Reeds het eerste optreden van Ward Schouteden als tooneelschrijver, met het sprookjesspel « Reinhard en Renilde» (1923), waarin Maeterlincksche invloeden merkbaar zijn, bleek een verrassing. Van uit het hartje van het verwijderde Limburg klonk een nieuw dichterlijk geluid ons tegen. En in een voorrede, die de jonge Willem Putman voor de uitgave van Reinhard en Renilde samenstelde, juichte hij, dat ook deze nieuweling had afgebroken met « sentimenteelen salonprietpraat, dubbelzinnige slaapkamerscènes en lollige historietjes over dorpspolitiek...». Maar nu wilde het ironische toeval dat de fantast, die in Reinhard en Renilde de poëzie van het middeleeuwsch woud weer had doen zingen, enkele maanden later een stukje uitgaf, dat «Dorpsherrie» heette en waarin op zeer vermakelijke wijze en met nauw verholen spot de tribulaties van door politiek verdwaasde dorpelingen werden gedramatiseerd in tooneelen, uitmuntend door levendigheid in de voorstelling der feiten en bevolkt met leuke menschentypes: specimina van de Limburgsche mentaliteit op haar malst. En zoo verscheen de schrijver Ward Schouteden ons in zijn klein, maar interessant werk, onder een dubbele gedaante: als droomend fantast en als scherp-opmerkend realist. Maar, bij nader inzicht, waren er in Reinhard en Renilde elementen te onderscheiden, waarin een zuiver besef der levenswerkelijkheden tot uiting kwam, terwijl in «Dorpsherrie » ook waarneembaar was de neiging om, met aan het dagelijksche bestaan ontleende factoren, een nieuwe, vervormde realiteit op te bouwen, waarvan de afmetingen karikaturaal en grotesk bleken te zijn. Het was hoofdzakelijk als ironisch opmerker van den samenhang der feiten, en niet als een scherp beschouwer van het wezen der menschen, dat Schouteden zich deed gelden. Zijn verbeeldingskracht bleek hem vooral te hebben gediend om de lijnen en kleuren en verhoudingen, waargenomen in de werkelijkheid, op fantastische wijze te vervormen.
* *
Toen schreef hij « Jezabel» -- een droeve klucht in vier bedrijven -- waarin nogmaals de fantast ter hulp snelde van den realist, die Schouteden in wezen blijkt te zijn, om een groteske uitbeelding van het tragi-komisch levensspel te verwezenlijken... Het vergaat, naar onze meening, den kunstenaar Schouteden, die meer dichterlijk-gevoelig van aanleg dan dichter is, alzoo: Wat hij met vinnig speurende, scherpe blikken opmerkt, wordt door zijn nuchteren geest beironiseerd. Wat het voorwerp wordt van zijn spot, die nimmer als sarcastisch aandoet, schenkt hij, wanneer hij het uitbeelden wil, overmatige verhoudingen. En dit geschiedt door bemiddeling van zijn fantasie, werkend als een bolle spiegel, die de beelden met monsterlijke afmetingen weerkaatst...
In «Jezabel» krijgen we een op deze manier vervormd visioen te zien van de wereld... en wel bepaaldelijk van de kleine, bekrompen Vlaamsche wereld, waarvan Schouteden reeds een hoekje toonde in zijn «Dorpsherrie». Strevend naar het burleske, slaagde de schrijver er in aan de door hem in «Jezabel» ontworpen werkelijkheid, een algemeener beteekenis met symbolische waarde te leenen...
* *
In «Jezabel» stelt Schouteden de logge massa tegenover het zelfbewuste Gezag -- dit woord dan genomen in zijn breedste beteekenis en derhalve zoowel de wereldlijke als de geestelijke macht omvademend. «Jezabel» incarneert de onbeperkte heerschappij van den éénling over het onontwikkelde, afhankelijke volk. Jezabel is meid bij den pastoor, hoofd van vele congregaties en bonden, schepen van openbare werken en hygiëne en blijkt zich een dictatoriale macht te hebben aangematigd, die zij uitoefent met de medehulp van Dominicus Lampador, den gemeentesecretaris, en den koddig-krijgshaftigen veldwachter Klinkemaillie. Onder haar tirannij zucht het volk, dat slechts morren durft in stilte... Jezabel neemt allerlei maatregelen, die den gemeenen man ontstemmen: Philidoor, de blinde organist, werd afgesteld. Nu doolt hij langs 's Heeren wegen en zijn smartelijk aanroepen van Sint Filiaan, den patroon der verdrukte parochie, klinkt als een klagend motief het heele stuk door. Philidor is de jammerende Jeremias, maar ook de strevende idealist, die zich rekenschap geeft van eigen machteloosheid en tevens van de plooibaarheid van het gauw ontmoedigde en verschrikte volk! Ter bevordering van de openbare moraal doet Jezabel de bokkenvrouw uit het dorp verwijderen. De jonge Pierewiet, de vondeling door de gemeente bij het oude wijveken uitbesteed, zal na de verbanning zijner pleegmoeder naar het verbeteringsgesticht worden gezonden, want Jezabel vindt ergernis in het feit, dat de weeze Meerioos Mireine den knaap liefheeft en met hem vrijend wandelt langs heg en over steg.
Feitelijk zijn het knevelarijen van eerder geringen aard, waardoor de auteur de Tirannij tracht voor te stellen. Het kan zijn, dat door het felle contrast tusschen de bespottelijke, kleinzielige reglementeer-woede van Jezabel en de ten slotte toch ijdel blijkende maar daarom niet minder geweldige opstandigheid van het volk, dat in een pompeuzen vrijheidsroes zijn laatste weerstandskracht verspillen zal, de dichter heeft gepoogd aan het groteske van zijn wereldvoorstelling enormer verhoudingen te leenen. Hij is er gewis in geslaagd de kluchtigheid van het geval te accentueeren. Misschien wilde Schouteden er op wijzen, hoe het volk, dat tegenover de verwaarloozing van zijn hoogste en heiligste belangen van intellectueelen of moreelen aard, volkomen onverschilligheid aan den dag legt, wel tot de bevrijdende daad durft over te gaan wanneer óf zijn stoffelijke belangen bedreigd worden (De lantaarnopsteker krijgt minder loon -- de herberg van Joos wordt gesloten, enz.) óf zijn hart op een weeke plek wordt geraakt (het geval van het bokkenwijf en van Meerioos en Pierewit)... Maar de groote misdaad, die Jezabel tegenover het volk zou kunnen bedrijven, en waardoor óf de opstand sterker wettiging, óf de onverschilligheid van de enkel op materieële genietingen gespitste menigte een drastischer beteekenis erlangt, zien we nimmer gebeuren. Want het afstellen van den blinden Philidoor-den-organist, (welke snoodheid lang niet zooveel indruk op de tamme massa schijnt te maken als de zgn. verongelijking van Buisson-den-lantaarnopsteker), al wordt daardoor een meer verheven belang aangetast, kan niet beschouwd worden, mede vooral niet wijl de schrijver er overheenglijdt, als deze groote wandaad, die aan het verzet een tragische beteekenis kan geven en tevens de nadere bepaling van het stuk met de contrasteerende woorden «droeve klucht» zou wettigen. Er is in dat opzicht een tekort aan diepgang, waardoor de ontplooiing der «allegorie» bemoeilijkt wordt, in de zich opvolgende tafereelen uit de eerste twee bedrijven van « Jezabel». Al de gebreken, die Schouteden bij het volk -- bij het Vlaamsche volk -- gispen zal, duidt hij slechts aan. Hieruit spruit dan ook gemis aan klaarheid in zijn strevingen voort. Wie vollediger beseffen wil, wat wij bedoelen, denke slechts aan een stuk als «De Revisor» van Gogol, waarin de verhoudingen tusschen de op eigen voordeel azende Russische ambtenaren, en de onder de knevelarijen in hun stoffelijke belangen lijdende onderdanen, worden gedramatiseerd. Met dit drama vertoont Schouteden's «Jezabel», deze goedmoedige VIaamsche satire!, een wel wat meer dan oppervlakkige gelijkenis. Uitgaande van de realiteit, doch, dank zij de fantastische ordening in de opeenvolging der gebeurtenisjes en de karikaturale trekjes in de voorstelling der personen, zich op een algemeener plan verheffend -- op een hoogte, waar de feiten zoo doorzichtig worden, dat in de tragiek ook de comische elementen waarneembaar worden, en omgekeerd, -- daar ontwikkelt zich in de « De Revisor », de eeuwige strijd tusschen de individuen, die het Gezag vertegenwoordigen, en de amorphe, physische-sterke, doch geestelijk bevreesde massa.
Schouteden slaagt er niet in dit plan met « Jezabel» te bereiken. Hij moet nog zijn toevlucht nemen tot uiterlijke middelen, om het belang van het conflict, dat hij veel te lang uitrafelt in de eerste twee akten, op veeleer kunstmatige wijze op te drijven -- waarbij zijn gewis niet gering plastisch vermogen, zijn zin voor de schelle kleur en de karikaturale lijn, hem dienen.
In het allereerste tooneel van het stuk wordt het conflict ingeleid. Een paar gebeurtenisjes komen dan nog de tweespalt versterken. Maar om de eerste helft van het drama te vullen zijn er telkens nieuwe incidentjes noodig, die feitelijk alleenlijk herhalingen zijn van hetzelfde motief. En hier dienen wij dan nog op te merken, dat we wellicht ten onrechte gewagen van een conflict, hetwelk immers toch een botsing van tegenstrijdige gevoelens of gedachten is. Tot een tegen elkaar opstuwen van vijandelijke machten, tot een explosie, komt het eigenlijk nooit. Jezabel handelt... Het volk handelt... Beider machtsontplooiing gaat een eigen richting uit langs parallele lijnen. Waar Jezabel en het volk tegenover elkaar staan, malkander in de oogen blikken, krijgen we enkel de lijdzaamheid der massa te zien. Hier blijft de tekst van den schrijver in gebreke en wordt veel overgelaten aan de verbeelding van den toeschouwer, die zich voorstellen moet hoe de onmisbare kentering zich voordoet buiten het eigenlijke stuk om.
Die wending in de historie, waardoor het drama naar een hoogtepunt wordt gestuwd, is het directe gevolg van de wanhoopsdaad van Pierewiet, die in de pastorij dringt, juffrouw Jezabel in haar slaap verrast en heur de vlechten afsnijdt. Op het willekeurig verband door den auteur gelegd tusschen deze daad van Pirewiet en de bijbelsche geschiedenis van Samson, zullen we niet aandringen. De fantasie van Schouteden uit zich minder in ongemeene verbeeldingen dan wel in een willekeurige en soms zoo origineele als verrassende schikking van bizonderheden aan de werkelijkheid ontleend. Pierewiet's stout bestaan wekt de groeiende ontzetting, welke, als psychologische factor het heele derde bedrijf beheerscht.
De gansche gemeente wordt bedreigd. Allen zullen boeten ter vergelding van de misdaad aan juffrouw Jezabel gepleegd. Reeds daalt loodzwaar de verslagenheid neer over het dorp... wanneer Pierewiet zich zelf beschuldigt. En dat is de vonk die er noodig was om de massa te electriseeren. De door secretaris en veldwachter bedreigde Pierewiet zal niet aan Jezabel overgeleverd worden. Het volk staat op, verjaagt de tirannen... Met juichkreten begroet de menigte het rijtuig, waarin Jezabel vlucht... Het land is vrij...
Vrij... Hoe ijdel is de klank van dit woord, moet de wijsgeerig-aangelegde auteur, die beter dan het veranderlijke plebs de lessen der historie onthield, tot zich zelf hebben gezegd... De vrije massa staat onthutst zoodra de feestroes, die over allen vaardig werd, allengerhand afneemt in wildheid en verzadiging op de uitspatting volgt. Jezabel, door de opgewonden, dolle menigte ter dood verwezen, keert terug... Eén gebaar van haar hand is voldoende om het volk weer gedwee den nek te doen buigen en, tot een kudde samengetroppeld, te doen heenstrompelen. Het kleingeloovige volk, waarvan de auteur in vorige tooneelen de oppervlakkigheid, de lakschheid, den zucht naar overdaad en stoffelijke genietingen voorstelde om ze aan de hekelzucht van den toeschouwer prijs te geven, kan niet gered worden -- zelfs niet door een offer -- want de tijden zijn nog niet rijp. Het stuk eindigt op een reminiscentie aan de Ulenspiegel-legende van de Coster. Gelijk Tijl en Nele, gaan Pierewiet en Meerioos heen, op zoek naar het Geluk in de Wereld... Maar dat is zeer zeer vaag... zoo vaag als de heele symboliek van het werk.
* *
Want dat is wel de vraag, die ieder lezer of toeschouwer, welke zich niet geheel laat in beslag nemen door de werkelijk pittoreske tafereelen, stelt: Welke leidende gedachte heeft de oolijke Schouteden met zijn «Jezabel», dat toch een stuk met uitgesproken allegorische bedoelingen schijnt te zijn, willen dramatiseeren ? -- Een zeer vage strijd van het volk tegenover het Gezag? Heeft hij, die in het vierde bedrijf, na een zeer utopische broederlijkheid in uiterst onbestemde bewoordingen te hebben gehuldigd, de stuurloosheid van het zich vrij-voelende volk willen voorstellen, en op die manier de volkomen nutteloosheid van elk revolutionnair streven pogen te bewijzen? Geen woord uit den tekst laat ons toe deze gissing in een bevestiging te veranderen.
Of wilde de auteur een beeld ontwerpen van den strijd van het Vlaamsche volk tegen het Gezag?... Hij heeft in elk geval een Vlaamsch motief geënt op een zeer onbepaald omschreven vrijheidsdrang, waarvan we den geringen diepgang reeds eerder aantoonden. -- Het feit, dat op zeker oogenblik met een Leeuwenvlag wordt gezwaaid, geeft eenige vastheid aan onze veronderstelling. Dat we deze zekerheid ontleenen moeten aan het gebruik van een uiterlijk effectje, bewijst wel hoe zwakjes de symboliek van Schouteden's bedoelingen is. En het is toch de eerste vereischte van elke allegorie, dat ze direct den volksgeest treffen kan. Van het symbool op het tooneel moet de drijfkracht uitgaan, die de verbeelding van den toeschouwer tot beweging prikkelen zal...
Mocht deze laatste veronderstelling de juiste zijn -- en er is reden toe om het te gelooven -- dan is « Jezabel» een hekeling van den kuddegeest bij het materialistische Vlaamsche volk, dat zelfs niet in staat is de veroverde macht te gebruiken voor zijn ontvoogding...
Zoo bestaat er verwantschap tusschen de bedoelingen door Schouteden met zijn Jezabel nagestreefd en deze welke Anton van de Velde in Tijl in symbolen poogde vast te leggen... We wenschen beide werken niet te vergelijken. Het zou overigens ook bezwaarlijk gaan vermits hun auteurs zich op een zeer verschillend terrein bewegen. Maar én Tijl én Jezabel voeren tot dezelfde pessimistische conclusie: het Vlaamsche volk is nog niet rijp. Schouteden evenwel hecht aan den invloed van het «franskiljonisme » als sloopende kracht heel wat minder waarde dan Van de Velde het doet in Tijl. De bron van alle kwaad schuilt, volgens den schepper van Jezabel, in het volk zelf.
* *
Als een opvolging van geanimeerde, zeer sterk folkloristisch-getinte chromo's zijn we geneigd een stuk als Jezabel te beschouwen. Schouteden lijkt wel het procédé door Veterman en Timmermans gevolgd in «Als de Sterre bleef stille staan », op zijn beurt te gebruiken en met een niet te onderschatten consekwentie door te voeren. Hierdoor wordt feitelijk de verhaaltechniek toegepast ten einde de vooral naar logische of tijdsomstandigheden geschikte tafereelen aan elkaar te verbinden. Elk tooneeltje vormt een nieuw, uiterst klein dramatje met eigen dynamiek, die maar zelden voortwerkt in een volgend fragment. In het meer traditioneele tooneel straalt de dynamische kracht uit van de dramatische kern, waar omheen de tooneelen zijn gebouwd. De technische moeilijkheden, die bij den bouw van een naar deze laatste opvatting verwezenlijkt spel te overwinnen zijn, lijken ons heel wat talrijker dan deze welke door een naar het verhaal-procédé geschreven stuk opgeleverd worden! De kino, waarvan de productie dichter bij het verhaal dan bij het heusche drama staat, heeft wellicht schuld aan deze nieuwe orienteering van de techniek bij de jongere schrijvers, die de handeling, den gang van hun werk pogen te doen ontstaan uit de bewogen opvolging van tafereelen, liever dan uit de verdieping van een conflict... Van psychologische uitbeelding van menschen, van evolueerende karakters is er dan ook geen sprake in dergelijk werk. Van af de eerste tooneelen kennen we Jezabel, haar handlangers en haar tegenstrevers door en door. Het zijn overigens schier allen niets meer dan typen en derhalve geen volledige menschen. Ook lijken zulke personages veel op marionetten, die slechts een zeer beperkt aantal bewegingen maken kunnen.
En deze vaststelling brengt er ons toe even na te gaan, op welke manier een stuk als Jezabel kan worden vertolkt.
Het is onmiskenbaar, dat de schrijver den invloed heeft ondergaan van de Russische kabaretkunst, die in den jongsten tijd heel West-Europa door furore heeft gemaakt, terwijl hij blijkbaar niet onverschillig gebleven is tegenover de prestaties van de groote Russische balletten, inzonderheid van een dansspel als Petrouschka... Want in zijn werk vinden we terug -- in minder harmonieuse en zeer bescheiden verhoudingen -- dit verlangen om de beweeglijkheid der massa in bonte verscheidenheid en warrelige simultaneiteit te suggereeren. We denken ook aan de pogingen door Russische voorstellingskunstenaars beproefd om sterke indrukken te wekken door het vereenvoudigen der bewegingen tot hun essentieële lijnen.
«Jezabel» van Schouteden is een wild en weeldrig gegroeid, niet van alle onkruid gezuiverd werk, saprijk, gezond en vooral oprecht : de natuurlijke uiting van een eigen kijk op de menschen -- kortom: kunst, waarbij men zich niet genoopt acht het epitheton « wouldbe » te gebruiken... De schrijver heeft zijn drama in de zeer bepaalde, van fijne schakeeringen verstoken koleuren der oude mannekensbladen weten te verven. Niet met enkele bewustgekozen en op effect-berekende, folkloristische motieven heeft hij zijn spel doorweven: het is geheel met volkschen geest doordeesemd!
En dóór het stuk heen zien we zijn oolijken schepper, wiens blijmoedig optimisme, dank zij de nawerking van een weinig verfijnden doch gullen humor, niet door zijn satirische neigingen werd aangetast.