In « Het Geding van Onze Heer » heeft Paul de Mont op eigenaardige
wijze het passieverhaal gedramatiseerd en hierbij het schelste licht laten vallen op die
episodes, welke het best zijn zeer speciale opvattingen van het Christusdrama konden
dienen.
De schrijver beschouwt, naar hij zelf erkent, Jezus als een politiek veroordeelde.
We zullen ons niet onledig houden met het naspeuren van mogelijke toespelingen op
actueele toestanden, die er in dit drama gewis voorkomen. Paul de Mont's werk mist het
uitgesproken polemische karakter, dat we in een ander stuk met politieken ondergrond, nl.
in Anton van de
Velde's «Tijl» konden erkennen. De
schrijver-zèlf ontbreekt het, althans in zijn literair werk, aan strijdvaardigheid.
Daaruit volgt dat de satirische bedoelingen, die hij met de aloude stof der middeleeuwsche
diersage trachtte te verweven in zijn « Reinaert de Vos
», niet omgezet werden tot tastbare realiteiten, terwijl de politieke toespelingen, die
hij in «Het Geding van Onze Heer» wilde verwerken, zoo
weinig merkbaar zijn, dat we ze volkomen negeeren kunnen zonder de waarde van het werk te
verminderen of zijn beteekenis te verminken.
Vooral de zuiver menschelijke kant in het geding, dat O.L.H. tot den kruisdood voeren
zal, heeft De Mont
geïnteresseerd. Vandaar dan ook, dat, al blijft de Jesus-figuur het centrale punt waarrond
de heele handeling in de eerste vijf tafereelen wentelt, het volle licht valt op de
nevenpersonen en op de volksmassa, wier denken en voelen wordt gedramatiseerd. Hierbij
deinst De Mont niet
terug voor anachronismen in de taal, de opvattingen en de feitenvoorstelling. Het heele
bedrijf wordt nader tot ons gerukt. Het feit, dat Annas, Gamaliel, Agar, Samuel, Ruben-El-Keir, Joodsche hoogepriesters zijn blijkt, bij nader inzicht, een bijkomstigheid
wanneer men bedenkt, dat de machthebbers van onzen tijd in hun optreden tegenover Jezus
door geen andere drijfveeren zouden kunnen bezield worden. Het eeuwige treurspel der
menschelijke ongerechtigheid, dat reeds zooveel dichters hebben ontleed, wordt in het
drama Christi als het ware gesynthetiseerd. De dramatiseering van het eigenlijk proces
geschiedt volgens de thans gebruikelijke rechtsvormen met openbare debatten, getuigenverhoor en rekwisitorium. De wonderbare genezing door Jezus van soldaat Malchus'
oor, dat de impulsieve Petrus afhakte, vormt het thema, waaruit de pro- en
contra-argumenten van Jezus' veroordeeling ontstaan. In dit bedrijf geeft de schrijver
blijk van een onmiskenbare originaliteit van opvattingen, al kan hem het verwijt van
langdradigheid, voortspruitend uit een willen uitputten van het eens gekozen motief, niet
worden gespaard. In deze eerste twee tafereelen, die behendig: gedialogeerd zijn en bij
lezing werkelijk interesseeren, heeft De Mont te veel willen bewijzen! Zijn drama doet
derhalve, ook in de volgende tafereelen, als « novellistisch » aan. Het lijkt te zeer een
opeenvolging van gesprekken zonder sterke dramatische kern en niet bezield door voldoende
dynamische kracht om over het voetlicht heen het eens gewekte interesse van den
toeschouwer te boeien. Nogmaals wordt in dit drama van De Mont op schitterende wijze bewezen, dat uiterlijke
bewogenheid slechts één uitingsvorm is van de ware dramatiek, die woelt in de diepte van
het menschelijk gemoed. Er wordt door de hoogepriesters en door de massa-menschen, welke
zij leiden naar willekeur, met hartstocht geredeneerd, met groote gebaren betoogd, getierd
zelfs en gedrongen... doch deze beweging blijft uiterlijkheid. Ze is de vertolking van
scenische mogelijkheden, die er in De Mont's drama ten overvloede voorhanden zijn. Er
ontbreekt geen dramatische impuls. We gewaren ze af en toe, doch ze is niet krachtig
genoeg om al de zich opvolgende en ook logisch ontwikkelde tooneelen te bezielen. Sterker
van bouw en tevens rijker aan innerlijke bewogenheid zijn de drie volgende tafereelen. De
actie wordt verlegd naar het paleis van Pilatus, den Romeinschen landvoogd, die in dit
drama wel de eenige figuur is, welke karakteristiek kan worden genoemd. Pilatus belichaamt
een beminnelijk scepticisme, dat door zijn elegantie en zijn zin voor de relativiteit van
alle levensdingen, herinnert aan de filosofie van een Anatole France. Met sterker draden en ook directer
verbonden aan het Christus-drama is het tooneel bij Herodes, wiens lichaam door de wormen
wordt verteerd als straf voor al wat hij den Dooper aandeed. Hij beschouwt Jezus als de
verrezen Johannes, die hem genezen kan. Alles wil hij zijn weer levend geworden
slachtoffer schenken, zijn vrouwen, zijn schatten, zelfs Salomé! Herodes' wezen schijnt
wel een spiegel voor diegenen, welke enkel uit nood de Godheid aanroepen en zich dan van
Hem een beeld vormen geheel evenredig aan hun wenschen! Ook in dit tafereel blijft de
uiterlijke dramatiek overheerschend, doch daar ze in eng verband blijft met hetgeen er
roert in Herodes' wanhopige ziel, werkt zij sterker in op den toeschouwer. Dit is minder
het geval in het volgende bedrijf, dat opnieuw in de woning van Pilatus werd gesitueerd en
waarin de Joden er in slagen den landvoogd tot toegeven te dwingen en Jezus aan zijn
beulen over te leveren... Hier concentreert zich feitelijk alle dramatisch leven in het
wezen van den Verlosser, tegen wiens persoon de barning van al de ontketende hartstochten
breken komt. Jezus blijft passief: méér een lijdelijk mensch dan een God, die met
bewustheid de kroon der smarten draagt. Het zou moeilijk zijn, om niet te zeggen
onmogelijk, Jezus anders voor te stellen dan gelaten duldend... Zoo deed Rafael Verhulst in « Jezus de Nazarener ». Zoo deed eveneens Cyriel Verschaeve in zijn «Judas»...
Ook in het werk van Paul de
Mont treedt een oogenblik de Judas-figuur op den voorgrond. Hij stelt hem
voor als een koopman, die alles -- ook moreele waarden -- omzet in geld en maakt hem tot het
oerbeeld van den sjacheraar. Cyriel
Verschaeve's «Judas » incarneert de
geldgierigheid. Hij geniet van het klinkende geld als de vrek, enkel om het bezit ervan.
Verhulst boog zich
met een zekere ingenomenheid over Judas, dien hij voorstelde als een slachtoffer van den
twijfel...
Eerst in het laatste tafereel van De Mont's drama blijkt de goddelijkheid van Jezus.
Dit gedeelte van het stuk zal velen wellicht als overbodig voorkomen. Wij betreuren het
vooral, dat de schrijver enkel door geweldige uiterlijke effecten, die tot de techniek van
het spektakelstuk behooren, er in geslaagd is de impressie van het goddelijke te wekken!
Hier ligt het dramatische element buiten de scenische voorstelling, die erdoor beïnvloed
wordt en men kan niet beweren, dat de schrijver erin geslaagd is zijn stuk met een
verheven tragischen indruk te eindigen. Om dit doel te bereiken had hij kunnen in de leer
gaan bij de Grieksche treurspeldichters, die met véél soberder middelen het hart van den
toeschouwer met een gevoel van afgrijzen en van bovenmenschelijke schoonheid tegelijk
konden vervullen!
Het passiedrama van Paul de
Mont lijkt, bij gebrek aan wezenlijke dramatische elementen waardoor de zes
tafereelen tot een grootsch geheel zouden vergroeien in den geest van den toeschouwer, veeleer een opeenvolging van gedialogeerde hoofdstukken uit een sober uitgewerkt verhaal.
« Het Geding van Onze Heer » is meer episch dan
dramatisch. De groote dynamische stuwkracht ontbreekt en waar de auteur de analytische
voorstelling van individuen versmaadt om enkel algemeen-menschelijke typen, die
schematisch van opzet blijken, voor te stellen, daar heeft hij tevens een bron van
wezenlijke belangstelling en van originaliteit onaangeroerd gelaten. Hier rijst de vraag, die overigens reeds gesteld werd toen Verhulst zijn Nazarener ten tooneele voerde en
Verschaeve zijn Judas
liet spelen: Kan de Jezus-figuur aanleiding geven tot een pakkend drama? We willen ons
voor de toekomst niet verbinden door eenig afdoend antwoord. Wat De Mont, Verhulst en Verschaeve niet hebben gekund, wordt wellicht door een genialer aangelegde persoonlijkheid verwezenlijkt... Wel zij hier
gezegd, dat De Mont
zijn voorgangers niet is voorbijgestreefd al heeft hij op eigen wijze het passieverhaal
voor het tooneel bewerkt. Het komt ons voor of hij er niet in geslaagd is deze
originaliteit in conceptie en voorstelling te benuttigen. Daarom ontbreekt het hem te veel
aan scherpte en durf -- wat we reeds eerder vaststelden en wel naar aanleiding van « De Spelbreker », « Nuances »
en « Reinaert de Vos ». De Mont heeft iets van den eleganten, wijzen
scepticus, die de relativiteit van alle gebeurtenissen en dingen diep beseft en niet
verkiest te worstelen tegen hetgeen hij als onafwendbaar bevroedt. Den « Pilatus » uit
zijn drama, die met den landvoogd uit het bijbelsche Passieverhaal enkel het
handenwasschen gemeens heeft, moet De Mont met voorliefde hebben geteekend.
Wat ook ons heeft getroffen in dit bijbelsche spel is de afwezigheid van sterk
dichterlijke bezieling en vooral van echt-Christelijk gevoel.
En nu doet zich wel dit zonderlinge geval voor, dat, wanneer wij Het Geding, Judas en Jesus de Nazarener vergelijken, de evangelische gedachte het warmst opstraalt
uit het onder den invloed van Strauss en Renan geconcipieerde treurspel van Verhulst -- tot op dezen dag nog altoos het
waardevolste van al onze passiedrama's.