Henri Ghéon: zijn programma

Lodewijk Dosfel, 1923-02


Source

Tooneelgids, 1923-02-00 pp. 17-22


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Lodewijk Dosfel: Henri Ghéon: zijn t... 1923-03
  2. ◼◻◻◻◻ Anon.: "Gudrun" door het Vl... 1922-04-15
  3. ◼◻◻◻◻ Lodewijk Dosfel: Molière, bij zijn d... 1922-03
  4. ◼◻◻◻◻ Anon.: Nieuw Katholiek Toon... 1923-03-25
  5. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30

HENRI GHEON

ZIJN PROGRAMMA

door Lodewijk DOSFEL

De naam Ghéon, is sedert eenige maanden in Vlaanderen zeer populair geworden dank zij de voorstellingen ingericht te Lokeren, door de Katholieke Vlaamsche Jonge Werkerswacht aldaar, op initiatief van provincieraadslid Prosper Thuysbaert met Leo De Palmenaer in de hoofdrollen. Ook het Vlaamsche Volkstooneel speelt van hem de vertaling van « Farce du Pendu dépendu ».

H. Ghéon, vóór den oorlog een ongeloovige, soms wel een cynieker, werd tijdens de groote jaren Christene en stelde zich tot levensdoel de vernieuwing van het christelijk volkstooneel.

Zijne kunsttheorien kunnen wij voldoende nagaan o. a. in de Inleiding tot Jeux et miracles pour le peuple fidèle, tot Saint-Maurice ou l'Obéissance, in een voordracht te Leuven gehouden in November 1922 , in een artikel van Almanach Catholique français pour 1923 .

Henri Ghéon is een bepaald tegenstander van de kunst om de kunstleer, een verdediger van tendenz. -- « Ieder die schrijft, drukt een meening uit. Zal men Molière, Lafontaine, Bossuet buiten de letterkunde sluiten omdat zij zedelessen verkondigen ! »

« Goede bedoelingen echter volstaan niet. »

« Het goede is iets anders dan het schoone. Kunst is een vak. De kunstenaar moet zijn vak eerst leeren en ieder voorwerp behandelen naar zijnen aard en de wetten van de kunstsoort waartoe het behoort. »

« Het is een zeer verkeerde handelwijze zich op een lager peil te stellen ten behoeve van publiek of spelers. In geen geval mag men van het maximum afzien. Men heeft niet méér het recht een groot onderwerp te verminken dan een klein onderwerp op te blazen of te verhoogen. Beide handelwijzen zijn ontaarding. Dit is het hoofdgevaar dat het christelijk volkstooneel beloert : ontaarding door vermindering en « vulgariteit door vulgarisatie » (vulgarité par la vulgarisation). Laten wij niet vreezen ons doel hoog te stellen. Het meer worde steeds boven het min verkozen... »

Laten wij ons hoeden voor afdaling onder voorwendsel van toenadering . Zonder kunst is geen kunstwerk levensvatbaar. Het is niet noodig, opzettelijk, te pas en te onpas te prediken : « Zij die wij voorstellen moeten leven »

« Laten wij », is de kreet van zijn hart, « den schouwburg van de heiligen tot stand brengen. »

De heiligen zijn op onze dagen ombekend... nochtans werden zij door God uitverkoren, opdat hun mensohelijk voorbeeld ons onderrichten zou... Tusschen hemel en aarde moeten, wij het verkeer herstellen (rétablir le va et vient).

Laten wij trachten onzen tijd opnieuw vertrouwd te maken met het christelijk wonderbare. Laten wij ijveren om het geloof concreter, gemeenzamer, inniger-levend in onzen dagelijkschen handel en wandel te maken. Laten wij onder de menschen brengen die menschen, welke gisteren of in vervlogen tijden leefden, thans heilig zijn, die, menschen zooals wij, bekoord werden, zwak waren zooals wij, die op aarde den hemel wonnen, en door kamp de zegepraal behaalden.

De heiligen met hunne zeer hooge en zeer nederige, soms zeer duur gekochte deugden, zijn zoowel vatbaar voor schildering als de helden uit oude tijden of de gewone menschen » .

« De christelijke schoonheidsleer breidt onzen gezichteinder oneindig uit -- ons hoort de wereld, niet alleen de natuur doch de genade niet alleen deze aarde maar het beloofde land, de mensch in omgang met de heiligen, met God. Men zoekt nieuwe onderwerpen. Kan men zich onschuldiger eenvoud, rijker veelzijdigheid voorstellen dan de menschheid, wier schreden bewaakt, geleid, gestut worden door God, beladen met den last van de verdiensten der drie Kerken. Wat een realistisch drama voor een katholiek is dat van ons lot, beschouwd van het standpunt van de Verlossing, onder de oneindige hoeveelheid van de bovennatuurlijke invloeden. Wat strijd! Wat wederwaardigheden! Wat eenheid insgelijks, vermits alles samensmelten komt in één ontzaglijk akkoord, ter eere Gods.

De christelijke kunstenaar staat te midden van het vraagstuk en bezit, ter oplossing een ongeevenaarde kracht : de overtuiging.

Twijfelzucht miste steeds scheppende kracht... Geen overtuiging is gelijk aan diegene welke uit de geloofszekerheden voortvloeit. Het geloof draagt de kunst. De kunst omsluit het Geloof, schenkt hem hare uitdrukkingsmiddelen, en het lyrisme, dat buiten de bedding stroomde, jubelt, door het Geloof afgedamd, uit de ziel op, in een zang van liefde en dankbaarheid tot Hem die de bron was van dien zang » .

Stellig kan de christelijke kunstenaar niet onbeperkt de driften schilderen. Doch de liefdedriften zijn het heele leven niet, Alles hangt af van de wijze waarop men schildert. Wij zullen, voorzichtig zijn zooals Racine, wij zullen den rooftocht van het vleesch op het gebied van den geest afweren. In God zijn het Schoone, Ware, Goede versmolten. Door onderdanigheid aan Hem die grooter is dan hijzelf verbeurt de christelijke kunstenaar zijn vrijheid niet. Met zijn gelaat naar God, staat hij vaster dan wie ook op kunstgebied. Hij moet zich niet afvragen : « Is dit zedelijk of niet » Daar hij in het schoone het zedelijke en het ware aantreft, heeft hij zich alleen om net schoone te bekommeren : daardoor zelf zal hij den eerbied voor liet goede bewaren » .

Ghéon streeft verder naar het voortbrengen van volks-, van gemeenschapskunst,

« Niets echter belet ons, ook voor de schouwburgen uit de wereld te schrijven en christelijk tooneel te scheppen ten behoeve van - de ongeloovigen... Doch dat is een andere zaak » .

Bedoeld wordt door hem een kunst genietbaar door allen, open voor allen zonder onderscheid van ouderdom, noch ontwikkeling, voor de geringe luiden de gestudeerden, voor klein en groot.

Zulk een tooneel is wenschelijk. Het is mogelijk, want het bestond in Griekenland ten tijde van Eschylus en Sophocles, in Engeland, onder Elisabeth ; in onze provinciën gedurende de middeleeuwen. De Renaissance heeft den schouwburg van het volk verwijderd. Sedert bestaat de « besloten schouwburg » in tegenstelling met den socialen schouwburg.

Het volkstooneel, het tooneel kortweg, wil eene gedachte en een gebied. Ik stel de katholieke gedachte voor .

« Stukken van mij werden beter vertolkt door knapen of meisjes van zekere colleges of patronaten dan dit zou geschied zijn door middelmatige beroepsspelers. Gij kunt u niet verbeelden wat uitslag met hen te bereiken valt, als men zich een weinig inspanning getroost. »

Aanmoedigend voorwaar, klinkt dat voor onze kringen; voldoende bekrachtigd werd dit vertrouwen te Lokeren.

Op « Patronaattooneel » ziet de schrijver Ghéon niet met verachting neer. Er zijn middelmatige schrijvers, er zijn geen lagere kunstsoorten.

De schrijver droomt ervan de patronaten als uitgangspunt te nemen, de beste spelers te vereenigen in flink-opgeleide modeltroepen, die een paar maal 's jaars plechtige voorstellingen zouden geven, en de provinciën door zouden reizen. Versieringschilders, toonkunstenaars, dichters zouden oprijzen en men zou, naar Gaston Baty's wensch, kunnen droomen van de vereeniging van alle kunsten in het volledig drama, katholiek naar geest en schoonheid . De schrijver brengt hulde aan zijn voorgangers :

Jean Thorel, aangemoedigd door Mgr Gibier en Pater Bessières, de eerste-die-begreep dat een nieuwe, christelijke geest de tooneelkunst moest bezielen en twee fijne mirakelspelen schreef. Hij stierf te vroeg, en met hem werd een gansche wereld van schoonheid begraven. Van Claudel vindt hij dat deze zijne esthetische eischen zoo hoog stelt dat het volk voorbijgaat, zonder er iets van te vatten .

Ziedaar beknopt weergegeven Ghéon's leer. Hoe hij die zelf toepaste gaan wij in een volgend artikel na.

Stellig is de christelijke godsdienst een onuitputbare bron van inspiratie, schoonheid, van allerheerlijkste voorstellingen, van onovertrefbare lyriek. Doch tegen het bovennatuurlijke in het drama voerde o. a. Verschaeve allerstevigste bezwaren aan in zijn zoo gewaardeerde encyclopedische studie over Vondels drama tegenover het drama in het algemeen. Uit de studie van het drama door, de eeuwen heen kwam hij tot de slotsom :

« De mensch in het drama moet zelf en eigenmachtig zijn leven bewegen... zijne vrijheid en dus zijne natuurlijkheid, mag door niets vreemds, niets van buiten beïnvloed worden. Die hooge geheime krachten moeten niet geloochend worden, hun bestaan mag met klank worden bevestigd (noodlot, voorzienigheid, wonder) doch haar overwinnende macht, moet gelijk in 't leven zelf in 't duister werken.

De genade mag ook zegepralen : bekeeren, sterken tot martelaarsmoed en verzaking als bij Polyeucte, maar men moet dan naar waarheid over Polyeucte kunnen schrijven wat Brunetière er over schreef: « Polyeucte est assurément la plus humaine des tragédies de Corneille. Plus « naturels» que ceux de Sabine et d'Emilie, les sentiments de Sevère, de Pauline, de Polyeucte sont d'ailleurs moins « extraordinair es » que ceux de Rodrigue du Chimène. Nous rentrons dans l'ordre commun. »

Om 't even wat de natuurlijkheid bedreigt, verhindert ons menschelijk meegevoel en verlamt den greep van het drama op ons dan, hier valt het natuurlijke samen met het gewone.

Het hoofdmiddel om aan de lijnen van 't drama de noodige beweging te geven is het teekenen van karakters. Zij dragen de handeling... Een karakter is niet een eenvoudig drifttype, maar een heel bizonder uit een eigen driftenmengsel gegroeid mensch.

Zonderlingen of uitnemingen zijn 't evenmin, maar toch iets eigens genoeg om aan 't concreet d.i. 't eenig ware leven te kunnen gelooven . In «De Nieuwe Eeuw » drukt Peter Van der Meer zijn schrik uit voor bijbeldrama's, « Waarom zouden we die bijbelserie onderwerpen niet. een tijdje laten rusten... Het ligt mij verre om het bijbelsch onderwerp als verouderd of niet pakkend genoeg te beschouwen. Ik zou eer willen zeggen « het is te zwaar voor de moderne kunstenaarshanden. Wij moeten er af blijven... »

Dit klinkt al te vreeselijk-streng en rigoristisch-algemeen. Alles hangt natuurlijk af van de wijze waarop het onderwerp behandeld wordt. Een menschenziel, zelfs een schijnbaar eenvoudige, is al zoo'n ingewikkeld iets. Het vraagstuk van de werking van de genade, van het bovennatuurlijke is iets, waarvoor ook de geleerden sidderen. De behandeling van een heiligenleven, - om het even hoe --vereischt buitengewone kieschheid, een lezen in de ziel.

Ook de heiligsten -- op de eenige Onbevlekte na -- hebben in zich de gevolgen van de erfzonde omgedragen, velen hebben den prikkel van de driften in hun lichaam voelen stoken; zijn gevierendeeld geweest door God en Lucifer, die worstelden om hun ziel. Zij droegen als een vracht het menschelijk lichaam.

Van angst hebben zij gegild. Verlaten lagen zij soms als dorre woestijnen. Voor hen liep de weg naar het Paradijs vaak over doornen van den boetweg en tranen van smart oh berouw vertroebelden menigmaal hun God-zoekende oogen.

Ontelbaar is het heer der heiligen, vol wemelende verscheidenheid uit alle standen, van iederen stam, met de meest-verschillende karakters : zachten en vurigen, droomers en ijveraars. -- Voor iederen heilige past verschillende handeling . Keuze te over, doch de kunstenaar moet wijs weten te kiezen. Een onder de vele moeilijkheden bestaat hierin dat hij den stralenkrans niet wegrukken mag die om hen schittert, doch tevens zijne uitverkorenen niet ontmenschelijken mag. Meer heilig-wordenden dan reeds heilig-gewordenen neme hij. Is de strijd uitgestreden, wordt gejuicht : « Niet ik leef, God leeft in mij », dan is geen drama mogelijk. Jezus, Maria, Johannes de Dooper, Aloïsius, de heiligen van lyrische verrukking en opgaan naar God, de beschouwenden kunnen geene dramahelden zijn. Beeldt men ze op het tooneel uit zoo als zij waren, zonder de heiligschennis waaraan men zich ten opzichte van Joannes b.v. zoo menigmaal schuldig maakte, dan kan men -- ik schrijf nogmaals Verschaeve na -- « bewonderen het lyrische, het epische, het didactische... maar toch ondergaat mij niet hetzelfde gevoel als onder het lezen van drama's van Sofocles, Racine en Shakespeare, enz. » .

Aan behandeling van het wonderbare zijn immer veel gevaren verbonden. De indruk kan soms lang niet stichtend, eerder verkeerd zijn.

Horatius (in zijn brief « ad Pisonesi ») schreef : (( Vele zaken zult gij voor de oogen verbergen, die fluks van den tegenwoordig-sprekenden verteld worden. » (Vertaling Vondel.)

Zeer velen oonder ons kunnen niet meer genoeg gelijk worden aan kinderen om sommige voorstellingen te genieten. Onder de wonderen kieze men diegene, waarin het gemakkelijks, het veiligst, het algemeenst geloofd wordt.

Het verstand bevestigt wel dat « bij God alles mogelijk is», dat de Schepper niet gebonden is aan physische wetten van zwaarte, enz. doch, bij een voorstelling, houde men rekening er mede dat de mensch daar is met zijn zinnen, met zijn oogen, en men niet te veel van hem eischen mag.

Verder zij men niet uitsluitend. Men vermijde « des Guten zuviel » de eentonigheid, de herhalingen en zorge voor afwisseling. « Te veel zoet bederft de maag. » Er moet een heiligen-tooneel zijn. Er blijve echter plaats voor een ander.

Eigenaardige moeilijkheden bestaan insgelijks wat den stijl betreft. Het Evangelie is de groote leerschool : eenvoudig en beeldrijk, natuurlijk en verheven, aardsch doch vol hemelsehheid:, menschelijk-goddelijk zooals Christus;

Hoogdravendheid, houterigheid, verschrompeldheid, misbruik van didactiek zullen gewone klippen zijn.

Zij die zich aan het schrijver van heiligenlevens zetten, zouden met Joannes moeten kunnen getuigen : « In dien tijde hoorde ik een stem uit den Hemel mij zeggen : Schrijf. »

(1) Revue Catholique des Idées et des Faits, 24 November 1922..

(2) Samengevat in Het Vlaamsche Land, 3 Februari 1923.

(3) Saint Maurice. Inleiding.

(4) Inleiding Jeux et Miracles.

(5) Voordracht te Leuven.

(6) Idem

(7) Inleiding Jeux- et -Miracles (Bl. 211) De schrijver zelf bestemde Saint Maurice niet alleen voor de geloovigen maar ook voor de wereld.

(8) Idem (bl. 15-16-17)

(9) Inleiding Jeux et Miracles (bl. 21)

(10) Artikel in Almanach Catholique Français van 1923. -- Te lezen insgelijks over Claudel. -- Verschàeve: Uren bewondering voor-groote kunstwerken. (bl.98 Voetnota).

(11) Uren bewondering voor groote kunstwerken. Boekdeel III. (bl 108-113).

(12) Overgenomen Het Vlaamsche Land, 17 Februari 1923.

(13) On ne sairait traiter l'histoire, de Sainte Cécile comme celle de Saint Gilles du'Gard, celle de Sain Louis comme celle de Saint Armel, ni celle de Saint Maurice comme celle de Saint Alexis. Question de tact, de convenance, de soumission à l'objet. (Ghéon. Inleiding tot Saint Maurice).

(14) Aangehaald werk bl. 154.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Lodewijk Dosfel: Henri Ghéon: zijn t... 1923-03
    (author) Lodewijk Dosfel • Cyriel Verschaeve • Henri Ghéon • Jean Racine • La farce du pendu dépendu • M. • Lodewijk Dosfel • heiligen • ghéon • Jeux et miracles pour le peuple fidèle • Vlaamsch Volkstooneel • leven • (date-year) 1923 • Joost van den Vondel • schrijver
  2. ◼◻◻◻◻ Anon.: "Gudrun" door het Vl... 1922-04-15
    vlaamsche • Cyriel Verschaeve • leven • M. • Joost van den Vondel • drama • Vlaamsch Volkstooneel • volkstooneel
  3. ◼◻◻◻◻ Lodewijk Dosfel: Molière, bij zijn d... 1922-03
    (author) Lodewijk Dosfel • Pierre Corneille • schrijver • M. • Lodewijk Dosfel • Jean de la Fontaine • Jean Racine
  4. ◼◻◻◻◻ Anon.: Nieuw Katholiek Toon... 1923-03-25
    heiligen • Henri Ghéon • La farce du pendu dépendu • Vlaamsch Volkstooneel • ghéon • (date-year) 1923
  5. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
    leven • M. • drama • William Shakespeare • (date-year) 1923 • schrijver
  6. ◼◻◻◻◻ Jan Boon: Tooneelrenaissance i... 1924
    Vlaamsch Volkstooneel • Cyriel Verschaeve • Henri Ghéon • leven • La farce du pendu dépendu • vlaamsche • William Shakespeare • volkstooneel
  7. ◼◻◻◻◻ H.: Over Tooneelkunst: H... 1920-11-04
    Cyriel Verschaeve • vlaamsche • Vlaamsch Volkstooneel • volkstooneel • leven
  8. ◼◻◻◻◻ Leo Galle: Walter Hasenclever's... 1931-10
    Pierre Corneille • Vlaamsch Volkstooneel • Sophocles • William Shakespeare • Jean Racine
  9. ◼◻◻◻◻ J.B.: Nieuwsjes uit de too... 1929-03-25
    Cyriel Verschaeve • vlaamsche • Vlaamsch Volkstooneel • Paul Claudel • volkstooneel
  10. ◼◻◻◻◻ C.Q.: "Jacob van Artevelde... 1927-05-15
    Vlaamsch Volkstooneel • Cyriel Verschaeve • vlaamsche • volkstooneel