Een prachtige opkomst, en een aandachtsvolle zaal. Een avond van diep aangrijpende kunst. Met eene onverwachte, langdradige, en naar ons oordeel overbodige inleiding van Wies Moens, die het had over den oorsprong van het Grieksch tooneel, over klassieke kunst, en dies meer. De jonge sympathieke kerel werd zeer welwillend aanhoord.
Doch naast wat hij ons mededeelde, hoe innig ook gezegd en dichterlijk gekleurd, klinkt de taal van den gekenden aesthetischen schrijver, Alberti, anders gezaghebbend en kruimig, waar hij handelt over Sophocles en zijn tooneel.
Hij had een bijzonder gevoel voor maat, en een even gevoeligen zin voor harmonie, in het vers zoowel als in het leven. De goden waardoor Aischylos zich zoo zeer aangetrokken voelde liet hij liever buiten spel. Veeleer trokken hem de menschelijke hartstochten aan, zoowel de teederste roerselen van het hart, als de wildste, krankzinnigste ontaarding. Zelf vrij van tegenspoed, gevoelde Sophocles toch meer dan ooit iemand de innigheid van het lijden, dat de grondtoon is van het menschelijk leven. Achter zijne uiterlijk gladloopende verzen schuilt een opstandeling, iemand die in de harten wroet. Zoo doet hij Philoctetes van de goden zeggen: "Zou ik dit loven en de goden prijzen, wanneer ik hun besluit verkeerd moet achten?"
Bij voorkeur zoekt Sophocles de meest ontzettende stof, en schildert het ongeluk van de menschen die zonder eigen schuld daarin geraakt zijn. Antigone wordt het slachtoffer van een ruwen, brutalen tiran. Ajax wordt door den toorn der goden in woedende razernij gebracht. Philoctetes lijdt de vreeselijkste lichamelijke pijnen, en het wapen dat hem onontbeerlijk is voor zijn onderhoud wordt den weerlooze ontnomen. Het treurspel "Philoctetes" wijst op een ommekeer in de zienswijze der nationale zeden. Tot nog toe was Odysseus de nationale held geweest der Grieken wien elke list geoorloofd was indien zij maar tot het beoogde doel leidde. Sophocles breekt met die opvatting af. In "Philoctetes" toont hij dat de belangen der gemeenschap de bedriegelijke handeling van den enkeling niet wettigen; het doel wettigt niet de middelen. Aldus is dit treurspel onder al de bewerkingen van de stof der homerische sagen uit den na-homerischen tijd, de eenige die de homerische opvatting voorbij streeft.
Tot daar Alberti. In "Philoctetes" wordt dus een prachtig, diep menschelijk lijdenstype opgebouwd, wiens zielegrootheid gelijke hoogte houdt met de grootheid der lichamelijke smart. En rond dien prachtmensch, die zijn ijzeren wil onaantastbaar hoog houdt boven de afschuwelijkste pijn, wordt het een pakkende tweestrijd tusschen Odysseus den listige, "den woordenheld dien de klank van het staal verjaagt", en Neoptolemos, den groothartigen, werkelijk dapperen jongeling. Van die dapperheid, welke schuilt in de ziel en op het beslissende oogenblik, alle mommen van list of valsche vriendschap verre van zich af slingert, levert hij het heerlijkste bewijs wanneer hij straks den boog, door huichelende genegenheid gewonnen, terug overhandigt aan Philoctetes. Zoo rijzen voor ons, in eendere zieleschoonheid, de figuren van Philoctetes en Neoptolemos, en aan het slot van dit treurspel hebben wij eene hoogte bereikt, waar de schoonheid van het katholicisme, dat alle leven optilt in het licht van waarheid en plicht, aan de kim schijnt te schemeren.
De verpletterend zware hoofdrol werd door Dr Oscar De Gruyter, het heele spel door, gedragen met eene kracht waarbij alle lofwoorden banaal klinken. Van bij zijn verschijnen reeds, met het verwilderde gelaat, waarin de lijdenstrekken schijnen te grijnzen en de oogen koortsig branden, met het gebroken gemartelde lijf, en de krampachtig klauwende vingers die sidderen van de pijn, gaat er een huivering door de zaal. En als dan straks zijn metalen stem, welke de snijdendste, snerpendste geluiden vermag te geven, en de geweldigste crescendos zegevierende steigeren laat, aan het brullen gaat van de pijn, huilt van wanhoop, smeekt om erbarmen, zijn weedom naar wolken, rotsen, zee uitschreeuwt, wordt bij poozen hooge, zeer hooge kunst bereikt, die niet de zenuwen van den toeschouwer, maar zijn ziel tot in hare diepste gronden beroert. Wij meenen dat in elk ander theater, waar de geestdrift spontaner losbarst dan zulks het geval is, bij ons Vlaamsch tooneelpubliek, een onbedaarlijke ovatie bij open doek zou te beurt gevallen zijn aan De Gruyter, na de haast bovenmenschelijke wijze waarop hij de lijdensscene in het tweede bedrijf weergeeft. Naast deze geweldige gestalte, die het gansche stuk beheerscht, staan Neoptolemos en Odysseus natuurlijk in de schaduw. Niettemin heeft Staf Bruggen in de rol van Neoptolemos, een gaaf en mooi harmonisch spel geleverd, klassiek van opvatting en ook van uitbeelding, dat niet weinig lof verdient en pleit ten gunste van zijn hechte, lenige gaven. De Odysseus van Lieven De Gruyter heeft ons min bevredigd. Als plastische, echt Grieksche verschijning kon het niet beter, en ook het gebarenspel is af en aan van zeer groote schilderachtigheid, doch het scheen den acteur soms te mangelen aan bezieling, aan hartstocht. Gemis aan rolvastheid, of niet voldoende studie van de rol? Lieven De Gruyter bezit een mooi orgaan, rijk aan warme accenten, en heeft daarbij als hij wil, eene uiterst bevallige dictie. Waarom sprak hij dan bij poozen zoo vlug en zoo moeilijk hoorbaar, zoodat het een indruk naliet van slordigheid? De heeren Free Waeles en Maurits Hoste, leiders van het koor, hebben zich van hunne taak met toewijding en ook met knapheid gekweten. Voor de figuratie en het dekor mag men aan dit reizend tooneelgezelschap geen te hooge eischen stellen. Het dekor, een woest rotsenoord met de zee op den achtergrond, was niettemin zeer flink samengesteld, en niet zonder grootschheid.
Wij besluiten: het was een avond van hooge kunstprestatie en hoog kunstgenot. Een diep menschelijk spel dat ons als menschen beter maakt en hooger tilt.
Cr.