Het maakt op mij steeds 'n zekeren vreemden indruk wanneer ik in een stad een stuk van Gaston Martens zie spelen. Ik herinner mij nog zeer goed hoe wij samen uit Vlaanderen naar "Derby" te Brussel kwamen kijken. Den namiddag brachten wij door in een tea-room, drentelden dan nog even in het schaaierende licht over de boulevards. Te 8 werd in den Vlaamschen Schouwburg het doek gehaald : 'n Echte, Zuid-Vlaamsche herberg, echte buitenmenschen, echte boerentaal. Zoo echt is het allemaal dat de lucht in de zaal er een reukje van krijgt.
Te Antwerpen is er nog iets geheel bijzonders bij. Weer zijn we getuigen van die "milieu-verplaatsing" uit Zuid-Vlaanderen, maar te Antwerpen begrijpt het publiek maar half den tekst. Ik spreek niet over de uitspraak. Elke opvoering van 'n stuk van Martens in een stadsschouwburg sleept een onvermijdelijk brouhaha van dialekten mee. Men mag bijna beweren : zooveel spelers, zooveel tongvallen. Feitelijk heb ik ooit maar ééne opvoering gezien die op dat gebied onberispelijk was. In Waregem, mijn dorp, dus op n 'uurtje afstand van Zulte, waar Martens woont. De spelers, gewone liefhebbers, spraken in het stuk -- het was "Paus van Haegendonck" -- precies zooals zij spreken op de straat en in hun dagelijkschen omgang. Het was oprecht-schoon, en laat ik zeggen, het was zeker minder brutaal dan overal elders. Maar, zooals hooger gezeid, over de uitspraak wil ik nog niet eens gewagen. (Ik las in 'n krant dat de Roeselaersche Orgeldraaier uit "Prochievrijers" zoo keurig West-Vlaamsch sprak. Eilieve, Roeselaersch is anders. Ik durf u verzekeren dat ik zelf den orgeldraaier in quaestie niet eens verstond.) Maar ook den tekst begrijpt het Antwerpsch publiek niet. Het was interessant bijv. na te gaan wanneer er gelachen werd en wanneer niet. Gewoonlijk hangt dat af van 'n paar, soms van één woord. Zoo in "Paus van Haegendonck". Op 'n zeker oogenblik zegt Jan in dat stuk: "Water ? Wie zou d'r dat willen drinken ? De puiden spoelen d'r ulder gat in !" Deze zin doet natuurlijk in West-Vlaanderen altijd gerucht ontstaan. Te Antwerpen viel hij... komiek in de zaal. Niemand reageerde. Later zei men mij dat de benaming "puid" voor "kikvorsch" aldaar volstrekt onbekend is. En zoo zijn er duizend détails, waarbij niet-begrijpen ontzettend veel wegneemt aan de kleur van het stuk.
Martens noemt 'n dronkelap "Pulle". Pulle wil zeggen : kruik. Daar waar dat woord niet gebruikt wordt verliest die karakteristieke naam al zijn waarde. Begrijpt gij het gevaarlijke van dergelijke methode voor een tooneelschrijver ? Weer stelt zich hier de vraag, die in Vlaanderen van zoo groot gewicht is in verband met het tooneel : Wat voor 'n taal zullen wij schrijven ? 'n Fatsoenlijke Vlaamsche conversatie-taal voor 'n salon-gesprek bestaat niet. Als wij die vervangen door nageaapt Hollandsch klinkt dat valsch. En de menschen laten spreken in het proza van Streuvels, dat gaat toch ook niet. Zelfs Martens valt in zijn dialoog over struikelsteenen -- want ook 't algemeen Vlaamsch dialekt voor den minderen stand bestaat niet. "Prochievrijers" is bijna een vocabulaire van pittige, kleurige volksgezegden. Sommige gebruikte woorden en spreuken zijn echter tien kilometer buiten Zulte onbekend. Vooral de herbergtaal is zeer verscheiden in haar rijkdom. Het meest spiritueele scheldwoord is meestal eigendom van één dorp. Ik zou kunnen voorbeelden aanhalen, maar ik wil de lezers niet ontstichten.
Terug naar de Antwerpsche opvoering van "Prochievrijers". Het blijkt dus toch dat die "vuile" kerels kop boven water beginnen te steken. Reeds Gent en Kortrijk, nu Antwerpen mochten hun "groven" lach hooren. Het publiek schijnt er minder over geërgerd dan de voortreffelijke jury van den pijskamp der "Noordstar". Het stuk krijgt zelfs, dunkt mij, naast een slechte pers, een warm en oprecht sukses, zoodat wij nu reeds vermoeden kunnen dat de vroeger geuite wensch van "Ter Waarheid" : -- dit stuk moet uit de circulatie verdwijnen -- niet zal in vervulling gaan.
Martens heeft zijn "Prochievrijers" de wereld ingeschopt, en hij eischt voor zijn "Hippolietjes" recht op bestaan. Hij verleent ze, in zijn inleiding, het peterschap van Shakespeare, Brederoo en Willem Ogier, en die goeie Hamlet komt hier weer eens, voor de gelegenheid, zijne bekende redevoering houden over de beteekenis der tooneelkunst. Maar Martens heeft voor zijne geesteskinderen nog meer over dan "inleidingen". Hij deinst niet terug voor... processen. Bij hem gaat het in den tooneelhandel zooals met den verkoop van tonnen bier. Die besteld heeft, moet aannemen. En opmerkingen over zijn waterpomp duldt de brouwer niet. Hij heeft gelijk. Het is de eenige manier om gezag te krijgen in de staminee's.
Ik wil zegen : reeds een jaar lang wordt rond "Prochievrijers" herrie gemaakt. M. Wijnans, de directeur van het Volksgebouw, nam het stuk aan. Bij de eerste herhalingen hoopten zich echter de moeilijkheden op, vooral in verband met de moeilijke gewesttaal, en dus in de eerste plaats vanwege de artisten zelf ging een reactie tegen het stuk uit. "Prochievrijers" werd uit het repertorium geschrapt. Maar halt-là ! Martens gaf dadelijk de zaak in handen van een advokaat. Dat moest een plezierig proces worden ! Nu heeft natuurlijk de opvoering, die ten slotte toch is doorgegaan, het geschil vereffend -- en hierbij wensch ik aan te teekenen : dat het proces niet doorging, lijkt mij een kapitale vergissing. Dat moesten twee zaken-menschen zooals Wijnans en Martens toch hebben ingezien. Ze hebben , ten zachtste gezeid, een schitterende gegelegenheid tot reklaam laten voorbijgaan; als ik ze niet zoo goed kende zou ik over naïviteit gewagen of over verkeerd en verouderd begrip van eerlijkheid. Sinds den wapenstilstand hebben wij immers genoegzaam de reklaam-waarde van een proces kunnen vaststellen.
Maar, tegen onzen wil in, zijn er altijd factors die onbewust tot reklaam meewerken. Dan worden wij wel eens gewezen op het feit dat wij zeer goed een stuk lanceeren kunnen. Net of dat geene verdienste was ! Ik beweer : het proces rond "Prochievrijers" was interessanter geweest en doelmatiger dan Martens' pleidooi in zijn "Inleiding". En een stuk lanceeren is soms moeilijker dan een stuk schrijven. Het moeilijkste blijft echter : een stuk denken. Daarom heeft Racine nog altijd gelijk : "Ma tragédie est faite, je n'ai plus qu'à récrire". Eens dat de auteur zijn stuk begint te schrijven, is in feite reeds over het lof van dat stuk beslist. De rest is toeval -- en duurt drie maanden.
"Prochievrijers" had reeds een avontuurtje op een prijskamp. De onbeschofte mannen van de leute en 't plezier dreven de onbeschaamdheid zoover mede te dingen naar den eersten prijs en naar een zekere koninklijke dasspeld. (Ai ! Die dasspeld ! -- Stel ze u voor op de Zondagkravat van Bolle !) De Prochievrijers kregen den tweede prijs en een speciale vermelding, wat niet verhinderde dat op de affiches bij de première te Brussel te lezen stond dat kinderen dien avond in den schouwburg niet gewenscht waren. "Kinderen, schreef Jan Fabricius te dezer gelegenheid in "Het Vaderland", zijn in een schouwburg toch immers nooit gewenscht. Kinderen moeten te 8 uur in hun bed." 'n Bewijs dat zelfs Fabricius geen zin heeft voor "Brusselsche" toestanden.
Bij dit alles stoot mij in "Prochievrijers", ondanks het veto der voorname jury, slechts iets tegen de borst, namelijk het feit dat Gaston Martens zelf, hun aller vader... groseille drinkt. Als hij het verdook zou niemand hem dat kunnen ten kwade duiden. Maar hij verduikt het niet; hij afficheert het zelfs op een brutale manier. Hij is bovendien zonder takt voor de Vlaamsche brouwers in het algemeen, want hij excuseert zich om dat water-drinken met de bewering dat hij, als deskundige, weet wat het Vlaamsche bier bevat. Horreur! Het is hem niet genoeg alle burgemeesters-brouwers van Vlaanderen uit te schelden in zijn tooneelstukken. Hij voert in de drinkzalen van onze schouwburgen propaganda tegen hun stiel Hij, de schepper van Bolle Verbuyck, hij drinkt groseille. Ik denk terug aan de allereerste opvoering van "Paus van Haegendonck" te Brussel, in 1919. Het feit dat thans een Vlaamsche brouwer tooneelstukken schreef had in zekeren zin, vooral bij de tooneelspelers, ontroering verwekt. Martens woonde met mij de creatie bij en dronk na de eerste akte van zijn stuk in het foyer... groseille. -- WaaropTeirlinck droogjes aanmerkte "de auteur zweet" (na de eerste akte van 'n première is water-drinken bij den schrijver inderdaad een te verontschuldigen afwijking). Teirlinck vergiste zich echter; sindsdien is dat gebleken. Ook na de derde akte dronk Martens groseille. Hij drinkt altijd... groseille. Dus mag zelfs met zekerheid beweerd : Martens heeft zijn "Prochievrijers" nuchter geschreven -- wat zijn geval nog verergeren moet in de oogen van velen. Kijk eens! Wie kan zich dezen ex-kampioen van Vlaanderen voorstellen, schrijvende zijn ontstuimige, bijna-triviale levensuitspatting, zijn spel van biefstukken en tonnen bier, met naast zich op tafel een glas water. Het is niet komiek, lezer. Het is tragisch. "Brasseur ! C'est ainsi que font les grands brasseurs!" Misschien wel. Langen tijd heeft Martens beweerd dat zijn bier nog altijd beter was dan zijn tooneelstukken. Ik hoop dat hij 't nu niet meer beweert. Iedereen is op de hoogte van het verval van het gerstenat. In Martens' tooneelstukken echter neemt het eten en drinken altijd maar toe. Hij houdt geen rekening met den slechten tijd noch met de daling van onzen frank. Verdient hij wel zijn kroonordelintje? De tooneelspelers zelf zullen hem wel eens een palm overhandigen. De avonden dat zij in een stuk van hem optreden hoeven zij zich niet te bekommeren om hun souper. Integendeel : zij kunnen gerust den heelen dag vasten. Want de hoedanigheid van hun spel zal ongeveer in verhouding zijn met hun eetlust. Alleen voor de directie is het geval minder verkwikkelijk. Ik onderstel dat het "Menu" op de rekening figureert van Martens' schrijversrechten.
De opvoering te Antwerpen was zeer verzorgd. Ik moet eerlijk bekennen dat ik mij, op een paar tooneeltjes na, niet verveeld heb. Gechoqueerd heeft het mij geen oogenblik. Ik neem graag aan dat hier "mate" te kort is zooals de meesten beweerden. Wie zal echter die lijn trekken? Het publiek is zoo verscheiden; en, zooals Martens zegt in zijn inleiding, de man, die er verontwaardigd uittrekt om een vloek, zal zich zeer dikwijls verkneukelen om een veel minder deftig bed-tooneel in het bekende stuk "Le mari, sa femme, et l'autre!". "Prochievrijers" is natuurlijk geen spel voor pensionaat-meisjes. En toch hoevele bezorgde mama's, die hun neus zullen opsteken om een grove bewering van Bolle, brengen hun dochters niet naar de schunnige echtbreuk-drama's, waar de vrouw altijd "niet begrepen" wordt, de "cocu" nooit "magnifique" is, en de indringer steeds heldhaftig en "sympathique". De jonge dames moeten immers gauw, gauw op de hoogte worden gebracht van "l'esprit du siècle". Gevolg daarvan : allerlei ongelukkige huwelijken en reactie-theaterstukken van Ghéon. Ook Martens is een reactie. Niemand betwist hem het hoedanigheids-woord : gezond. Gelukkige tooneelschrijver. Als Teirlinck brouwer was !!...
Ik besluit : dit laatste blijspel van Gaston Martens wordt heelemaal gered door de "charge". Zoo is onbetwistbaar het slot, wanneer al die wijven met hun kinderen opkomen, een formidabele vondst. Zoo de opmerking van den champetter : "Burgemeester, er zijn hier wijven bij, die er niet moeten zijn !" Zoo het slotwoord van Bolle : "God de Vader is ie !" Ik ben er van overtuigd : hoe brutaler dit stuk gespeeld wordt, hoe minder het zal choqueeren. Ik kan mij van "Prochievrijers" zeer goed een gestyleerde opvoering indenken waarbij alles "massaal" zou worden : de buik van Bolle, de toonbank van "Den bonten Os", de boezem van schoone Catho, de ekster-oogen van den burgemeester, de neus van den veldwachter, de tafel voor het feestmaal. Een echte groteske zou er dan uit groeien, der realiteit heelemaal onttrokken. Het is natuurlijk met het waarachtige te benaderen dat wij het publiek ontstichten. Martens haalt aan als argument : "Ga in om 't even welke herberg in Vlaanderen, en gij zult er nog iets anders hooren!" Onbetwistbaar. Doch 'n argument voor platheden op het tooneel is dat natuurlijk niet. Als iemand naar den schouwburg komt wenscht hij niet zich daar in een herberg te voelen. Ook al stelt men hem een herberg voor, hij wenscht ze anders dan die van naast zijn deur.
Het moet een theater-herberg zijn! Wat op de straat zeer convenabel klinkt, zal ontfatsoeniijk worden op de planken. Het is gek nog zulke essentieele dingen te moeten schrijven ; en toch... dat is de ramp geweest van het realisme op het tooneel alhier. En daarbij moet nog gezegd dat onze realistische tooneelschrijvers, met hun princiep van strenge werkelijkheidsweergave (tooneel=spiegel), hoe "cru" ook in hun copieeren der straattaal, toch altijd gezorgd hebben voor 'n ultra-sentimenteel, romantisch historietje. Hier is dat Challeke, de vondelinge.
Technisch is "Prochievrijers" een bedrijf te lang. 3 en 4 moesten geconcentreerd. Ik had dat feestmaal van den burgemeester ook willen zien plaats grijpen in den "Bonten Os". En daar 'n echt feestmaal! Geen schijn-eten-en-drinken zooals in 't Volksgebouw rond een klein rond tafeltje. Ik herhaal : stijl in charge! Dat moest het ordewoord zijn. Ik moet dus eindigen met een bewering, die bijna als een paradoks klinkt. Wat een deftig mensch in "Prochievrijers" hindert is het gebrek aan grofheid.