focus op de tijd. De tijd plaatst onze eigen levens- of wereldgeschiedenis op de voorgrond: daardoor kunnen we het verhaal over onszelf vertellen en uitdragen, of het verhaal over de wereld. De temporele dimensie van ons bestaan zorgt er dus voor dat betekenis gedragen wordt. Het laat ons ego cirkelen rond zijn eigen inhoud en betekenis: Wie ben ik? Wat beteken ik? Wat is mijn verhaal? Deze obsessie met tijd noemt Sloterdijk ‘chronolatrie'. Het maakt het discursieve lichaam tot drager van interpersoonlijke betekenissen, als zingever, als intentionaliteit. Deze dominantie van de tijd als uitgangspunt gaat, aldus Sloterdijk, zover dat vorm en ruimte vervreemd raken en vergeten worden.

Fabres Diogenes-figuur roept deze vervreemding uit door steeds te herhalen: ‘Waar is de mens? Ik zoek een mens!'

Het beeld van ons lichaam in de ruimte is de basale drager van ons vermogen om psychische ruimte te creëren en aldus sferen te bewonen. Deze vervreemding vindt plaats doordat mensen zich almaar meer verliezen in een maniakaal logocentrisch denken. Dit leidt tot een overdeterminatie van ons ‘ik', met als gevolg een inflatie van ons ego, een inflatie van zin in ons bestaan. Het is de leegte die filosofen als Baudrillard uitroepen door de nadruk te leggen op de illusies waarin we ons begeven, door te wijzen op het ‘ik' als imaginaire constructie.

Het ego meent tegenwoordig niet enkel zijn bewuste ‘ik' te kunnen verklaren, maar via een simplistische vorm van ‘psychoanalyse' wordt het ook verteerd door het geloof zijn onbewuste te kunnen verant-



woorden. Ook Histoire des larmes bekritiseert dit zogenaamde cartesiaanse ego in de manier waarop tranen worden gebruikt: biologisch noch psychologisch. Het ‘Ik denk, dus ik ben' lijkt bij Fabre een ‘Ik huil, dus ik ben' te zijn, een bewustzijn ergens tussen lichaam en geest.

En vermits sferenpsychologie volgens Sloterdijk vooraf gaat aan sferenpolitiek breidt deze inflatie van zin zich ook uit naar het macrosFerologisch niveau, waarbij de ronde globe uit ‘globalisme' tevens implodeert tot schuim.

Echo en ‘mimetische pest'

Als straf kan de praatgrage nimf Echo enkel nog de woorden van een ander weerkaatsen. Maar haar stem komt tot leven en ze slaagt er zo in het vonnis van de goden te omzeilen door haar woorden te kleuren. Zo krijgen klanken/woorden een eigenschap die niet aanwezig is in het ‘origineel'. Tegelijkertijd lijkt ze lichamelijk te verdwijnen, droogt ze uit: ‘Levenssappen ontsnappen aan haar lijf.'2 Ze leeft op het eerste zicht verder als stem zonder lichaam. Echo's uitdroging lijkt op de verdorring die de personages in Histoire des larmes uitschreeuwen.

Wanneer we de wetenschappelijke benadering van echo's erop naslaan wordt snel duidelijk dat echo's ook een kwestie zijn van afstand en ontwerp van de ruimte. Om een echo te verkrijgen is er een enorme lege ruimte nodig die tegelijkertijd ook gedefinieerd is. Deze ‘afgebakende leegte' kan dan tijdelijk bewoond worden door een echo. Het horen van een echo in een lege ruimte heeft tegelijkertijd iets vertrouwds en bevreemdends.

Echo's stem herinnert ons aan haar viscerale lichaam. Zonder een oorzakelijke band hiermee is er geen stem mogelijk. Tegelijkertijd wordt haar lichaam een ruimte die de stem weerkaatst. Haar lichaam wordt een ruimte, een sfeer die zowel een binnen als een rondom bevat. De stem is het medium dat ruimte en lichaam interpenetreert, waardoor er geen sprake meer is van twee afzonderlijke entiteiten.

Op die manier fungeert de echo als een ‘nobject', naar een begrip dat Sloterdijk aan Thomas Macho3 ontleende en waar we verder op zullen terugkomen.

Echo onthult ons tegelijkertijd dat ‘hetzelfde' niet bestaat, dat het enkel bestaat bij gratie van een verschil en in feite een imaginaire constructie is. Het onthult ons dat onze woorden en verhalen een echo zijn van de Taal, waarin we altijd tekort zullen schieten.

Dit is de spatiale dimensie van het verschil die Sloterdijk aanduidt en evoceert, in een wereld waarin het vermogen tot het maken van een onderscheid verloren gaat. Een wereld die soms functioneert bij bate van een mimetische pest, waar men gelooft in ‘hetzelfde' en homogeniteit.

Het is onder andere vanuit deze optiek dat Sloterdijk voor een dynamiek van het schuim pleit. Deze dynamiek ontstaat doordat niemand wil en kan zijn zoals het geheel, maar tegelijkertijd bootst iedereen elkaar na. Het zijn de echo's van de eerste nobjectieve ruimte van de foetus in de baarmoeder, verbonden door het bloed en geluidsgolven.

Net zoals bepaalde dieren (vleermuizen) het vermogen hebben om aan echolocatie te doen, wordt horen ‘zien'. Het oor is primair, en niet het oog. Sloterdijk stelt de stem voorop en niet zozeer de blik.

Besmetting is hier een manier om sferen van samenzijn te creëren, waarbij twee entiteiten elkaar interpenetreren. Herhaling en nabootsing zijn eigenschappen van besmetting, die niet ‘hetzelfde' creëren, maar verschillen installeren. Op deze manier is immunologie geen binnen houden van ‘hetzelfde' en buiten houden van wat vreemd is.

Erotische bloedvergiftiging

Het dierlijke magnetisme uit de renaissancepsychologie beschreef ‘verliefd worden' als een soort erotische bloedvergiftiging. In de vierogenruimte tussen twee mensen vond een soort onzichtbaar transport plaats van de vochten, die van het ene lichaam naar het hart van het andere lichaam vloeiden. Op deze manier ontstond het verlangen van de persoon voor die ander, omdat het vocht in zijn hart steeds op zoek zal gaan naar het lichaam waar het vandaan komt.

Friederich Anton Mesmer (1734-1815)4 zorgde voor een grote doorbraak en ruime bekendheid van het begrip ‘dierlijk magnetisme'. Volgens Mesmer was het universum doordrongen van een uiterst fijne vloeistof, die tegelijkertijd ook doorheen ons lichaam vloeit. Want ons lichaam trekt deze vloeistof aan, als een magneet. Op deze manier kon hij een typische romantische stelling uitwerken: door de uitwisseling van deze vloeistof en de aantrekkingskracht ervan op ons lichaam, kunnen we tot een harmonie komen met de natuur en het universum. Ziektes verstoren deze harmonie, het zijn hinderpalen die de magneetwerking van ons lichaam belemmeren en zo de vitale doorstroming van het universele fluïdum in de weg staan.

Ook in Histoire des Larmes staat het lichaam als een zak vol vocht in connectie met de buitenwereld. De vochten van het lichaam verlangen ernaar over te vloeien in de regen, de zee, het water van de kosmos. De huid krijgt uitstulpingen in de buitenwereld via glazen bokalen die het zweet, pis en tranen opvangen. Het water opgevangen in deze bokalen kan zich vermengen met het water van de kosmos. De bokalen wachten op de regen.



Daar waar Fabre het binnen en buiten tussen mensen en de wereld (als kosmos, als taal) benadrukt, staan bij Sloterdijk in zijn bespreking van het dierlijke magnetisme vooral de binnen- en buitendialectiek tussen mensen onderling op de voorgrond.

Inter-face: ruimte tussen gezichten.

Waar is de mens? Deze vraag wordt door de Diogenes-figuur in Histoire… vaak gesteld.

De vraag naar het ‘waar' is ook een zoeken naar deze eerder vermelde dialectiek van binnen en buiten. Het is een zoektocht naar een verhouding tot de Ander. Waarbij een object-subjectrelatie steeds meer plaats ruimt voor de relatie met ‘nobjecten'.

Het eerder beschreven proces van wederzijdse infectie kan ook uitgewerkt worden tussen een mens en de machine (computer) of tussen de kunstcriticus en het werk. Sloterdijk begint zijn mediale theorie –zoals eerder aangegeven– met de beschrijving van het foetale samenwonen, met zijn fluïde overgang tussen moeder en kind. Dit foetale samenzijn houdt ook de resonantie in van geluidsgolven, parallel met de fluïde verbinding. Het is een ‘rijk van het tussen', waarbij het bloed en geluidsgolven het vroegste medium is tussen moeder en kind. De placenta en navelstreng fungeren dus als interface tussen moeder en kind. Later zal de mens steeds op zoek gaan naar dit rijk van het ‘tussen', naar een transitionele ruimte, naar nobjecten.

Virtuele realiteit is uiteindelijk pas geloofwaardig wanneer de gebruiker vergeet dat hij met een computer werkt. Met andere woorden: wanneer de computer meer is geworden dan louter een object dat wij observeren. Het is in dat geval onduidelijk waar het object eindigt en het subject begint. De computer is dan een nobject geworden. Nobjecten zijn fenomenen die zich niet voor ons bevinden maar ons omringen. Nobjecten zijn dus objecten die in hun status van object ontkend worden omdat het subject afwezig is. Vormen van samenzijn en het gevoel ergens toe te behoren (bijvoorbeeld een bepaalde nationaliteit of maatschappelijke groep) zijn dus eerder nobjectief dan objectief.

Vanuit deze optiek zijn interfaces niet gebaseerd op een oppositie tussen twee mutueel exclusieve entiteiten, maar wel op de interpenetratie tussen twee entiteiten. Zoals ook het water in Histoire… het lichaam en de kosmos interpenetreert. Bij Fabre krijgt het eerder de allures van een spiritueel manifest dat oproept om in te gaan tegen het uitgedroogde overgedetermineerde lichaam van het gerationaliseerde ego dat implodeert en zoekt naar grenzen van woestijnen.

Immunologische fitnesstraining

Gottfried Benn5 stelde dat we, wanneer we als individu naar binnen kijken, ofwel een leegte aantreffen, ofwel sociologie. Hij gaat hiermee in tegen de idee dat we bij introspectie een betekenisvol, op zichzelf staand ‘ik' aantreffen. Het zogenaamde ‘ik' is ofwel een leegte, een imaginaire constructie, ofwel een structuur van het ‘ik' in relatie met de buitenwereld. Maar nooit de op zichzelf staande entiteit van het Cartesiaanse ego. Volgens Sloterdijk stuiten we echter op een sfeer. Waarbij een sfeer steeds begint bij paren. Het individu is steeds in verhouding tot een Ander, met als eerste basale verhouding de relatie moeder-kind in de baarmoeder. Het is als het ware een sferologische uitwerking van Rimbauds ‘Je est l'autre'. Het naar binnen kijken is noodzakelijkerwijze tegelijkertijd een ‘naar buiten' kijken.

Bij elke blik naar binnen nemen we iets waar dat tegelijkertijd in en om ons is. Zoals echo's, zoals het vocht en de droogte van Fabre, zoals de kunstcriticus en het kunstwerk. Sloterdijk komt zo tot een mediaal begrip van subjectiviteit, een subjectiviteit die niet berust op een onderscheid tussen lichaam en geest, maar op iets daartussen. Een transitionele ruimte die het onderscheid object-subject opheft. Ruimte en leven tussen gezichten: de inter-face. Tegenover de idee van de individualistische mens als geïsoleerd depressief punt in een willekeurig ‘rondom' wordt de euforie van het ‘minstens twee' geplaatst. Tellen begint bij twee en breidt zich meer en meer uit... Immunologie is dus geen kwestie van één afgezonderde bol, maar van de anarchie van het schuim. We hebben volgens Sloterdijk ‘immunologische fitnesstraining' nodig. Zodat we vreemde elementen kunnen integreren en zodat we een onderscheid kunnen maken tussen wat vijandig is en wat niet. Een immunologie en een ruimte als voorwaarde om echo's te creëren. Niet om ‘hetzelfde' te creëren, maar om subtiele verschillen te onderscheiden. Het is de immunologie van de permeabele huid, die intergepenetreerd wordt, zonder te veel hygiëne of deodorant die de huid probeert te dichten.

1 Sloterdijk, Peter: Sferen, Boom: Amsterdam, 2005, p23.

2 Uit: Metamorfosen, Ovidius.

3 Thomas Macho (°1952) is Professor Culturele Studies aan de Humboldt Universiteit in Berlijn. Hij is medestichter van het Hermann von Helmholtz Centrum voor Culturele Wetenschappen aan Humboldt.

4 Veel eerder al had Paracelsus (1493-1541) de ontdekking gedaan dat er van magneten een mysterieuze kracht uitging die ook tussen mensen onderling bestond. Maar het is Mesmer die bijdroeg tot de grote bekendheid en verspreiding van het ‘dierlijk magnetisme'.

5 Gottfried Benn (1886-1956) is een Duitse schrijver, dichter en essayist.


Development and design by LETTERWERK