In den Koninkl. Ned. Schouwburg; "De halfbloed" door Frans Demers

Victor J. Brunclair, 1933-03-03


Source

Pan, 1933-03-03 pp. 5-6


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Het realistisch toon... 1938-11-30
  2. ◼◼◻◻◻ Ernest W. Schmidt: Koloniaal Tooneel... 1935
  3. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Ned. Schouwburg. "Fa... 1933-11-25
  4. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Kon. Nederl. Schouwb... 1933-01-13
  5. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Ter nagedachtenis va... 1933-03-17

In den Kon. Nederlandschen Schouwburg

"DE HALFBLOED" door Frans Demers

In een door den heer Alfried de Geest afgenomen interview, spant F. Demers zich in om het argument te weerleggen, dat zijn stukken niet koloniaal zouden zijn. En hij aanvaardt daarbij een stelling, die we niet onbesproken kunnen laten, omdat ze ons, om niet te zeggen klakkeloos, dan toch betrekkelijk gewaagd lijkt. Wij citeeren :

«Ik ken geen enkel specifiek koloniaal tooneelstuk, noch bij Fabricius, noch bij Somerset Maughan, noch bij Lenormand, noch bij Gordon. »

Ofwel mangelt het F. Demers van elementair onderscheidingsvermogen, ofwel poogt hij het niet-koloniale in zijn werk te dekken door naar zijn meening gelijkaardige verschijnselen bij andere auteurs.

Laat ons uit zijn opwerping enkel Fabricius en Lenormand bezijdigen (want F. Demers argumenteert hier zeer oppervlakkig) en vooral stilstaan bij «Sonna», waarin F. Demers geen inlandsch konflikt wil zien.. Sonna vecht voor haar kind, maar dat doen alle moeders ter wereld, dus inlandsch is dat heelemaal niet.

De klakkeloosheid van deze bewering laat ons werkelijk tureluursch. Inderdaad, Sonna vecht voor haar kind, maar waar liggen de drijfveeren ? Liggen zij enkel binnen de gewonde moederliefde, die het bloed van haar bloed verdedigt of spelen er ook andere motieven. Je moet blind zijn om niet te zien, dat het precies de « haat » tegen een blanke plaatsvervangster is die Sonna tot verzet drijft. Niet tegen een plaatsvervangster zonder meer, maar tegen een « blanke » plaatsvervangster. Het dubbele, in zijn uitingsvormen gelijkloopende konflikt omvat hier de moederliefde en den rassenhaat. Het verraadt juist de meesterhand van Fabricius, in dezen, dat hij een « Einzelfall» uit de individueele psychologie wist te verbreiden naar de rassentegenstelling Oost-West, waarvan dit geval een pregnant symbool wordt. F. Demers stelt het wel eenigszins simplistisch voor, als hij meent in « Sonna » niets anders dan de lijdensgeschiedenis eener moeder te onderkennen, die overal zou te localiseeren zijn. De gevoelswereld van Sonna, haar teergeschakeerde fijnbesnaardheid blijven specifiek inlandsch en onvergetelijk is haar fatalisme in de uiteindelijke lotsonderwerping. waar zij doorwond blijft en geslagen. Wij zijn weinig tuk op orientalisme en exotiek, maar het moet worden toegegeven, dat Fabricius in die richting met «Sonna» een werk van standaardbeteekenis heeft geleverd.

En laat ons even maar verwijlen bij dit ongespeelde stuk van Lenormand « De Simoen » in zijn figuren Aeischa, de inlandsche vampiervrouw en Giaour, de teere dichter. Zij zijn werkelijk exotische typen en het geval waarbij zij betrokken zijn, wordt dan ook in een bepaalde inlandsche atmosfeer afgewikkeld.

Wij kunnen Demers' meening niet bijtreden als hij zegt :

« Ik geloof dat wij toch het recht hebben een tooneelstuk « spel uit de tropen » te noemen, van het oogenblik dat het zich in de tropen afspeelt. »

Wij zijn van oordeel dat, waar een stuk met zulk praedicaat wordt voorgebracht, er inderdaad mag worden verwacht, dat de schrijver aandacht zal verleenen aan de tropische gevoelswereld en dito atmosfeer. Is dit niet het geval, dan kan de ondertitel genoeglijk wegvallen. Schrijft b.v. D. de Gruyter bij « 'n Zomerzotheid» neer: spel uit Zutphen of Alkmaar? Schrijft Pagnol bij « Marius » : spel van de « Vieux Port » en de «Cannebière» ? Neen, deze auteurs kunnen het heusch stellen zonder verduidelijkende ondertitels, betrekkelijk de localiseering. Maar hun werk is daar om een bepaald konflikt uit een bepaald midden op te roepen en te belichten. De heer F. Demers moet het voor lief nemen, als wij zeggen dat wij zijn waarmerk « spel uit de tropen » niet aanvaarden en dat het ons eerder achterdochtig stemt. Althans, « Eva » was een gewoon driehoeks-drama, een banale overspel-geschiedenis, die overal kon plaats vinden, en waarvan een der deelnemers toevallig een kleurlinge was. Maar net zoogoed had Demers hier kunnen aan toevoegen : echtelijk drama op den Groenenhoek. Laat ons a.u.b. alle verhoudingen in acht nemen, heer Demers, en niet te onpas schermen met bepalingen, die volkomen overbodig zijn.

Het is vreemd te moeten vaststellen dat een man als A. de Geest zoomaar neerschrijft :

« Het is komisch vast te stellen, hoe men zich in Europa inbeeldt dat de drijfveeren der « Wilden » gansch anders zouden zijn dan deze van zoogenaamd beschaafde menschen -- alsof alle menschen niet beheerscht worden door de eeuwige roerselen der algemeen menschelijke driften, -- enkel de toestanden zijn ruwer en platter en hun materialiteit zonder verfijning, zonder schakeering, laat niet toe bij onze Kongoleesch-Afrikaansche bevolking onderwerpen te vinden die zich leenen tot dramatische bewerking. »

Ik wil me geen oordeel over Kongoleesche toestanden aanmatigen, want ik vertoefde nooit in het Evenaar gebied. Maar toch zeg ik : het feit dat A. de Geest er wel woont is geen bewijs dat hij het bij het rechte eind heeft. Als ik aan de Antwerpsche haven een neger observeer in doening en gezegden, en dit is mij vaak gebeurd, dan kom ik heusch wel tot de slotsom dat we hier staan voor een heel anders bewogen gevoelswereld. Het gescherm met «algemeen menschelijke roerselen» waarmee A. De Geest dit voor hem, we zouden haast gelooven hachelijke twistpunt wil liquideeren, behoort tot de gemeenplaatselijke psychologie, waarop wij niet verder ingaan. Dat is een gemakkelijke tooverformule om alles meteen te verklaren. En moeten wij in al deze uitlatingen des heeren de Geest niet doodgewoon een bewijs zien, dat het deze heeren functionnarissen ginder mangelt van observatie ? Als er werkelijk volgens De Geest in ons nikkerland geen dramatische stof te vinden is, waarom schreef Demers dan zijn «Halfbloed»?

Neenee : zoo verstaan wij de zaak niet. Als een auteur werkelijk koloniale dramaturgie wil leveren, dan moet hij de verantwoordelijkheid van zulke onderneming niet ontduiken en zijn opdracht in alle volstrektheid algeheel nakomen. Geen stukken met uithangbordjes a.u.b., want zulk een procédé lijkt me al te naïef. De uitzonderlijke vlag mag geen banale lading dekken. De belofte moet worden ingelost. Een spel uit de tropen moet zijn een spel uit de tropen, en alle rond de potdraaierij is daarbij larie. Een auteur die marginaliën rond zijn werk brouwt, wekt den indruk dat hij zijn tekortkomingen beseft en wil vergoelijken.

F. Demers zegt in zijn interview :

« ... dan bouw ik mijn onderwerp op, niet met mijn verstand maar met het hart, geloof me. »

Dat bouwen met het hart lijkt me een gewaagde architectuur. Het hart is een slechte geleider, begeestering en enthousiasme zijn slechte bouwmaterialen. Voeren rechtstreeks naar excessen en onvoldragenheid. Bezonkenheid alleen kan voor gedegen werk een waarborg zijn. Werk dat niet organisch geestelijk staat voltrokken, zondigt aan de bazis.

Allicht zal men ons voorwerpen, dat wij ons kritisch ontleedmes te opzettelijk aanscherpen. Wij doen het in F. Demers' belang, dat stellig niet eischt hem voorbarig over het paard te tillen.

Het schrijven beschouwt hij, naar eigen uitlating, als zijn natuurlijke roeping. Dat malheur gebeurt ieder jongmensen rond den ouderdom van 16 jaar en we hebben in den litterairen kweektuin van dichter Pol de Mont kunnen nagaan, tot welke onherstelbare onheilen dit kan aanleiding geven. Een raskunstenaar, waarde Demers, geeft niet zoo hoog op met zijn natuurlijke roeping. Zij zit hem in het bloed, en blijkt uit zijn gewrochten. En God behoede U voor het grootste torment dat U zou kunnen overkomen : dat van de zoozeer door U begeerde uitsluitend letterkundige carrière. Een « homme de lettres » is reddeloos voor het leven en de kunst verloren. Er zijn al teveel litteratuurproducenten. Daarom, vervoeg hun rangen niet.

Tot de Scheppingsgenade is alleen hij geroepen wiens leven geteekend staat door beproeving en wijsheid. Ik hoop hartsgrondig dat dit wonder over U vaardig worden zou, en U behoeden voor veelschrijverij en dit al te kinderlijk autogobisme, waarvan de al te lawaaierige reclame rond uw werk een uiting is.

De tragedie van den halfbloed nogmaals willen veraanschouwelijken, is voor Demers lang geen gemakkelijke opdracht. Ligt in ons geheugen niet de Sienjo van Fabricius en zal Demers vermogen hier even aangrijpende psychologische beeldvormen te ontwerpen? Wij kunnen alvast aanstippen, dat deze halfbloed het zonder voorbehoud haalt op « Dolle Hans » en dat F. Demers zijn eigen theoretizeer en de beschouwingen van A. de Geest, als zou in onze kolonie geen dramatische stof te vinden zijn, glansrijk logenstraft. Het onderwerp en de uitwerking hebben ons werkelijk van zijn tropische observatie overtuigd. Zeker, er zijn tekortkomingen en lang geen kleine, maar daartegen wegen de verdiensten doorslaggevend op. Tafereel I verplaatst ons in een van de tallooze internationale agentschappen der kolonie, die onder bestuurschap staat van den mesties Jean Joubart. Eerste feil : als werkelijk de haat tegen halfbloeden zoo heftig is als F. Demers het ons wil doen voorkomen, dan is de aanwezigheid van een kleurling aan het hoofd van zulke onderneming een onmogelijkheid. Om wille van het openbaar prestige zou hij daar door een internationale reisinstelling niet worden geduld. F. Demers zal toegeven dat hij te eener zijde het rassenkonflikt in zijn openbare uitingen negeert en, wij zullen het later bewijzen, te anderer zijde te onaanvaardbaar forceert. De konflikten die F. Demers verwekt, blijken dan ook inderdaad kunstmatig. Als halfbloeden worden geweerd en de ondergeschikte De Loo weigert op grond van het gelaatskleurverschil gehoorzaamheid aan Joubart, zijn chef, dan is langs de andere zijde beschouwd het bestaan van vriendschapsbetrekkingen in den vorm van regelmatige huisbezoeken, uitgesloten met denzelfden De Loo. Gaan de blanken ginds werkelijk zoo prat op hun gelaatskleur, dan zal die De Loo zich wel wachten zich met een mesties te kompromitteeren, al is die dan ook zijn chef, wat trouwens in het licht van het rassenvraagstuk betwijfelbaar is. Wat ervan zij, Demers heeft in I de aanleiding tot het konflikt neergelegd en zij het dan met o.i. middelen die niet heelemaal logisch aandoen. De uitwerking daarvan brengt onmiddellijk een geweldig dramatisch potentiaal. Door den onwil, om niet te zeggen de openlijke vijandschap van zijn bediende, verscherpt bij Joubart het minderwaardigheidsbesef en komt in hem meteen de rebellie tegen deze onrechtvaardigheid los. Daarrond wentelen episodische figuren van een rake natuurgetrouwheid: Maniba, de neger die machienschrft kent en die van de Europeanen den bril als teeken van waardigheid heeft overgenomen.

Het stille spel met dezen bril is heel het tafereel waard.

Nu krijgen we in II een babbeltje tusschen de vrouwen van Joubart en De Loo, en daar toont Deniers de zwakheden van zijn psychologische teekenkunst. Hij stelt de vrouwen over het algemeen in het licht eener slappe en semi-perverse erotiek. Het gebazel over Anna's blooten rug is daarvan een uiting.

Er verschijnen dan figuren die heusch monumenten zijn : Mandefu, de ontwikkelde neger, die de weldaden der blanke kultuur in den vorm van geestelijke begaafdheden mocht ervaren en die voor zijn onderdrukte landgenooten het sein van den opstand wil geven, waartoe hij Joubart den tusschenstaander (half neger, half blanke) noodig heeft. Verder nog Vergoot, een koloniaal, die van den blanke alleen de huidskleur heeft en van de inlanders alle ondeugden overnam. Deze verdierlijkte cynicus Vergoot vertelt over kolonisatie dan ook gedenkwaardige dingen. Nu legt Demers het dubbele element van het dramatische klimaks vast : de aanscherping van het inferioriteitsgevoel bij Joubart, allen gaan hem om zijn huidskleur verachten, en de stille druk van Mandefu die op grond van deze vernederingen stilaan Joubart zal bewegen de leiding van den negeropstand op zich te nemen. Hij wil aldoor speculeeren op de afkomst van Joubart en stelt dezen laatsten dan ook in tegenwoordigheid van zijne inlandsche moeder. Demers heeft dit weerzien niet tot een theatraal moment uitgewerkt, maar in alle soberheid aangrijpend gehouden.

Samengu, de moeder, een morsig nikkervrouwtje, kan hem slechts afkeer inboezemen. Anna geeft haar een zoen om daarna in snikken los te breken. Samengu lacht kinderlijk verblijd en half onnoozel om Anna's liefdeblijk en Jean Joubart blijft stug terzij staan.

Nu nadert het konflikt zijn hoogtepunt. Joubart, de getrapte, wil craneeren. Hij begeeft zich naar een restaurant waar blanken komen. De patroon wijst hem de deur. Hier worden, naar ons inzicht, de feiten wel wat vervalscht. In Amerika kan men inderdaad nog lezen :

Toegang verboden voor honden en joden.

of « No colored people », maar onder den Evenaar achten wij zooiets uitgesloten. Joubart komt voor het gerecht, ironiseert en banvloekt daar de blanke beschaving en komt achter de tralies.

Jammer dat Demers deze gebeurtenissen, waarin het kardinale punt van zijn stuk schuilt, laat plaats grijpen tusschen de pauze. Dat is de grootste tekortkoming in zijn werk, omdat de directheid van de tegenstellingen erdoor in het gedrang geraakt, en de ontknooping in dramatischen zin door onadekwate middelen wordt geforceerd. Joubart komt weer thuis, geeft nu eindelijk Mandefu, wien hij tot dusver een tegenstand heeft geboden die stilaan afblot, den handslag en sluit met hem het bestand de negers naar hun bevrijding te voeren. Anna is ondertusschen ziek geworden en hij zendt ze naar Europa (een volkomen overbodig tooneel, dat wij graag door dat van Joubart's openlijke aanklacht tegen de blanke kultuur hadden zien vervangen).

In het slottafereel zien wij dan Joubart die de houding van een plaatselijken Ghandi heeft aangenomen. Een groote zwakheid is daarbij de veronderstelling waarin Demers ons laat, dat Joubart enkel uit persoonlijken wrok tegen Vergoot, den ploert die Anna wou geweld aandoen, naar de negeremancipatie overslaat. Andere zichtbare teekenen van zijn ommekeer heeft Demers ons niet gegeven. Vergoot wordt in de brousse afgemaakt en de tamtans geven door den tropennacht het sein tot de rebellie tegen de uitbuiters en de verdrukkers. Daarop valt het doek.

Als wij het stuk van Demers met de dramatiek als toetssteen overzichtelijk ontleden, zien wij dat hij slechts heel zelden het kader van het huiselijk drama heeft overschreden, en het konflikt eerder binnenkamers heeft gehouden.

Een werkelijk dramatisch geldige oplossing van zijn onderwerp ware er slechts gekomen met de veraanschouwelijking van psychologische momenten waaruit Joubart's evolutie in tooneelmatige feitelijkheid zou zijn weergegeven geworden. Als « konkrete » gegevens, waardoor zijn overgang naar het negerdom wordt gemotiveerd, krijgen we enkel bij den aanvang van het stuk de ongehoorzaamheid en het verwijt van den ondergeschikte De Loo, die den afkeer van de blanken voor de mestiezen moet bewijzen en nog ergens in het stuk de opwerping van een inlander, dat hij wel door een blanke wil gerammeld worden maar niet door een halfbloed.

Men zal toegeven dat dit als aanleiding voor zoo'n geweldige evolutie bij Joubart eerder magertjes aandoet. De veruiterlijking van deze evolutie werd dus niet volgens de eischen der psychologische logica doorgedreven. Demers stelt ons telkens voor voldongen feiten, en dezer geleidelijke afwikkeling loopt niet met innerlijke overgangen evenwijdig. De eigenlijke handeling speelt zich niet af aan het voetlicht, maar achter de schermen. Tusschen het konkrete gebeuren en het spel der zielkundige elementen gaapt al te zeer een hiaat.

Waarin ligt de oorzaak van dit in gebreke blijven? Demers komt ons nog voor te zijn een zeer talentvol litteraat maar een eerder zwak dramaturg. Wat hij voorhands nog moet trachten te bereiken is : het scenische gebeuren omzetten tot een reeks ontladingen van psychologische spankracht. Er kan bij Demers nog niet worden gezegd dat hij tooneel levert volgens de juiste eenig geldige toepassing : vormgeving van innerlijkheid. Hij belicht zijn figuren nog te onrechtstreeks litterair, frazeert te veel over hun innerlijke bewogenheid, zonder in alle directheid haar veruitwendiging in het gebeuren te bereiken.

De litteratuur evenwel is van de allerbeste. Ik aarzel niet te zeggen dat sommige paginas van Multatuli er bij verbleeken. Maar met een litterairen bril krijgt men nog geen theaterkijk.

Bij vroeger werk (o.m. Eva) vergeleken, is deze « Halfbloed » van Demers zeer stellig de stap van een zevenmijlslaars. Hij heeft in de rangorde der evolutie mijn verwachtingen onvoorwaardelijk overtroffen en zonder den minsten twijfel moet het worden vastgesteld : hij wordt wat. Hij heeft de stof van den dramaturg en als hij nu de gemakkelijke letterkunde afbonjourt, komt alles glansrijk terecht. Zonder litterair ornaat ware deze «Halfbloed» heusch uitgegroeid tot een epische gestalte waarin de vrijheidsbeweging onder den Evenaar geweldig zou worden saamgebald. Nu blijft het he1aas een episode waaraan Demers door litterairen ballast verhinderd, niet vermocht de volkrachtige dramatische wending te geven.

Het mangelde de zes tafereelen van intense concentratie. Van bijkomstigheden te veel : o.m. het huiselijk geval met Anna, van essentie te weinig : bijv. de voelbare druk van de blanken op de inlanders, die wij enkel vernemen uit de op zichzelf inzake stijl zeer hoogstaande betoogen van Mandefu en Vergoot. Intake typeering haalt deze Vergoot het zelfs op de centraalfiguur, die, al te mat en te schimmig werd gehouden, spijts haar schier bestendige aanwezigheid op de planken.

De vertolking werd ons met een summum verdiensten geboden. Aan de spits R. Angenot, die met een magistrale soberheid deze centraalfiguur langs al haar gevoelsvlakken heeft belicht. Door den auteur eigenlijk verplicht als passief buitenstaander heel het gebeuren bij te wonen, wist hij waar hem daaraan even schaarsche deelachtigheid werd toegemeten, toch aangrijpend reliëf te geven aan zijn optreden. Het heftige slottafereel met Vergoot heeft hij meesterlijk gespeeld, en de verbitterde geslotenheid waarin hij omgord zat opengespleten tot wrange tragiek die hunkert naar verlossing.

Anna was voor J. Van Santvoort een rol vol mogelijkheden. Vooraf moeten wij vaststellen, dat die huismoederlijke figuur wel wat vloekte in het kader. Anna heeft Jean in Europa ontmoet en aldaar liefgekregen. De blanke vrouw die een mesties trouwt, kan onmogelijk de psychische structuur van deze Anna hebben. Anna was een sentimenteel, moeilijk uit den bakvisch ontborsteld vrouwtje. Wij hadden haar eerder gewenscht in het genre « superwoman », niet overgevoelig maar scherpschrander, een « femme du monde » kortom, die den kleurling om wille van zijn exotische charme huwt, zonder in het minst manziek te zijn. Nu kregen we een haast banaal huismoedertje, wier verzuchtingen en wier overgave de doorsnee-sentimentaliteit niet overschrijden. Haar offer voor Jean leek erg op keukenheroïsme, want nauwelijks zegt Jean, dat hij zijn betrekking kwijt is, of de bom barst en zij geeft lucht aan haar mistevredenheid.

J. Van Santvoort's prestatie getuigde van een zeer grondig begrip van den uit te beelden wezensinhoud. Te onthouden was haar tooneel met Vergoot, waar zij Jean met heftige slagvaardigheid verdedigt.

Zonde was het dat E. Koch zich voor dit onaanzienlijk eindje rol van Samengu in den schoensmeer moest zetten.

Het verloopen bleekgezicht Vergoot kreeg bij J. Gevers de juiste aksenten. Zijn schaamtelooze brutaliteit en zijn cynisme werden zeer suggestief weergegeven.

A. Van Thillo muntte uit door plastische zegging in de rol van den latenten oproerling Mandefu.

W. Cauwenberg stelde zijn De Loo met de noodige weerbarstigheid samen.

In II verscheen Nora Gevers als Mevr. De Loo. Zei haar rol nog stram. Wanneer wordt het ijzige debiet van deze zeer verdienstelijke kracht, die enkel training mist, warmer?

Ch. Janssens had met Mamba, den nikkerklerk een prettig eindje rol beet, ging bij de schrijfmachine te werk als een aapjeskoetsier.

Free Waeles was (Makabongo) een gemoedelijke en niet al te statige koning van de Kongo. Maar deze Indiaansche vredespijp was een overbodig requisiet.

De heeren W. Condés en L. Janssen volledigden het geheel.

De regie verried Ch. Gilhuys' meesterhand.

Milieuteekening was in orde, behalve daar waar werd toevlucht genomen tot Japansche waaiers.

De negerkraal in tropennacht, uit VI, muntte uit door belichting en vooral door zindelijkheid.

Heeft Ch. Gilhuys het negerdorp 1930 aan de Kielsche poort niet gezien ?

Het samenspel had vlotter mogen verloopen.

Het tempo was wel wat traag. .

Alles in Allem : F. Demers wordt een heugelijk verschijnsel in onze tooneellitteratuur. Uit dezen « Halfbloed » kan heel wat worden weg gesnoeid : o.m. Anna's vertrek. Ook de gesprekken met Mandefu kunnen merkelijk worden ingekort, zonder aan het geheel te schaden.

Nu houdt Mandefu ellenlange monologen in betoogtrant. Op de essentieelste tekortkomingen hebben wij hooger gewezen. F. Demers heeft ons een zeer geslaagd speelstuk geleverd, dat voor ons tooneel als een werkelijke aanwinst mag beschouwd worden.

Het applaus benaderde den bijval der sensatiestukken.

VICTOR J. BRUNCLAIR.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Het realistisch toon... 1938-11-30
    demers • Dolle Hans • jean joubart • joubart • De tragedie van den halfbloed • Frans Demers • Eva • Johan Fabricius • jean • anna • vergoot
  2. ◼◼◻◻◻ Ernest W. Schmidt: Koloniaal Tooneel... 1935
    tropen • demers • Dolle Hans • Eva • halfbloed • De tragedie van den halfbloed • geest • jean joubart • Johan Fabricius • jean • A. de Geest • Frans Demers
  3. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Ned. Schouwburg. "Fa... 1933-11-25
    Victor J. Brunclair • Marcel Pagnol • (date-year) 1933 • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (author) Victor J. Brunclair • Marius
  4. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Kon. Nederl. Schouwb... 1933-01-13
    Victor J. Brunclair • Een Zomerzotheid • (date-year) 1933 • Jan Oscar De Gruyter • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (author) Victor J. Brunclair
  5. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Ter nagedachtenis va... 1933-03-17
    Victor J. Brunclair • (date-year) 1933 • Jan Oscar De Gruyter • (date-month) 1933-03 • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (author) Victor J. Brunclair
  6. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Kon. Nederlandsche S... 1933-03-31
    Victor J. Brunclair • (date-year) 1933 • (date-month) 1933-03 • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (author) Victor J. Brunclair • werkelijk
  7. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Ned. Schouwburg. "Ma... 1933-12-16
    Victor J. Brunclair • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (date-year) 1933 • Jan Oscar De Gruyter • (author) Victor J. Brunclair
  8. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Kon. Nederl. Schouwb... 1933-03
    Victor J. Brunclair • (date-month) 1933-03 • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (date-year) 1933 • (author) Victor J. Brunclair
  9. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: K.N.S.: "Voor Zonson... 1933-03-18
    (date-month) 1933-03 • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (date-year) 1933 • Jan Oscar De Gruyter • (author) Victor J. Brunclair
  10. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Kon. Nederl. Schouwb... 1933-05-26
    Victor J. Brunclair • Een Zomerzotheid • Koninklijke Nederlandsche Schouwburg, Antwerpen • (date-year) 1933 • (author) Victor J. Brunclair