Brussel, 27 Mei.
Gisterenavond had hier in den Muntschouwburg de première plaats van eene Fransche vertaling, door Paul Spaak, van "A Midsummer night's dream", met de gekende muziek van Mendelssohn en door de vereenigde gezelschappen van Munt- en Parkschouwburgen. En misschien zou ik over die, trouwens merkwaardige vertooning, gezwegen hebben, om redenen, die ik louter aangeef, was hier geen aanleiding tot het navertellen van eene anecdoot, die hare waarde heeft als document voor de psychologie van een zeker milieu, en te grooter beteekenis heeft waar het gaat om eene personaliteit, die vóór den oorlog en tot op de laatste maanden der bezetting in dat milieu hoog aanzien en groot gezag genoot. Het geschiedenisje wordt ons geopenbaard door Lucien Solvay, lid der Académie royale de Belgique, en tooneelcriticus der "Etoile belge". Ik deel het u op zijne verantwoordelijkheid mede, zonder er eenig commentaar aan toe te voegen.
De opvoering van Shakespeare's heerlijk tooverspel moest, na deze van een paar patriotische stukken waar ik u over schreef en die trouwens hooger staan dan veel gelegenheidswerk, een kunstgebeurtenis uitmaken. Zij zou vaderlandsch zijn in dezen zin, dat een Belgisch dichter en de eerste der Belgische musici Shakespeare in Belgisch gewaad aan het Belgisch publiek zouden... openbaren (ik geloof niet dat het woord al te overdreven is); Shakespeare-zelf zou er trouwens voor zorgen dat het tijdelijke van het werk afvallen zou; misschien kregen wij er een goede vertaling bij; zoo goed als zeker werden wij eene belangwekkende partituur rijker. Voor zijn en ons ongeluk, begaf zich echter de componist (niemand noemt hem, maar er bestaan goede redenen om te onderstellen, dat hij Paul Gilson heet) in compromissie met de activisten. Hij was staatsambtenaar: hij aanvaardde eene weddeverhooging en liet zich verleiden tot het aanvaarden van het tijdelijke bestuur eener muziekschool. Dat vond niemand zoo heel erg; zelfs Lucien Solvay toont zich hierbij inschikkelijk, al is hij lid van de Académie royale de Belgique, die den toondichter als haar lid schrapte. Er volgde echter uit dat men zijne partituur voor "Un songe de Nuit d'Eté" liefst maar niet uitvoerde, en men er zich, voor de ontworpen vertooning, tevreden mede stelde, ... den activist door een Duitscher te vervangen (de boutade is van Lucien Solvay zelf). En zoo kregen wij in plaats van den niet-genoemden Paul Gilson, de overgekende partituur van Mendelssohn-Bartholdi, wier verdienste wij zeker niet onderschatten, maar die ons toch zeker niet bracht wat wij met groote nieuwsgierigheid verwachtten. Ziedaar het anecdootje.
Wat nu de vertooning-zelve betreft: zij bracht ons dit ééne nieuwe, voor ons en het Belgische publiek interessante: de vertaling van Paul Spaak. Die vertaling - die, o heiligschennis, eene bewerking is - zal, vrees ik, niet vele ernstige literatoren bevallen. Zij verlost, weliswaar, Shakespeare van al het overtollige aan woordenpraal en "longueurs" dat zijn tooneelgedicht aankleeft. Niet dat men er zoo heel veel uit weggekerfd heeft: alleen maar de al te langdradige tooneelen, die den Belgischen toeschouwer, hoe eerbiedig hij ook zij voor elke gevestigde reputatie, vervelen konden. En rechtuit gezeid, men heeft geen ongelijk gehad, als men de vertaalkunst van Paul Spaak in het oog houdt. Het talent van dezen dichter is een aanminnig-gemakkelijk talent; hij munt uit in het burgerlijk-poëtisch couplet, dat tot tranen toe ontroert; zijn milde gevoelens weet hij met overtuiging, zonder groote moeite, op den toeschouwer over te brengen. Hij verwierf een plaatselijken roem met een aantal trouwens verdienstelijke tooneelspelen in verzen, welke verzen van al te dichterlijke opgeschroefdheid vrij zijn. Dit verleent hem het recht te meenen, dat hij beter dan wie den smaak kent van het publiek inzake dramatische poëzie.
Nu is het een feit, dat er tusschen de dramatische poëzie van Paul Spaak en die van William Shakespeare verschil bestaat. Misschien kent gij Shakespeare genoeg, om dat verschil uit het bovenstaande af te leiden. Doch Paul Spaak kent zijn publiek: hij heeft dan ook zeker aan Shakespeare een dienst bewezen, door hem, bij inkortingen en omzetting in Spaaktaal, voor dat publiek kant en klaar te maken. En den Brusselaar is zijne vertaling dan ook ongetwijfeld de aangenaamste der wereld. In zijn kritiek over de vertooning van gisteren vraagt Lucien Solvay nogal nuchter: mag men Shakespeare vertalen? Paul Spaak meent van ja. Zeer zeker zijn er velen, behalve dan sommige vitzieke literatoren die hem groot gelijk zullen geven....
En om nu tot de opvoering te komen.... Maar heb ik het recht te vergeten, dat Royaards het waagspel bij u heeft aangedurfd, en, naar ik lezen mocht, met hoogstgewaardeerde gevolgen? De Royaards-interpretatie heb ik niet gezien, en het maakt mij perplex, want het belet mij te loven in de mate dat ik het gaarne deed.
Dit kan ik wel zeggen, dat de vertolking, aarschijnlijk minder vernuftig dan deze die gij toejuichen mocht, en qua tooneelspel daar zeker beneden - de Brusselsche acteurs moesten Shakespeare maar niet aandurven! - ik kan wel zeggen dat de avond van gisteren een aangename avond is geweest. Eerst dan, doordat Shakespeare ook in de slechtste omstandigheden toch steeds Shakespeare blijft. Daarna, doordat het orkest van den Muntschouwburg onder de beste der wereld is, de koren uitstekend ingestudeerd en merkwaardig gezongen werden, en de, wel verouderde, partituur van Mendelssohn toch heel wat nog steeds zeer genietbare bladzijden bevat. Eindelijk, doordat de insceneering, geenszins revolutionair, dan toch rijk en behaaglijk aandeed. Zoodat....
Ja, zoodat het vervult met spijt, dat ongelukkige omstandigheden ons hebben belet, de opzettelijk voor deze vertooning geschreven partituur ten gehoore te krijgen.
N.R.C., 31 Mei 1919.