Gent, 26 Juni.
Ik heb indertijd een Vlaamsch auteur gekend, die in zijne overmoedige jeugd het trotsche plan had opgevat, een nieuwe Hamlet te maken, als voortzetting, of beter als tegenhanger van den Shakespeariaanschen. Van het ontwerp - stelt u gerust - is niets gekomen, maar bedoelde Vlaamsche dichter heeft er lang zijne dagelijksche en nachtelijke droomerijen mee gevoed, en, daar hij placht mij die droomerijen trouw mede te deelen, kan ik getuigen, dat het opgezette en nooit uitgevoerde werk iets prachtigs zou zijn geworden, of het althans in zich droeg om Shakespeare-zelf in vertwijfeling te brengen. Stel u dan voor, dat, na zijn tweegevecht met Laertes, Hamlet absoluut niet zoo dood is als voorkomt. De fijnzinnige Horatio, die het heeft gemerkt, laat hem in zijn eigen huis overbrengen door de vier kapiteins, die hem wegdragen (het zijn trouwe krijgslieden, die hij gemakkelijk omkoopt), en, terwijl de naïeve Fortinbras een wel-gevalligen triumph viert, wordt Hamlet in het geheim verpleegd en geneest hij al spoedig van zijne wonde.
Wat is de bedoeling van den diplomatisch-aangelegden Horatio? Gij hebt ze al gevonden: als hij er weer kloek voorstaat, wordt Hamlet aan het hoofd van een leger geplaatst, en verwint in prettig tempo op Fortinbras den troon zijner vaderen. Daartoe dient echter het gunstige oogenblik afgewacht, en dient vooral Hamlet van zijne moreele kwaal genezen. Horatio weet het zoo goed als wij allen: Hamlet is hetgeen men op het tooneel noemt eene redeneerende rol, een "raisonneur", die alles zoo fijntjes weet te beschikken en te bedisselen, dat hij er alles in de war door stuurt. Hamlet moet een "man-der-daad" worden. Doch, daar zijn absoluut eenige "legons d'énergie" voor noodig, zooals Maurice Barrès zou hebben gezegd, en daartoe zal men hem naar eene goede kostschool sturen, liefst in het buitenland; terwijl zijne aanwezigheid in Denemarken trouwens niet gewenscht is, voorloopig althans.
Natuurlijk denkt men er niet aan, hem weer naar Engeland te zenden, "waar iedereen even gek is als hij", naar Shakespeare-zelf beweert. Liefst dan maar naar Vlaanderen, en meer bepaald naar Gent, waar het oproer heerscht in bestendigen toestand, en waar de graaf het met zijne onderdanen niet gemakkelijk heeft: een cursus in taaiheid, moed, koppigheid en andere koninklijke deugden. Wij vinden dus Hamlet, uitbesteed bij den graaf van Vlaanderen, op dezes Steen te Gent, binnen de wallen en grachten met de Zeven Brugjes, die hem moeten behoeden tegen den aanval van het gepeupel. En het is daar, dat Hamlet....
Doch, waarom u verder te vertellen? Waarom u het schema voordragen van een treurspel, dat toch nimmer geschreven wordt al blijft mijn vriend de Vlaamsche auteur er van droomen? Laat ik hier alleen aan toevoegen, dat ik mij zijn grootsch ontwerp ben gaan herinneren, omdat op dit oogenblik die droom voor een deel werkelijkheid is geworden: in alle werkelijkheid - ik heb het met mijn eigen oogen gezien, - heeft dezer dagen, voor een weekje of zoo, Hamlet zijn intrek genomen op het Gravensteen te Gent, weliswaar niet met de bedoeling er lessen van krachtdadigheid te nemen (waar hij anders in deze goede stede nog wel professoren voor vinden zou), maar helaas om er zijn vroeger bestaan te Elseneur, met al de jammerlijke gevolgen ervan (niet minder dan zes dooden!) te memoreeren in den hem eigen dramatischen vorm en trant.
Het is dan ook niet door toedoen van Horatio, dat hij naar Gent is gekomen, en naar het Gentsche Gravensteen: het is de schuld van Luc. van de Putte.
Laat ik u voorstellen: Luc. van de Putte is een stadsambtenaar, die medewerkt aan den havendienst. Maar hij is nog iets anders: éen der eerste speelgenooten van Dr. O. de Gruyter. Dat brengt ons haast twintig jaar naar het verleden terug, maar ook naar de zaligste herinneringen, de Gruyter, jong en philoloog, maar wien tooneelspelen in het bloed zat, had op de universiteit van zijne Gentsche geboortestad en daarbuiten eene schare dwepers weten te verzamelen, die, onder zijne leiding, er van droomden, de Vlaamsche tooneelkunst te renoveeren, naar het voorbeeld van Royaards en Verkade. Zonder geldmiddelen, zonder onmiddellijken steun, doch met den argeloozen overmoed der jeugd, gingen zij het aan, het ernstige en moeilijkste werk te gaan spelen, tegen het verderf in, waar het Vlaamsche tooneel, dat hoofdzakelijk teerde op Fransche draken, Duitsche kluchten en Weensche operettes, vervallen was. Deze jonge doctoren in de wijsbegeerte, in de rechten, in de medicijnen, zetten hunne actie in met eene integrale vertooning van Hegenscheidt's Starkadd; het was eenvoudig een triumph. Al wat Vlaanderen aan hoogere geestelijke krachten telde, was aanwezig, om den durf, en ook het zeer te waardeeren talent van de beschaafde en uitstekend geschoolde spelers en speelsters toe te juichen. Op Starkadd volgde Philoctetes van Sophocles: de eerste openlucht-vertooning, die in dit land werd gegeven, namelijk in de boschjes van Sinte Martens Laethem aan de Leie. En toen kwam Warenar, en Joseph in Dothan, en... wat weet ik al. Tot op het oogenblik dat Dr. de Gruyter, die definitief aan philologie en onderwijs den rug had toegekeerd, tot bestuurder van den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg te Antwerpen werd benoemd. Doch hij had het goede zaad uitgestrooid: het kiemde heel Vlaanderen door. Zijn werk werd overgenomen, gij weet het, door het "Vlaamsche Volkstooneel", onder de leiding van Johan de Meester Jun. En zoo er in regie en ensceneering van onze officieele, anders lang niet voortvarende instellingen, vernieuwing is gekomen, dan is dat zeker weer aan De Gruyter te wijten.
Van DDr. de Gruyter nu is Luc. van de Putte, die ook een uitstekend tekenaar is, lange jaren de rechterarm geweest. Meer bepaald als "Jeune premier" leverde hij vaak uitnemend werk. Maar het is als tooneelkundig opvoeder vooral, dat hij in den laatsten tijd werkzaam is geweest, en dit met uitstekende gevolgen.
Op het conservatorium te Gent is er, net als op alle instellingen van dien aard, eene "klas van Nederlandsche declamatie", tot het vormen van jonge acteurs en actrices. Ik zal niet zeggen, dat het onderwijs in die klas dor en onvruchtbaar is, ik kan in het verleden namen noemen, die de toenmalige leerares, de gewezen tragédienne Jeanne Steven, eer aandoen. Nochtans is de conservatorium-lucht altijd eenigszins muf: de opleiding naar een vast programma, is er onontkomelijk-schoolsch; frisch en blij-ademend leven vindt men er zelden. Het moest zijn weerslag hebben in den schouwburg, die in het conservatorium zijn personeel recruteert. De regisseur van het Gentsche tooneel, Arie van den Heuvel voorzag er in door zelf met veel toewijding een aantal mannelijke en vrouwelijke krachten aan te kweeken. Eindelijk kwam, in 1910 als ik mij niet vergis, alhier eene gansche zelfstandige Tooneel-school tot stand, onder leiding van letterkundigen en critici, die, wat het onderricht betreft, algemeen-cultureel evenzeer als technisch-tooneelkundig wil zijn, en die uitnemende leerlingen blijft vormen. Het is in die school, dat Luc. van de Putte les geeft in de tooneel-speelkunst; met zijne oud- en tegenwoordige leerlingen heeft hij de vertooning voorbereid van Hamlet, die op 27 Juni plaats heeft in het Gravensteen te Gent, bij goed weer in openlucht, bij regen in de groote Ridderzaal.
Het Gravensteen: moet ik er u nog binnenleiden? Maar neen: het is hier de plaats niet tot eene beschrijving van éene der oudste militaire vestingen van Europa. "Anno incarnationis MCLXXX Philippus, Comes Flandrie et Veromandie, Filias Thirici comitis et Cibilie, fecit hoc castellum componi". Doch feitelijk is het gebouw, of beter het complex dezer gebouwen, in zijn aanleg veel ouder dan 1180, zooals in het tympanon boven de inrijpoort, tusschen de twee stoere torens, als hierboven afgeschreven gebeiteld staat. Het lagere gedeelte immers dagteekent van de negende eeuw reeds, zooals bewezen wordt door de bouwwijze. Het is daar, in dat aloude slot, dat Hamlet sedert enkele dagen verblijf houdt, en waar heel de hofhouding van Elseneur, de schim van zijn vermoorden vader incluis, hem is gevolgd. De Belgische regeering heeft hem zelfs eene escorte van vijftig Belgische soldaten, Walen en Vlamingen toegekend, die eene imponeerende figuratie uitmaken, en ten uiterste vertrouwd blijken te zijn met de fijnste intentie van Shakespeare.
Nogmaals: ik kan hier niet gaan beschrijven, maar stel u de grootschheid voor van zulk een decor, dat te beter voor de vertooning van Hamlet geschikt is, daar het geen puin moet heeten, maar een werkelijk en gaaf gebouw.
Enkele jaren vóór den oorlog werd hier, door een Antwerpsch dilettantengezelschap, eene voorstelling gegeven van Verhaeren's Cloître in de zeer schoone puinen van de Sint Baafsabdij. Het schouwspel was ongetwijfeld indrukwekkend, maar deed toch nog al valsch aan: men stelt zich moeilijk paters voor, die kapittelzitting houden in eene zaal zonder dak, of mis zingen in eene voor het driekwart weggebrokkelde kapel. Zulke onwaarschijnlijkheid hoeft men in het Gravensteen niet te vreezen. Ik weet wel, dat velen, die ik heel goed begrijpen kan, vinden, dat dit slot wat al te veel werd gerestaureerd, zij het dan toch wel op oordeelkundige wijze. Einde der achttiende eeuw werd het Gravenkasteel particulier eigendom. Het is te zeggen, dat het tot fabriek werd ingericht, als werkplaatsen werd verhuurd, in werkmanswoningen werd verdeeld. Wel kocht de stad Gent in 1872 de buitenpoort, die aldus voor algeheele verwoesting werd behouden. Het is echter slechts in 1887, dat tot onteigening werd overgegaan. In 1894 kon met het herstellen begonnen worden, onder leiding van den bouwmeester J. de Waele. Tientallen jaren zijn daarmee gemoeid, hetgeen aangeeft hoe het gebouw er langs binnen moest uitzien.
Thans echter vindt Hamlet er eene woning, die hem waardig is, met al het comfort, dat Elseneur hem kon bieden.
N.R.C., 29 Juni 1926.