Een ronde, opgeruimde, stevige Vlaming is die Gaston Martens, -- één, die levenskracht te veel heeft... In zijn eerder beenigen, gezond-rooden kop, schitteren een paar vinnige oogen. Onder den sterk belijnden neus lacht een zinnelijke mond. Iets oerkrachtigs gaat er uit van dien nog jongen man, die aan literatuur doet en toch met bei zijn voeten staat in het volle leven van elken dag... Verfijnd werk verwacht men niet van hem, wél pezige, bonkige scheppingen, waaraan niet gepeuterd noch gefignoleerd werd en die het product zijn van altijd leuke, dikwijls scherpe waarneming...
* * *
Zulte leefde in de vredigheid van het veie Leie-landschap en geen mensch dacht er aan de peiselijkheid te gaan verstoren van een dorp, waarvan in Vlaanderen niemand sprak... Het degelijke bier, dat Gaston Martens in dien zegenrijken tijd brouwde, bezat gewis niet de eigenschappen van Audenaardsch en Sotteghemsch, zoodat zelfs voor de fijnproevers onder de Vlaamsche liefhebbers van gerstennat den naam « Zulte » onbekend bleef... De brouwer Martens moest zich als tooneelschrijver ontpoppen om de aandacht van de kleine Vlaamsche wereld te vestigen op zijn lieflijk geboortedorp. Dat gebeurde reeds tijdens den oorlog, toen hij te Gent, op 3 April 1918, zijn eerste ernstige poging op tooneelgebied liet opvoeren. Het stuk had hij «Beatrix» gedoopt... Toen de vrede was gekomen over ons geteisterde land behoorde Martens aldra tot de jonge schare, die zelfs de meest pessimistisch-aangelegde en moedwillig dwarskijkende Vlaamsche critici, zou verplichten te gelooven in een renaissance van het tooneelleven... Schmidt, Putman, Martens kwamen aan het woord en hun stemmen bleken krachtig genoeg om in de slaperige theateratmosfeer zoo iets als een illusie van nieuw leven te wekken. Achtereenvolgens liet Martens verschijnen: « The Golden River » en « De Zot », « Paus van Hagendonck », « Derby », « Prochievrijers », « Boksers », « Sint Pieters-nacht», « Lakske », « Leentje uit het Hemelrijk », « De groote Neuzen »...
Rijp en groen ondereen !
Een definitief werk heeft Martens tot nog toe niet geleverd. Er bestaat evenwel aanleiding te over om het van hem te verwachten.
Niet alleen omdat Martens daar woonde, werd Zulte bekend in Vlaanderen. Zulte leeft in zijn werk. Hij heeft de eigenaardigste typen uit zijn streek op de planken gebracht. Als ge met Martens door Zulte wandelt zal hij U wellicht de herberg wijzen, die hij « den Bonten Os » doopte en waar al de prochievrijers komen leute maken met de gezonde, blozende Catho, en U het huis toonen van Bolle Verbuyck, den oolijken beenhouwer, «die uit zijn kleeren bot en wiens vel te kort wordt». Hij zal U brengen in den « Derby », waarheen Emmy de pootige jockey's lokte, en in 't Hemelrijk, waar Désiré en August, buiten weet van Aspasie-de-Kwene, druppelkens kwamen snoepen om Leentje te zien... De nonnekens, die ge op uw pelgrimagie door de dorpsstraten ontmoet, zullen U doen peinzen aan den wijsgeerigen Paus van Hagendonck. Want, met meer recht nog dan van Buysse, kan van Gaston Martens worden beweerd, dat hij « leeft te midden van zijn onderwerpen ». Hij wordt letterlijk overweldigd door hetgeen hij in de werkelijkheid waarneemt. Hij schept daarin een oneindig behagen. Het laat hem niet meer los. Het obsedeert hem. Hij moet het op de planken brengen. En dit doende schijnt hij zich te vergenoegen met een transpositie, waarbij hij zich veel minder bekommert om de uitwerking van een conflict, dan om de kleurige weergave van eigenaardige, meestal oubollige menschen in een karakteristiek milieu. Martens behoort tot het ras onzer heimatkunstenaars, die zich in hun kleinen kring zoo dolletjes amuseeren, dat ze zich maar luttel bekommeren om het groote leven daarbuiten. In hun kunst althans vindt men daarvan geen spoor ! We weten wel, dat veralgemeening altoos uit eten booze is, en, waar het Martens geldt, zou men ons kunnen verwijzen naar stukken als «The Golden River» en «Sint Pietersnacht». In het eerste behandelde hij het sociale vraagstuk, dat het leven der vlasbewerkers van de Leiestreek beheerscht. Het andere drama brengt de uitwerking van een moreel conflict met zuiver geestelijken ondergrond op het tooneel. We kunnen enkel betreuren, dat beide drama's niet behooren tot het beste van Martens' reeds vrij uitgebreide productie.
Uit de beschouwing van dergelijke stukken blijkt, dat de psychologische analyse niet binnen het bereik van schrijvers kunnen valt en hij zijn aangeboren talent geweld moet aandoen om ze te voltooien.
I
PAUS VAN HAGENDONCK
Gaston Martens schildert zijn omgeving: menschen en toestanden van te lande. Hij laat zijn personen hun natuurlijk omgangstaaltje spreken, doorweeft zijn vlotten, doch niet steeds raken dialoog met eigenaardige, pittige gewestelijke uitdrukkingen. Wat hij in het leven zag, brengt hij op behendige wijze op de planken over. Gaston Martens is een opmerker, een die vooral de eigenaardigheden en hebbelijkheden van de menschjes uit zijn omgeving ziet en onthoudt. Zijn schepselen zijn meestal scherp getypeerd. De schrijver dikt enkele trekjes soms wat veel aan, waardoor het dieper-menschelijke in zijn figuren niet steeds gebaat wordt. Tot karikatuur vervalt hij echter nimmer. Heel veel gebeurt er niet in Martens' tooneelspelen, zelfs niet in het meer bewogene en soms naar het melodramatische overhellende spel van de Leye, dat « The Golden River » heet. Maar ook de innerlijke actie, de dramatiek van het zieleleven, ontbreekt veelal. Alleen in «De Zot» kan er bij de hoofdfiguur -- Lieven -- op ontwikkeling in 't gevoels- en geestesleven gewezen worden, al valt het niet te loochenen, dat de groote psychologische lijn, waarlangs het personage evolueert, steeds meer vervaagt naarmate het declamatorische in de uitingen weliger tiert. Gaston Martens zet tafereeltjes naast elkaar. Hij schildert, poost gaarne bij een detail, en verbreekt daardoor wel eens het evenwicht van zijn werk. Zoo in «De Zot», b.v. wanneer hij met liefde het aardige beeldeken van Kroeske -- den rondreizenden vertinner -- bewerkt. De grootste verdiensten van Martens' tooneelstukken zijn te vinden in de dikwijls voortreffelijke milieuschildering. Doch dit milieu blijft altijd gelijk. Zelfs de atmosfeer verandert niet. Deze opmerking werd ons niet ingegeven door het feit, dat stukken als «De Zot» en « De Paus van Hagendonck » gedurende drie bedrijven binnen een ongewijzigd decor spelen. In «Derby» worden de schermen veranderd, doch feitelijk blijft het milieu eender en de atmosfeer dezelfde het heele, lange stuk door. Op zich-zelf beschouwd is dit geen gebrek. Het wordt een euvel door het gemis aan handeling -- zoo psychologische als toffelijk-dramatische.
Dit nu blijkt ook het geval met «Paus van Hagendonck», voor welk stuk een titel als « Armhuis » heel wat beter passen zou. Van af het eerste bedrijf kennen we het milieu door en door, liever: we kennen de visie, welke Martens op dit midden heeft. Het schilderij is levendig en frisch van kleur. Enkele figuurtjes werden met liefde geteekend: zoo de brutale Jan, de drankzuchtige Pulle, het naïeve Landerke, dat met lichte toetsjes werd opgekleurd en op zichzelf een knusjes afgewerkt beeldeken is, en het oude Trieneke, Landerke's vrouw. De minst geslaagde uitbeelding lijkt ons deze van Pulle, die voortdurend als een slagwoord zijn verlangen naar drank herhaalt in een schor: Hij moet trakteeren! En Jan is «brutaal» zonder meer. Alleen in het laatste bedrijf wordt het dieper-menschelijke wakker in dien eeuwigen bullebak en dan geschiedt dit, wijl de auteur het niet kwaad achtte Jan's onvrijwilligen moord te stellen tegenover het zedelijke kwaad door den liederlijken Prins gesticht. Minder éénzijdig is de knappe karakteriseering van Landerken, zijn vrouw en hun verhouding van door den kloosterregel gescheiden echtgenooten. Hier kondenseerde Martens in een paar korte, mooi-geschreven, diep doorvoelde tooneeltjes de wrange tragiek, die het hart van die twee oudjes doorschrijnt. Hier vonden we de dramatische kern van zijn werk -- niet in de opdringerige figuur van den lawaaienden paus en nog minder in de verwikkeling door den prins teweeggebracht en waardoor de drie losjes naast elkander geplaatste tafereelen verbonden worden om een tooneelspel te vormen. De schrijver maakte van den scharminkeligen schoenmaker, door de diakenhuismannetjes om zijn wijze welbespraaktheid « Paus » genoemd, het hoofdpersonage van zijn werk. Dit is Paus werkelijk in zoo verre hij over elke persoonlijkheid van het armhuis en over elke, ook de geringste, gebeurtenis, welke zich binnen de vier kloosterpalen afspeelt, meent zijn gevoelens te moeten zeggen. Paus is zoo iets als de philosofeerende commentator van alles, wat de toeschouwer op de planken geschieden ziet. Paus doet zoo wat denken aan den sasmeester uit Sabbe's bekende novelle « De Filosoof van 't Sashuis ». Vergelijkingen maken zou hier kwalijk passen. Beide scheppingen verschillen grondig van elkaar. Toch zouden we aan Paus graag de frissche geestigheid toewenschen waardoor de van Cats-iaansche wijsheid doordrongen Brugsche wijsgeer zich onderscheidt. Er zijn oogenblikken, dat de Paus rake opmerkingen maakt en zijn dorpsche levensvisie in sappige woorden kleedt, doch somwijlen vervalt hij tot saai geredeneer.
Minder echt zijn figuren als de Moeder Overste, die met haar zalvend toontje, heelemaal geteekend werd naar een bekend schabloon, net als de beide Préblonds. De verboemelde « Prins » werd maar schimmig gekarakteriseerd. Hij verwekt de verwikkeling, welke de drie tafereelen bijeenhoudt. In het eerste bedrijf komt hij in 't armhuis, dat hij in de volgende akte verlaat met het door hem verleide Nelleken. Beiden keeren natuurlijkerwijze als wrakken terug vóór het doek voor de laatste maal valt. De ontwikkeling van deze intrige geschiedt heelemaal buiten het stuk : we zien er enkel de resultaten van. Bij het vervlechten dezer verwikkeling met de knusse schildering der armhuisomgeving is de schrijver soms wel wat willekeurig tewerk gegaan. Onbegrijpelijk en zeker niet in overeenstemming met de werkelijkheid is het feit, dat moeder-overste Nelleken zoo maar laat heengaan. Maar nog minder reëel blijkt ons Nelleken's terugkeer, na een betrekkelijk korte spanne tijds, als een afgeleefde vrouw.
Kan, in 't algemeen, deze intrige ons niet bevredigen, toch geeft ze in den loop van het stuk aanleiding tot het schetsen van mooie tooneeltjes. De inderdaad goed uitgesponnen nevenhandeling, die zich om de figuur van Leanderken ontwikkelt, levert daarvan een doorslaand bewijs.
Reeds hooger wezen wij erop hoe de milieuschildering schier niet varieert in den loop der drie bedrijven, waardoor het stuk dan een deel van zijn aantrekkelijkheid inboet bij gebrek aan een spannende handeling. Een betere afwerking van enkele nevenfiguren als Pulle en Jan, het scheppen van een paar kleinere intriges, lijk het avontuur van Leanderken en zijn vrouw, kon de verslappende belangstelling vernieuwd, de dramatische waarde van het heele stuk verhoogd hebben. Nu hecht de schrijver te veel belang én aan het gebabbel van Paus én aan het gebeuren met Prins. We hadden hem liever meer aandacht zien wijden aan het schetsen van kleine neventooneeltjes, waardoor hij ons de eigenaardige armhuisatmosfeer zou gesuggereerd hebben. Hij had het zeer eigenaardig bedrijf binnen de vier muren van een Vlaamsch klooster, waar oude mannetjes, oude wijvekens en weezekens verpleegd worden, voor onze oogen kunnen doen opleven. Dan ware « Paus van Hagendonck» wellicht geworden de tragi-comedie van het armhuis en een stuk, dat ook de tooneelen van Noord-Nederland zou hebben veroverd door zijn eigenaardigheid.
Lijk « Paus van Hagendonck » thans werd opgevat is het een verdienstelijk spel van een talentvol auteur, die wat kan en veel belooft. Het is een werk, waarvan een artistiek-aangelegd regisseur, die zin heeft voor groepeering en kleur, heel wat maken kan -- zoo hij over mooie schermen beschikt. De tooneelschikking op zich zelf kan dan een stukje Vlaamsch volksleven op de planken verwezenlijken.