door August Monet
Hoe komt het toch dat, nu ik moet voldoen aan 't verzoek om een bijdrage voor 't Flor Alpaerts-album, een gedachtenassociatie tusschen hem en Schubert zich aan me opdringt. Toch niet door eenige overeenstemming in 't karakter van beider muziek. Ik moet er eens even op nadenken. In alle geval ligt dit verband op een lijn van vele, vele jaren.
Maar zie, ik ben er al. Het is in mijn geest een verband tusschen Flor Alpaerts, zooals hij, nu straks vijf en dertig jaar geleden, bezit nam van den nederigen dirigentenstoel in onzen Koninklijken Nederlandschen Schouwburg en den bestuurder van ons Koninklijk Vlaamsch Conservatorium, die nu op 't aftreden staat. En vanwààr nu de verbinding van deze twee Alpaertsen door den naam Schubert? Hiérvandaan: dat toen Flor Alpaerts, onder het nieuwe bestuur van de heeren Delattin en Van Laer, tot kapelmeester in den Nederlandschen Schouwburg aangesteld was, en hij het wel twintig man sterke draken-tremolo-orkest door een dubbelen quator had vervangen, hij steeds de ruimste plaats op zijn programmas aan Schubert gaf. Mijn geheugen moet me zelfs al bedenkelijk in den steek laten, als 't niet wààr zou zijn, dat zijn eerste nummer, den openingsavond van dit seizoen 1906-07 (met De Maire van Antwerpen) niét Schubert Militaire Marsch is geweest. En hoe snel wist hij in de vroeger altijd zoo rumoerige entractes tot stil luisteren te dwingen, door de zoo verrukkelijk-gemoedelijke pareltjes uit den liederenschat van den schamelen Franz, als het Ständchen, de wijsjes van de Molenarin en de frisch-kralende balletmuziek uit Rosamunde, zóó lang vóór dat Driemeisjeshuis en de radio die voor heel de wereld mondgemeen hadden gemaakt!
En, als bestuurder van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium dan, door het voorstel, hetwelk hij me deed om den prijs voor klavier, dien mijn vrouw en ik, tot nagedachtenis van mijn dochter stichten wilden, ook den naam van Schubert te verbinden. - Ik zou er zeer sterk aan houden, zoo sprak hij toen, dat dit een 'schoone prijs' werd. Een die niet automatisch aan eenige andere hooge onderscheiding zou worden toegevoegd, maar waarvoor een bijzondere kampstrijd geleverd zou moeten worden. Toen Elsa, enkele maanden geleden, als soliste optrad (het was haar laatste concert) voor de Vereeniging der Leerlingen en Oud-Leerlingen van het K. Vl. Conservatorium - waarvan zij een der medestichtsters en meest toegewijde bestuursleden was -, heeft ze twee Impromptus van Schubert uitgevoerd en mijn indruk, als dezen van velen - was, dat zij wel een van de schoonste Schubert-vertolksters was, die onze School ooit heeft voortgebracht. En in deze piëteitsvolle gedachte stelde hij me voor, dat aan alle mededingers en -dingsters naar den 'Prijs Elsa Monet' ten allen tijde een werk van Schubert zou worden opgelegd. Zoo werd dan in mijn geest een kring getrokken rond de namen van Schubert, van Alpaerts en van het kind dat wij verloren hebben. Ge moest Flor Alpaerts zijn om aan haar nagedachtenis dezen delicaten en artistieken vorm te kunnen geven.
Wat mij in Alpaerts altijd getroffen en geboeid heeft, dat is zijn aristocratie. Ik ken weinig menschen van wie hun leven lang, zulk een indruk van voornaamheid is uitgegaan. Ongekunsteld, zonder aanstellerij of pedantisme. Ik geloof veeleer: onbewust, instinctief. Hij heeft er nooit eenige moeite voor gedaan, maar wààr ook hij een leiderschap bekleedde, heeft hij het door iedereen kunnen doen aanvaarden, met versmading van ieder middel of macht om het op te dringen. Geen bijzondere menschenkennis is noodig om, bij 't eerste contact met hem, als zijn toonaangevende karaktertrekken, bedachtzaamheid te herkennen en een esthetisch gevoel dat aan een, bij een artist wél zeldzaam gevoel voor orde en tucht gepaard gaat. Daarvoor moet ge al niet méér zien dan wat hij aan kunstsmaak en gezelligheid bijgebracht heeft aan zijn kabinet in de... 'soukh' van ons Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.
Deze persoonlijke karakteristieken zijn ook deze van zijn kunst. Zeker is ze Vlaamsch van wortel, takken en vruchten; Alpaerts staat op de verlengde lijn van Benoit over Jan Blockx, die zijn laatste leermeester was. Maar die van hem is niet meer deze van den Vlaming uit de heete vechtperiode, die zichzelf als ideale gestalte liefst deze van een leeuw toedacht.
Alpaerts' muziek is deze van een Vlaming, die met den tijd mee heeft geëvolueerd, doch zonder zich te laten meeslepen in wèlke ook van de internationale 'ismen' die zoovele jonge componisten, na een stroovuur-succesje bij vrienden en snobsen, op een zandbak doen stranden hebben. Zoo is zijn trilogie Pallieter een voorbeeld van wat ik zou durven noemen: moderne beschaafdheid en distinctie in de Vlaamsche muziek, en dit nooit genoeg te prijzen 'cachet' kleeft ook zijn zangspel Shylock en zijn talrijke klaviercomposities aan.
Zulks heeft hem nochtans niet belet om, bij den aanvang van zijn loopbaan, proeven van exotisme te leveren, die bij mijn weten door geen enkelen anderen toondichter van bij ons werden geëvenaard. Hierbij moet ik 't eerst denken aan zijn eerste groot symfonisch gedicht, Psyche, maar vooral aan de muziek die hij schreef voor de opvoeringen van Oscar Wildes Salomé in den Nederlandschen Schouwburg.
De dans der zeven sluiers van Richard Strauss zèlf, hoe opboeiend ook in zijn bloeiend-krioelende kaleidoscopie en zijn formidabele climax, heeft in mijn geest nooit denzelfden dans van Alpaerts kunnen oblitereeren. Dàt zwoel-smachtende van Alpaerts in den perversen maneschijn heb ik nooit in de overrompelende polyfonie van Strauss - met haar drietonig motiefje uit den Barbier van Sevilla - terug kunnen vinden.
De ouderdomsgrens heeft hém thans bereikt. Niet Hij de ouderdomsgrens. Daarvoor kent hij, evenals ik, maar twee vijanden: zijn identiteitskaart en zijn spiegel. En wat hèm betreft, zijn spiegel niet ééns!
Ons Conservatorium zal thans aan hem den man moeten missen, die alle hoedanigheden in zich vereenigde om aan zijn hoofd te staan. Maar daarom behoeft hij voor de kunst, voor al zijn vereerders en bewonderaars niet uit de wereld te zijn. De bron van zijn inspiratie kan hij wellicht nog des te rijkelijker laten vloeien, nu hij van alle administratieve zorgen bevrijd zal zijn. En wie verbiedt ons, te hopen, dat we hem nog lang voor zijn prachtig Dierentuin-orkest zullen mogen zien staan, met alles in en ààn hem, zijn houding, zijn blik en zijn gebaar, getuigend voor alle karaktereigenschappen, de prachtig-evenwichtige beheersching van zijn geloof, zijn enthousiasme en zijn meesterschap in de techniek, waaruit vanzelf zijn zoo sympathiek en algemeen aanvaard prestige zich opgebouwd heeft!
[Monet, A.: Een Toonbeeld van Vlaamsche Beschaving, in: Flor Alpaerts, Antwerpen, 1941.]