Fransch Tooneel te Brussel: "Godefroid de Bouillon" van Herman Closson
Willem Putman, 1936-01
Source
Willem Putman, Tooneeldagboek (1928-1938). Antwerpen: Globus-uitgaven, 1938, pp. 193-200.
Items that may be related to this text • More...
- ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Modernistische exper... 1937-11-14
- ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
- ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
- ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
- ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11
« GODEFROID DE BOUILLON » van
Het stuk van
In zijn inleidende rede tot het stuk van
Op een punt nochtans zijn wij het eens : het tooneel van heden is niet wat het zou moeten zijn. Wij ondergaan namelijk de concurrentie van de film op zeer scherpe wijze, scherper dan bijvoorbeeld vroeger met circus en music-hall het geval was. De bioscoop heeft het tooneel inderdaad een deel van zijn publiek ontnomen. De voornaamste reden hiervan ligt in het feit, dat de kunst in de eerste plaats een verrassing is. De film heeft ons vooral technisch verrast en deze eenigszins artificieele verrassing is nog gaande. Wij zijn er nog niet van verzadigd, «gesatureerd».
Een andere quaestie, waaromtrent
Al deze beschouwingen moeten ons aanmanen tot voorzichtigheid en welwillendheid ten aanzien van een nieuwe persoonlijkheid als
Het spel Godefroid de Bouillon is onhistorisch. Juist dit bevalt
***
Na zulke inleiding verwacht natuurlijk niemand in deze bewerking den traditioneelen Godfried van Bouillon te zien herleven. Oeverigens, wat kennen we van hem ? Niet veel meer dan zijn standbeeld, dat heel dicht bij het
Daar zitten de dienstmaagden bij haar spinrokken, zij zingen oude amoureuse liedjes en fluisteren elkaar in het oor : madame Clothilde is verliefd op Baudouin, den jongeren broer van Godefroid. Wij denken aan Péléas en Mélisande. Madame Clotilde is de gade van Godefroid. Zij verschijnt statig en nobel, als een prinses uit de Nibelungen. Zij berispt de meisjes om haar stoeien. «Vous dites des choses insensées...»
Daar verschijnt Geneviève, de jonge vrouw van Baudouin, in een geklater van jachtfanfares. Zij is mooi, jong, moedig, mannelijk. Godefroid vecht met haar als met een jong vurig dier. Houdt hij van haar ? Clotilde, zijn vrouw, raadt het, voelt het, weet het. Als Geneviève daar is, verandert Godefroid's gelaat. «Pourquoi ?»
Maar daar kondigt het groote avontuur zich aan. Pieter de kluizenaar heeft gesproken en al wat jong is medegesleept in een heilige geestdrift voor den tocht naar Jeruzalem. Het is verder dan Rome. Het is het onbekende. Baudouin en Geneviève zijn dadelijk gewonnen. Godefroid twijfelt. Hij wilde naar den kluizenaar niet gaan luisteren, maar de capucijner komt hem alles vertellen, stelt hem den waagtocht voor, het groote avontuur, veldslagen, roem... stof voor zijn «kronijk», waarin tot heden slechts van banale alledaagschheden sprake is. Maar Godefroid aarzelt. Hij gelooft niet, dat het «zoo ver» is. Die Turken zullen vluchten. Er is geen kans voor roem. Het is slechts begoocheling... Maar daar verschijnt Clotilde, zijn vrouw. Zij is bevreesd en ontdaan. Zij smeekt hem te blijven. Zij schildert hem den waagtocht in de zwartste kleuren. Zonder het te willen bereikt zij wat de capucijner te vergeefs bereiken wilde : zij toont hem het gevaar. Hij zal gaan. En hij voelt het meteen : hij treedt in de geschiedenis.
Nu zal de geschiedenis zich gaandeweg van hem meester maken. We zien hem, vol zorgen en kommer, in zijn tent. Geneviève is nu te voortdurend bij hem dan dat hij haar nog begeeren zou. Maar Clothide is achter gebleven en het schijnt hem, dat een nieuw gevoel voor haar in hem ontwaakt, hoe verder hij van haar verwijdert is. Intusschen wordt de tocht hopeloos. Niemand weet den weg. Alleen hij. Godefroid, doet alsof hij hem wist. Hij staat reeds te midden van zijn legende. Elken nacht verschijnt hem een engel. Elken morgen luidt zijn bevel : Vooruit!
Even zien wij Clotilde in het verre Bouillon, die wacht op de hoogte torentransen. Een minnezanger komt haar liedjes zingen. Hij is jong en vurig. Hij deed een lange reis om haar, de schoone Clotilde, te vinden. Maar ook Clotilde kent nu de bedwelming van den afstand. Haar verre held heeft haar hart veroverd. «Ga, amuseer u met de dienstmaagden...»
En immer hopeloozer wordt de tocht. Daar sluipt de ontucht binnen in het heilig leger en vindt haar weg in de tent van Godefroid zelf. Zij is een wuft Oostersch meisje, dat zich vlijt in de kussens en niet spreekt en niet begrijpt. Aan haar, die hem niet verstaan kan, zal Godefroid alles vertellen : hij gelooft niets ; hij vertrouwt in niets meer; Jeruzalem bestaat niet eens ; wij strompelen voort naar den dood, die het «niet» is... Het mooie meisje opent meewarig haar naakte armen.
Maar het leger begint te morren. De eene leider sterft na den andere. En Godefroid is nooit te zien, wanneer er te vechten valt. Hij is niet eens gekwetst. Het wordt stilaan geweten dat hij zijn dagen slijt in de wulpsche streeling van heidensche lichtekooien. De ontevredenheid van het leger wordt het eerst onder woorden gebracht door een gewonen soldenier, die er genoeg van heeft en naar zijn vrouw verlangt. Maar Geneviève, die vrouw blijft onder haar wapenrusting, staat hem te woord, eerst wreed ("Niemand gelooft nog aan een terugkeer !") dan verleidelijk ("zij is er immers nog...")
Het kapitale tooneel van het stuk krijgen wij eerst nu, als een van de leiders zelf in de tent van Godefroid opdaagt en hem een verrader noemt, hem zelfs te lijf wil. Godefroid verdedigt zich even, werpt dan zijn degen weg, en roept: «Wel, sla mij, dood mij ! Maar wat dan ?» En met een heimelijk plezier gaat hij zijn veldheer wijsmaken, dat het leger niet meer missen kan wat het leger van hem gemaakt heeft. Hij is de held der kruistochten geworden. Men zou in hem een legende dooden, die allen noodig hebben om te leven, nu en later, al de komende geslachten. Langzaam laat de veldheer zijn degen in de scheede glijden. Hij is overtuigd. Hij zal aan de soldaten herhalen, dat Godefroid een held is, Gods afgezant, en dat hij bovendien lijdt aan een gevaarlijke wonde. Het heele leger zal biddend nederknielen.
***
Feitelijk is met dit negende tafereel het drama zoo goed als gedaan. Nog zes tooneelbeelden volgen : ze hebben meer waarde in de picturale uitbeelding van het spel dan in de psychologische motiveering van het drama. Ze brengen ons geleidelijk naar het onafwendbare slot : Jeruzalem wordt bereikt. En zooals al het bereikte heeft het opgehouden Godefroid te interesseeren. Op dezelfde wijze heeft hij zich afgewend van Geneviève, om wier bezit hij om zoo te zeggen dezen tocht ondernam. Maar ondertusschen leerde hij gaandeweg zich zelf kennen ; men kan niet zeggen, dat hij langs dezen innerlijken tocht zeer mooie ontdekkingen doet. Het is ten slotte als arme en zondige mensch, dat hij, ontdaan van zijn glorie en wapenrusting, knielen gaat op het graf van den Zaligmaker. Hij zwijgt. Maar klaroenen allerwegen schallen zijn roemrijke legende over de wereld.
Dit is natuurlijk niet de gewenschte methode om de geschiedenis te leeren aan de schoolkinderen. Men moet dit werk beschouwen als een vernuftig en weleens onbarmhartig spel van een geraffineerden geest en als zoodanig is het boeiend en bekoorlijk. Het blijft hoofdzakelijk cerebraal ; het is bijna geestelijke acrobatie, die af en toe charmeert en soms onthutst, maar die mijns inziens nooit kan leiden tot wat we gewoon zijn een nationale en populaire tooneelkunst te noemen. Het is, dunkt mij, niet met de verguizing van de nationale helden, dat men er in slagen zal een nieuwe mystiek te scheppen. Dus scheen het stuk niet datgene te brengen, wat Herman Teirlinck zeide van den hedendaagschen tooneelschrijver te verwachten. Het is waar, dat de tooneelvernieuwers vaak hun eigen stellingen in hun stukken tegenspreken. We beklagen er ons niet altijd over.
Als vertooning kregen wij hier bepaald iets merkwaardigs. Er werd met stijl en gloed geacteerd in treffende décors van Denis Martin. Een heele wereld zagen wij vol kleur en gratie herleven, een bont mengsel van verleden en heden, met in het midden de tragische figuur van den dichter, die van alle tijden is en de eeuwen vervult met zijn angstige vraag : «Pourquoi ?»
Items that may be related to this text
- ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Modernistische exper... 1937-11-14
Maurice Maeterlinck • George Bernard Shaw • Herman Teirlinck • drama • (author) Willem Putman - ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
teirlinck • herman teirlinck • spel • Herman Teirlinck • herman • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
Maurice Maeterlinck • teirlinck • Herman Teirlinck • drama • herman teirlinck • herman - ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
teirlinck • Herman Teirlinck • vrouw • spel • herman teirlinck • herman - ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11
tocht • teirlinck • Herman Teirlinck • spel • herman teirlinck • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Claude-Roger Marx : ... 1924-11-30
George Bernard Shaw • clotilde • Ferdinand Crommelynck • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ H.B.: Te Brussel: Kon. Vla... 1931-11-13
Herman Teirlinck • herman teirlinck • herman • teirlinck - ◼◻◻◻◻ Eugene De Bock: Herman Teirlinck, de... 1921-02
Herman Teirlinck • herman teirlinck • teirlinck - ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "I... 1926
Maurice Maeterlinck • drama • Herman Teirlinck • herman teirlinck • teirlinck - ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: BELGISCH TOONEEL... 1921-03-30
Maurice Maeterlinck • drama • Théâtre du Parc • Ferdinand Crommelynck