Herman Teirlinck: "De man zonder lijf"
Lode Monteyne, 1926
Source
Lode Monteyne, Kritische Bijdragen over tooneel. Antwerpen: Ruquoy, Delagarde en Van Uffelen, 1926, pp. 29-40.
Items that may be related to this text • More...
- ◼◼◼◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11
- ◼◼◻◻◻ Victor J. Brunclair: De Man zonder Lijf... 1925-04
- ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
- ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Loop... 1926-04-11
- ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926
DE MAN ZONDER LIJF
I
In Holland heeft
« Hoe diep innig verschillen wij (de Hollanders) toch van de Vlamingen ! »
Maar wél heeft
Zij hebben, meestal, geen eeuwige conflicten gedramatiseerd, konden de tendenz niet altoos weren uit hun werk... Inderdaad... Wie eeuwige en algemeen menschelijke problemen weet te dramatiseeren, brengt kunst voort van grootere duurzaamheid. Wie de gemeenschap wil bereiken, zal daarin echter slechts dan slagen, wanneer hij achter den voorbijgaanden vorm van het leven, zooals de massa het kent, de algemeen-menschelijke waarachtigheid van het gebeuren doet bevroeden. Abstracties, in de aantrekkelijkste vormen ten tooneele gebracht, blijven ontoegankelijk voor de «eenvoudigen van geest», van wie men beweert, dat zij een groote frischheid van fantazie bewaarden.... Abstracties, zijn resultanten van redeneeringen of verbeeldingen. De volksgeest wordt wel gebaat door een stimulans, die zijn fantasie in werking brengt en ter verovering van eigen bevindingen aanzet. Vóór bepaalde resultaten geplaatst, die als zóóveel boude bevestigingen voorkomen, waarvan hij de betrekkelijkheid niet inziet, die zijn fantasie niet meer prikkelen, voelt de volksgeest zich verlamd.
Neen : de aristocratische en zeer subjectieve dichter, die
II.
De kunst van
« De Man zonder Lijf » zijn we geneigd -- tot op een zekere hoogte althans -- te beschouwen als een dramatiseering van subjectieven strijd -- van den strijd, dien de dichter
Maar deze gewraakte onevenwichtigheid, evenals dit gemis aan klaarheid, doet ze niet aan als zeer menschelijk, waar het een zoo ingewikkeld probleem geldt als de strijd van den geest, die zijn aardsche boeien poogt te breken ?
III.
« De Man zonder Lijf » brengt inderdaad de tragedie van den strevenden geest, die ter verovering tiegt van zijn droom, die opwiekt naar het ideaal, die het groote werk der bevrijding van de menschheid uit de knelling der kwalen verrichten wil.
Het is -- al heet de schrijver zijn stuk ook een «klucht»? -- de tragedie van den dichter, van den denker, van den geleerde, van den kunstenaar... die zich losrukken willen uit hun aardsche omgeving, waaraan ze vastgeklonken zijn door hun lijf, om dan de hemelbestorming te wagen...
Het is de tragedie van het « goddelijke » in ons, dat naar het goddelijke terug wil. Doch het goddelijke in ons is beperkt en enkel afschaduwing van het groote goddelijke, dat het grenzelooze heelal omvat. Wij vechten te-vergeefs tegen de begrensdheid van ons wezen. De strijd is eeuwig... De mensch kan tastbare en ontastbare krachten aan zijn wil onderwerpen zonder ze te begrijpen. De bakens van zijn bewust weten kon hij niet verzetten.
Men moet precies geen uitzonderingsmensch zijn om het drama te doorleven. Groote dichters van alle tijden hebben dezen strijd van den geest -- tegen de materie en tegen de inertie van den geest-zelf -- gesymboliseerd. Géén deed het treffender en in klaarder symboliek dan
Dwaze Jacob, die den grooten tocht ter verovering van hoogere waarden onderneemt, heeft niet enkel te strijden tegen de Lek-me-lippende materialisten. Ook in den geest zelf ontdekt de strever vijandige machten : de zelfgenoegzaamheid, de berusting; ja, zelfs de dorre wetenschap, die zich tevreden stelt met enkel constateeren van feiten, daarin de hoogste voldoening vindt zonder ooit te peilen de diepten van het groote Mysterie. (Zie Firlefijn). -- Dwaze Jacob hoort de lokstem van het groote Leven, die hem wegroept uit het huisje langs den spoorweg, welke de verten verbindt. Zijn droomen wenken. De schaduwen-leurder, die met den avond binnenkomt, toovert droomen op. Doch ieder geeft van deze gestalten van den waan een verklaring, die overeenkomt met de beperktheid van zijn eigen wezen. Voor Lek-me-lip bergt het Droomenland enkel lekkernijen ; Eveline gaat op in de zoete herinnering aan heur moeder; Wijze Jacob wordt fel getroffen door het ideaal, doch wil berusten. In de ziel van Dwazen Jacob breekt de storm van het verlangen los. Want de koopwaar van den leurder geeft « vorm aan de vaagste gewaarwordingen », werpt licht « op de meest-verborgen heimelijkheden ». De onrust is met den schaduwenleurder in het huisje binnengedrongen. Dwaze Jacob en Wijze Jacob vallen uiteen, zegt de schrijver... Moeten we ze beschouwen als één enkel wezen, als de symboliseering van de twee verschillende krachten, die strijd voeren in ons en ons wezen verscheuren ? Dwaze Jacob -- de strever gaat de wereld in om te vechten voor een beter zijn !...
Terwijl in het eerste bedrijf -- en ook in het laatste -- de realiteit wordt weergegeven, zij het dan ook onder fantastische belichting -- voert de tweede acte ons in de wereld der symbolen. Met Lek-me-lip onderneemt Dwaze Jacob den grooten tocht, zooals Don Quichotte het doet met Sancho en, hier in Vlaanderen, Uilenspiegel, de geest, met Lamme Goedzak, de maag. Cervantes -- om ons tot zijn voorstelling van 's menschen hooger streven te bepalen -- puurt uit voorstellingen aan de werkelijkheid ontleend doch door de kracht zijner scheppende fantazie boven de gewone levensverhoudingen geheven, de symboliek, die philosofische bedoelingen belicht.
Vergezeld van Lek-me-lip, den in materialiteit-zwelgenden mensch -- den man zonder hoofd, die enkel balg is -- gaat hij zijn rijpenden droom tegemoet en komt in aanraking met Karitate, met den onthoofde -- symbool der rechtvaardigheid --, met den beul -- het geweten --, met het anatomisch stuk -- den gloeienden twijfel, den zucht naar het weten --, met den Oermensch -- den moed, de zuivere macht... Zoo ziet Dwaze Jacob die personagien, uit het vernuft van den auteur geboren en welke, in zich-zelf, niet de kracht dragen van symboliseering, waarmee hij ze willekeurig bezielt. Want als onze oudere auteurs zinnebeelden op het tooneel brachten, dan tooiden ze deze zóódanig, dat het publiek hen onmiddellijk erkennen kon. Symbolen dienen in de eerste plaats suggestief en essentieel te wezen. Dat heeft
Dwaze Jacob verlost de prinses uit de macht van den koning. Zoo verovert hij het Ideaal, overweldigt hij den Droom... Maar spoedig blijkt de ijlheid van elken waan... De symbolen van al wat er aan verheven gedachten leeft op deze wereld zijn enkel hersenschimmen, die Dwaze Jacob tooide met de sierselen van zijn in verbeeldingen uiteenspattende verlangens. En de prinses wat is ze anders dan een gewone vrouw, die hem aan de aardsche Eveline in het baanwachtershuizeken herinneren zal.
Zij vernietigt de heerschappij van den geest in hem, dringt zijn wezen terug binnen de beperktheid van zijn menschelijkheid... Dwaze Jacob, overweldigd door het bittere besef zijner machteloosheid om aan het mensch-zijn te ontsnappen en schuil te gaan in zijn droom, wurgt de prinses, doodt zijn illusies. Met haar halssnoer, met de schamele overblijfselen van zijn waan, koopt hij zijn lijf terug van den professor, die de denkmachine uitvond. Door niemand werd Jacob begrepen -- niet door Lek-me-lip, den materialist, niet door den geleerde, die hem als een wetenschappelijke curiositeit beschouwde, niet door de vrouw, die zijn droom belichaamde...
En nu wil hij enkel mensch zijn. Wanneer op zijn verzoek Lek-me lip zijn lichaam kastijdt, roept Dwaze Jacob uit :
« o Feest van mijn leden, ik lijd ! ik lijd ! » --
Dit tweede bedrijf brengt een opeenvolging van tafereelen, wier samenhang door de aanduidingen van den schrijver wordt verwezenlijkt.
Terwijl in een gewoon tooneelspel menschen met elkaar in botsing komen, gevoelens en gedachten in een strijd worden gewikkeld, brengt de Man zonder Lijf de dramatiseering van het conflict tusschen de abstracte betrachtingen van een ziel. De actie omvat slechts één individu. Enkel twee wegen kon
In het derde bedrijf keert Dwaze Jacob terug tot de werkelijkheid. Hij vindt Wijzen Jacob gehuwd met Eveline en omringd door kinderen. Dwaze Jacob weet nu : het verlangen van vroeger was verwaandheid. De idealen, die hem lokten, waren schimmen. Thans is hij een mensch, « die de wet van den Schepper belijdt, en die voortaan berusten wil in zijne nooden. » Maar over Wijzen Jacob wordt nu het groote verlangen, vaardig... en op zijn beurt vaart hij den waan te-gemoet. Is niet de wereld een eeuwig herbeginnen... en het leven een stijgen en dalen. Wijze Jacob wordt nu de Dwaas... Zal Dwaze Jacob, die de Wijsheid in den strijd vond, niet tot de Dwaasheid terug-keeren ? Is dat niet de beteekenis, die we hechten moeten aan het heengaan van Wijzen Jacob, die de dubbelganger
is van den zoo-pas tot rust gekomen Dwazen Jacob ? Vader en Moeder-zaliger, wier bestendige aanwezigheid het huis vult -- als in een drama van
Het is een mooie brok poëzie, die van ouds beproefde Wijsheid in ontroerende woorden concentreert :
«Een rustig huis en rustige bezigheden. Een rustig gedacht en rustige zinnen. Nooit uit zichzelf treden, maar binnen de hagen blijven van het menschelijk bestek. God zien in alles wat gebeurt en dankbaar voor elk uur dat komt en gaat, het uiterst uur verbeiden, waar 't leven van deze moeizame aarde zich oplost in de volmaaktheid van het eeuwig leven...»
Klinken daarin niet de bekende tonen van het eenigszins epicuristische sonnet van
IV.
Zoo even brachten we, naar aanleiding van de aanwezigheid der ouders in de kamer van het baanwachtershuizeken, de kunst van
Wanneer wij de dramatische productie van
Van meer belang achten we de vraag in hoeverre
Nieuwe kunst ontstaat enkel uit een gewijzigde levenshouding. De romantiekers brachten wat nieuws, niet omdat ze op het tooneel den regel der drie eenheden verwaarloosden, doch wijl zij tegenover de groote problemen van leven en kunst een ander standpunt innamen dan de klassieken...
Op de toekomstmogelijkheden, welke een vernieuwing der tooneelvormen inhoudt, heeft hij evenwel de aandacht gevestigd.
Deze vaststelling verengt de beteekenis van zijn streven. De vorm, immers, blijft ten slotte bijzaak. Voor wie de vlucht van den scheppenden geest door niets belemmeren wil, staat het vast, dat de drama-dichter zich onder het schrijven nimmer om de scenische realisatie van zijn werk zou moeten bekommeren. Die zorg dient hij over te laten aan bouwmeester, schilder en insceneerder. Deze kunstenaars zijn aangewezen om een compromis te verwezenlijken tusschen des dichters bedoelingen en de practische mogelijkheden door den schouwburg geboden. Op deze wijze zal wellicht een nieuwen tooneelbouw ontstaan, die, ontegenzeggelijk, de vernieuwing der dramatische productie in gunstigen zin kan beïnvloeden door ook de scenische verwezenlijking van de scheppingen der meest teugellooze fantasie mogelijk te maken.
Als dan maar niet door de vernietiging der grenzen, die de kunsten scheiden, woord en gebaar van het tooneel verdrongen worden ten voordeele van grilligheid in lijn, kleur, belichting, decorbouw! Het streven naar meer eenvoud, dat zich gelukkig t'allen kante openbaart, kan hier remmend werken !
Items that may be related to this text
- ◼◼◼◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11
vertraagde film • dwaze jacob • lijf • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • dwazen jacob • De vertraagde Film • wijze jacob • wijze • jacob • leven • droom • Herman Teirlinck • dwaze • man - ◼◼◻◻◻ Victor J. Brunclair: De Man zonder Lijf... 1925-04
dwaze jacob • lijf • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • De vertraagde Film • wijze jacob • jacob • Herman Teirlinck • dwaze - ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
schrijver • teirlinck • Ik dien • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • Herman Heijermans • (date-month) 1926-00 • leven • Herman Teirlinck • kunst • (date-year) 1926 - ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Loop... 1926-04-11
zijner • Maurice Maeterlinck • schrijver • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • drama • strijd • Herman Teirlinck • (date-year) 1926 - ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926
drama • leven • dien strijd • (author) Lode Monteyne • wijze • Herman Heijermans • schrijver • (date-month) 1926-00 • vorm • Herman Teirlinck • (date-year) 1926 - ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
vertraagde film • leven • teirlinck • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • schrijver • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926 • Herman Teirlinck • kunst • man - ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "I... 1926
Maurice Maeterlinck • leven • teirlinck • Ik dien • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • drama • (date-month) 1926-00 • Herman Teirlinck • kunst • (date-year) 1926 - ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
Maurice Maeterlinck • schrijver • teirlinck • Ik dien • De vertraagde Film • drama • Herman Teirlinck • leven - ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "A... 1928-03
vertraagde film • leven • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • (author) Lode Monteyne • ter verovering • De vertraagde Film • Herman Teirlinck • man - ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Gemeenschapskunst... 1923-12-25
teirlinck • Ik dien • De vertraagde Film • geest • Herman Teirlinck • kunst