het realistisch tooneel: Gaston Martens

Willem Putman, 1938-11-30


Source

Willem Putman, Tooneeldagboek (1928-1938). Antwerpen: Globus-uitgaven, 1938, pp. 135-139.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Beatrijs te Knokke-Z... 1938-11
  2. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Na "Tooneelgroei"... 1938-11-30
  3. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: "Maria Magdalena" va... 1938-11
  4. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het realistisch toon... 1938-11-30

GASTON MARTENS.

Van Gaston Martens verschenen gedurende het hier behandeld tijdperk twee belangrijke tooneelwerken, «DE KERK VAN SINT ELOOI» en «PARADIJSVOGELS».

Martens heeft op zijn manier de theater-malaise ontvlucht: hij is gaan beeldhouwen. Hij heeft de typen van zijn streek in klei verkneed, nadat hij er zooveel op voortreffelijke wijze op het tooneel had doen leven.

Het is waar dat Martens een paar tegenvallers heeft gekend, o. m. met die eerder mislukte parodie op de nieuwe rijken, «MODERN PALACE», een nogal grove charge, die bij de première te Antwerpen niet den verhoopten uitslag gaf. Bovendien schijnt Martens nooit goed geslikt te hebben dat zijn «GIERIGAARD» zakte, wat volgens mijn meening voor het grootste deel te wijten was aan de verkeerde interpretatie. Hij heeft dus ook een tijdje gezwegen, maar toch zou hij ons nog een paar keer toonen dat hij niet nalaten kon vanher te proeven aan dien wonderdrank : de poëzie van zijn streek. En in «De kerk van Sint Elooi» bood hij ons eens te meer een typisch Vlaamsch onderwerp.

De bewoners van den Leie-hoek, die in den wintertijd wegens overstroomingen om zoo te zeggen totaal zijn afgezonderd van de rest van de wereld, worden het beu, dat ze telkens een uur ver 's Zondags naar de kerk moeten gaan, en besluiten zelf een kerk te bouwen. Ze botsen echter onmiddellijk op den onverbiddellijken tegenstand van den pastoor van het dorp, die bij hoog en laag staande houdt, dat die kerk er nooit komen zal en, als ze er komen zal, nooit zal ingewijd worden. «We zullen 't zien !» zegt Pier de smid, die de ziel is van de beweging. Een kerel, deze smid, een kerel met vuisten, die zelfs tegenover zijn vrouw Philomene, een onverbeterlijk babbelwijf, weet gelijk te krijgen en bovendien, als 't noodig is, blijk kan geven van een verregaande, zelfs ontstellende fantasie. Zijn rechterhand in de beweging voor die nieuwe kerk is Zeentje, de schoenlapper, die zoowat de geleerde is van de wijk, en dank zij de samenwerking van die twee komt de kerk er.

Als 't tweede bedrijf begint, staat het kerkgebouw kant en klaar, maar de pastoor van het dorp blijft beweren : van wijding geen sprake ! Dan luidt Pier, de smid, het tijdperk in van het brutale verzet. De Leie-hoek krijgt geen priester in zijn nieuwe kerk ; de Leie-hoek weigert nog elders naar de mis te gaan. Nu dondert de pastoor er op los : «Dat wordt ketterij». Maar nog luwt het verzet niet. Er is een kind geboren, zeer tot ergernis van Pier den smid, die meent dat er gedurende deze overgangsperiode niets dergelijks gebeuren mag ; de menschen mogen niet ziek worden en de vrouwen mogen geen kinderen koopen. Immers een doopsel of een begrafenis, dat zijn juist de twee omstandigheden, waarbij men den godsdienst het moeilijkst missen kan. Als de boer, die onlangs vader is geworden, opdaagt met zijn kind in zijn arm en daar, voor de ledige kerk, met betraande stem komt zeggen : «Het kind is ziek. Ik kan niet meer wachten, 'k Ben bang. Het moet gedoopt worden», dan neemt Pier de smid een heroïsch besluit en zegt : «Ik zal 't doopen».

Ik moet bekennen : dit groeit tot een aangrijpend moment. Maar als dan de pastoor opdaagt en Gods vloek over den opstandigen Leie-hoek zendt, voelt Pier dat zijn volk hem allicht in den steek zal laten. Het wachten heeft te lang geduurd. Er zou nu onmiddellijk iets geweldigs moeten gebeuren en Pier laat zijn fantasie werken. Hij zal zelfmoord fingeeren. Hij legt zijn pet langs den oever van de Leie, met een briefje voor zijn «lieve vrouw», en hoopt, dat dit feit tot gevolg zal hebben, dat de bisschop eindelijk ingrijpt. Dit heele spelletje gebeurt met medeweten van schoenlapper Zeentje. Als tegen dien tijd de slag niet gewonnen is, zullen ze 't maar opgeven.

Bij de verdere uitwerking van zijn gegeven stond Martens hier voor twee wegen : de eene voert naar het drama, de andere naar het blijspel. Martens heeft het blijspel verkozen.

Pier verrijst. De Bisschop komt op inspectie, en alles is weer in orde, De Leie-hoek zal zijn eigen kerk hebben.

Laat ik hierbij voegen dat dit stuk, ondanks zijn opmerkelijke kwaliteiten, zijn eigenaardig concept en zijn kleurige uitwerking, nooit door een officieelen schouwburg werd aangenomen. Is het dan niet te verwonderen dat de beste onzer tooneelschrijvers stilaan den moed verloren, en op den duur verkozen de «windstilte» ongestoord te laten duren ?

Beter verging het dat ander stuk van Martens, «PARADIJSVOGELS», dat bekroond werd met den grooten staatsprijs voor tooneelletterkunde. Het gaat hier om het lot van twee drollige typen, de twee raarste kerels van heel het dorp, die op een avond dat ze samen op toer zijn, verkleed als Sint-Niklaas en Nicodemus, verongelukken en gedurende een soort doodsstrijd droomen dat zij naar hemel en hel gaan. Ze worden gelukkig wakker in het derde bedrijf, dat overigens het beste is van het stuk, want het best in den toon, die Martens eigen is. Het «nieuwe» van dit stuk moesten we dus zoeken in het centraal tafereel, dat van den droom.

Dit bedrijf doet noodzakelijk denken aan «De vertraagde Film», en werd ten andere op den Landjuweel-prijskamp van 1933 te Oostende vertoond in een décor, dat ontworpen was door leerlingen van het door Teirlinck bestuurde Instituut voor sierkunsten.

Eerst volledige duisternis, en daar loopen onze twee verongelukte schelmen, de dikke Bolle en het listige Rietje, nog steeds in heligengewaad, tegen elkaar aan. Waar zijn ze ? Daar verschijnt de Belleman en kondigt aan, dat er twee zielen op den dool zijn. Met ontsteltenis herkent Rietje in den Belleman...... zijn eerste vrouw, wie deze taak werd toebedeeld, omdat ze zoo'n goede tong heeft. Rietje weet er alles van en verstopt zich angstig achter den dikken buik van Bolle. Maar een nieuwe verschijning brengt nu de dolende zielen in de war. Bolle ziet zijn eigen vader, die als straf voor zijn gulzigheid rondloopt met een «kalvermand» voor zijn gelaat, die hem bestendig belet iets te eten van de smakelijkste hammen, welke hij moet ronddragen. En daar is ook de gewezen burgemeester van hun dorp, die hier het stof moet wegvegen. Geen twijfel meer, wij staan op den drempel van de hel. In de wordende klaarte grijnst een groote duivelskop (zeer geslaagd fond-doek) en de donder ratelt. Bolle en Rietje kennen van de hel alleen de voorstelling, die ze eens in den schouwburg bij een vertooning van «Faust» hebben gezien en dat leek hun, terwille van de bekoorlijke dametjes van het ballet, nogal aantrekkelijk. Maar hier is alles anders. Afzichtelijke duivelskoppen (zeer expressieve maskers) grijnzen hun toe en Lucifer zelf komt op hen af. In doodsangst slaan ze kruiskens en prevelen gebeden. Het helle-zicht verdwijnt achter een behangsel van wolkjes en engelenkoppen, dat op zijn beurt wordt weggehaald en ons een blik laat werpen in den hemel. «Ons Heere zelf !» stamelt Bolle. Twee bronzen engelen op hoog voetstuk houden de wacht. God zit op een troon, met naast Hem Onze Lieve Vrouw, en daar is een klein lief engeltje, in wie Bolle zijn kindje, zijn Marietje, herkent. Bolle en Rietje zijn in verrukking, maar hun geestdrift gaat aan het luwen zoodra de strenge en druk doende Sinte Pieter verschijnt. Eerst pogen zij dezen te vermurwen door hem wijs te maken, dat zij de heilige Niklaas en Nicodemus zelf zijn. Als echter blijkt, dat dit bedrog is, wordt hun geval slechts erger. Zij vragen echter, dat Onze Lieve Vrouw hen verdedigen zal en de Heilige Moedermaagd houdt dan een zacht betoog, waarin zij spreekt van het geloovige Vlaanderen, waar zij kapellekens heeft langs al de wegen, en God is genadig. Bolle en Rietje moeten echter naar de aarde terug, waar zij eerst hun hemel zullen verdienen.

Ongetwijfeld is er in dezen hemel een beetje gemis aan statigheid en verheven verbeelding. Maar dit tekort is ruimschoots goedgemaakt door de sappigheid, die in de dialogen tintelt. Wie zou het dan niet betreuren dat Gaston Martens op dit oogenblik in Zuid-Frankrijk verblijft, ver van het volk dat hij zoo goed kent en met zoo veel zwier beschreven heeft ? Hij beeldhouwt. Het is jammer voor ons Vlaamsch tooneel......


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Beatrijs te Knokke-Z... 1938-11
    (date-month) 1938-11 • kerk • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  2. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Na "Tooneelgroei"... 1938-11-30
    (date-month) 1938-11 • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  3. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: "Maria Magdalena" va... 1938-11
    (date-month) 1938-11 • vrouw • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  4. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
    hemel • (date-month) 1938-11 • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het realistisch toon... 1938-11-30
    (date-month) 1938-11 • vrouw • Gaston Martens • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  6. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Gaston Martens: "De ... 1923-11-03
    Gaston Martens • martens • gaston martens • (author) Willem Putman
  7. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Gaston Martens : "Si... 1923-12-01
    Gaston Martens • martens • gaston martens • (author) Willem Putman
  8. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Gaston Martens : "Pr... 1924-02-24
    Gaston Martens • bolle • gaston martens • martens • (author) Willem Putman
  9. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het realistisch Toon... 1938-11-30
    (date-month) 1938-11 • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  10. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Gaston Martens : "He... 1926-04-21
    Gaston Martens • martens • gaston martens • (author) Willem Putman