Modernistische experimenten: Michel De Ghelderode

Willem Putman, 1938-11-30


Source

Willem Putman, Tooneeldagboek (1928-1938). Antwerpen: Globus-uitgaven, 1938, pp. 230-138.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Robert Erkens: Een onnoozel hart in... 1930-07
  2. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
  3. ◼◻◻◻◻ Jan Boon: Argument bij Barraba... 1931-10-01
  4. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Beatrijs te Knokke-Z... 1938-11
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsche Volkst... 1938-11-30

MICHEL DE GHELDERODE

Zoo er onder de moderne dramaturgen in den lande één is, die ondanks malaise, crisis en onbegrip, niet «versagt» heeft, dan is het wel Michel De Ghelderode, de zeer begaafde, de durver, de ongemeene fantast, dien ik zonder aarzeling aan de spits plaats van heel de bent innovators -- en, laat ik er bij voegen, aan de spits van onze nationale tooneelliteratuur. Over De Ghelderode is onlangs een hulde-brochure verschenen (uitgave «l'Avant-poste», Verviers-Bruxelles, 1938), waarin o. m. de bekende criticus Camille Popeye aan het woord komt. Hij noemt onzen tijd ernstig en droefgeestig. Het publiek schijnt inderdaad bang te zijn van den vetten lach, die nochtans bevrijding omsluit. Men lacht nog slechts met de toppen van de lippen. En nu is De Ghelderode juist een schrijver, die terug aanknoopt met de middeleeuwsche traditie en bij voorkeur zijn onderwerp behandelt in den sappigen en nog al eens wat triviaal klinkenden toon van de klucht. Begrijpelijk schept dat meermaals onbehagen bij het moderne publiek...

De Ghelderode is een Vlaming. Hij schrijft toevallig in 't Fransch. Maar zijn taal is van Vlaamschheid doordrenkt, als ik mij zoo uitdrukken mag. Eigenaardig maar logisch verschijnsel : menig stuk van hem werd voor de eerste maal vertoond in de Nederlandsche vertaling.

In mijn besprekingen van de vertooningen des Volkstooneels is dikwerf van De Ghelderode spraak. Laat ik vooral aandacht geven aan het werk van hem dat in de Vlaamsche tooneelmiddens minder bekend is. Het Volkstooneel speelde van hem : «SINT FRANCISCUS», «BARRABAS», «EEN ONNOOZEL HART IN DE WERELD», DE STERRENDIEF». Vooral de speler Renaat Verheyen vond in deze stukken een rol naar zijn gading. Ik heb daar elders uitvoerig op gewezen.

Den literator De Ghelderode zullen we dan later leeren kennen in «MAGIE ROUGE», «HALEWYN», «LA FARCE DU GRAND MACABRE».

«MAGIE ROUGE» is de uitbeelding van een vrek, een waanzinnigen vrek, een gierigaard die in zijn drift de regionen heeft bereikt van de bestendige hallucinatie. In zijn donker huis zien we hem 's nachts opdagen, en zijn masker grijnst ons toe in het aarzelig licht van een kaars. Hieronymus heet hij. Hij heeft dit huis gekocht omdat niemand er van wilde. Het staat te midden van een gewezen kerkhof, en het is bezocht door een spook. Om dit spook is hij zelfs dankbaar gestemd : hij bespaart er een nachtwaker mee.

...Langzamerhand komt er leven in deze gestalte ; hij eet uit een ledigen schotel ; drinkt uit een ledige kruik ; hij is gierig met stijl. Daar grabbelt hij in zijn koffer en laat het geld rammelen tusschen zijne vingeren. Zooveel florijnen met het beeld van den keizer, en zooveel met het beeld van de keizerin. Hij heeft een geniaal idee : hij zal ze dooreenmengen, ze doen koppelen...

Maar nog verder zal De Ghelderode het drijven. Zijn vrek heeft een mooie, jonge vrouw, Sybille, en hij eerbiedigt haar, omdat hij haar maagdelijkheid beschouwt als een schat, dien hij niet verliezen wil ! Hier echter begint de tragische klucht. Algauw bevroeden we dat het spook, dat hier rondwaart, minder onwezenlijk is dan Hieronymus denkt. Er klinkt heimwee in Sybilla's klacht; zij heeft honger en dorst...

Een statige bedelaar, Romulus, komt den vrek een lokkend voorstel brengen. Er is namelijk in de stad een zekere Armador, een alchimist, die het geheim kent goud te maken. Zoo Hieronymus hem een onderkomen verschaft, zal hij zelf zijn heelen koffer met goud gevuld krijgen. De vrek aanvaardt. Armador heeft echter een dienstbode noodig : Sybilla. Men begrijpt wat er gebeurt. De alchimist kruipt met haar in een kelder en sluit zich daar op, terwijl de vrek de wreede knaging aan zijn hart onder zengende woorden brengt. Als Sybilla verschijnt, vertoont zij goudvlekken op heel hare huid.

En dan gaat dat nog verder. De vrek ontfutselt aan Armador zijn geheim, en tevens den steen, waarvan het heet dat hij de onsterfelijkheid geeft aan al wie hem draagt. Maar intusschen slagen de trawanten van den indringer er in Hieronymus dronken te maken. Daar krijgt hij zijn eerste geld ; het is valsch. Maar hij rent er mede naar de stad ; hij wil vrouwen ; hij wil het groote feest vieren van wat hij denkt zijn dubbele verovering te zijn ; nu immers bezit hij het geheim van het goud en van de onsterfelijkheid.

Armador vlucht intusschen met Sybilla, ledigt den koffer en vult hem met valsche geldstukken. Tenslotte wordt Hieronymus in zijn huis gearresteerd wegens valschmunterij en naar den brandstapel gesleurd. Maar de vrek blijft troost vinden in den waan zijner onsterfelijkheid. En zijn demonische lach sluit het stuk, dat we ondergaan hebben als een soort nachtmerrie...

Dit «demonische» zullen we ook terug vinden in De Ghelderode's bewerking van «HALEWYN». Hier zijn we inderdaad ver van de «louterende» interpretatie van Anton Van de Velde. Deze Halewyn is een demon. En het meisje, Purmelende, dat door zijn huiverig lied bekoord hem te gemoet snelt, ondergaat hulpeloos zijn charme. Als ze terugkomt met het afgehouwen hoofd van den maagdenverkrachter, «een jonge leeuwin gelijk», zal zij het aan haar ouden vader en al de edelen van het hof vertellen... en haar verhaal zal de laatste aanzwelling zijn van het lied, dat geheimzinnig beeft over gansch dit gebeuren.

Als in een droom beweegt zich Purmelende, dragende in haar linker hand het zware zwaard dat haar niet toebehoort... en in haar rechter een afgehouwen hoofd. Purmelende drukt het tegen zich aan, en zal spreken in zijn plaats...

Eerst, haar gang, haar hijgende tocht in de obsedeerende sfeer van zijn lokkend lied... «Ik was licht en minder zwaar dan mijn lichaam getreden in een nieuwe wereld, geheel van goud en kristal, onder veelkleurige sterren ; een wintersch en toch warm heelal, waar onze woorden en gedachten hun zin verliezen... Door zulke streken tiegen de zielen, na den dood...»

En ze heeft hem ontmoet. Onmiddellijk was ze van hem en volgde gedwee haar lot. De lijken van haar zusters bengelden in 't geboomte. Hij plofte zijn zwaard in de sneeuw en maakte zich tot den moord gereed, en zei haar naam. Zonder ophouden zei hij haar naam, tusschen zijn tanden... Purmelende van Oosterland... Dezen naam te hooren gaf haar een rilling, bracht haar terug in de werkelijkheid, verjoeg den droom, brak de tooverkracht van het lied... terwijl de man zich boog, nam zij het zwaard en sloeg...

«Het hoofd stortte neer in de sneeuw, een vluchtend hoofd, terwijl een warme gulp mijn kleed bemorste en het dronken zwaard bonkte tegen de galgen...»

Zij heeft het hoofd opgenomen ; het kromp ineen tusschen hare handen en zong ; dan drukte zij haar mond op deze stervende lippen, en zoog er het lied en het leven uit... en het hoofd stierf...

...Maar op hare beurt sterft Purmelende na dit verhaal. Er is een plechtige lange stilte. Bewogen zegt de hertog van Oosterland : «Wat met dit meisje gebeurt is natuurlijk : dit jong hart is bezweken...» En later voegt hij er nog bij : «Dit alles zal wellicht onopgeklaard blijven...»

Wellicht is «HALEWIJN» lyrisch het zuiverste werk van De Ghelderode. De auteur benadert eenigszins de tonaliteit van Maeterlinck. Men denkt ten andere af en toe aan «Barbebleu» -- en zou het wel mogelijk zijn in deze sfeer van droom en dood een vrouwenfiguur te plaatsen, die niet eenige gelijkenis vertoone met de teedere Mélisande, van wie één snik, naar het getuignis van Dubech, het symbool werd van gansch een generatie ?

Maar de typische «manière» van Michel De Ghelderode komt allicht nog het scherpst en het rijkst tot uiting in dat wonder ding, dat «LE GRAND MACABRE» heet, en dat ik hier nog te vertellen heb.

Dat begint dadelijk met een ophefmakend feit: de dood, hier Nekrozotar geheeten, werpt uit den hooge steenen over de aarde. Zoo stoort hij aanvankelijk, maar zeer weinig, de zeer lyrische ontboezemingen van Adrian en Jusemina, een minnend paar, dat ergens te vergeefs een onderkomen zoekt. De dronken bedelaar Porprenaz wil echter heftiger op dezen steenenworp reageeren ; wanneer hij tegen een boom leunt, gaat deze aan 't rinkelen, alsof zijn twijgen belletjes droegen. Porprenaz klimt in den boom, maar een laars stampt hem naar beneden. Op de laars volgt een lijf, gehuld in een soort carnavalcostuum, dat ons het geheim der belletjes opheldert, en daar hebben wij dus den dood, die op deze wijze uit den hooge neerdaalt en ons het groote nieuws brengt, dat de heele wereld te middernacht vergaan moet.

Reeds is de onheilspellende komeet in de lucht verschenen en daar de dood, hier Nekrozotar, toch trawanten zoekt voor dezen laatsten tocht, zal hij Porprenaz gebruiken als lastdier. Hij is, zegt hij, na zooveel eeuwen slaap opgestaan uit zijn graftombe om de laatste beslissing des hemels uit te voeren. Wij zien de open gebroken graftombe. Ook de ronddwalende verliefden zien haar en zij vinden het een gelegen oord om er hun steeds hooger gespannen gemoed te ontluchten. De dood sluit ze op. Zij zijn, meent hij, zijn eerste slachtoffers.

Zij zullen zoodanig verrast worden, dat zij zullen meenen te sterven in een liefderoes. Uit de krocht stijgen hun stemmen op:

Adrian : Uw kleed smelt weg en gij zijt sneeuw in mijn knedende handen. Jusemina : O scheppende liefde, die mijn wezen een spil zijt van diamant. Adrian : Eeuwig ding. Jusemina : Gij, door wien ik adem.

In het volgend tafereel leeren wij den tweeden trawant, dien de dood zich uitkiezen zal, kennen ; hij moet in originaliteit noch kleur voor den eersten onderdoen. Vuidevolle is zijn naam en hij behoort tot de menschen, die in de sterren lezen en wijzen worden genoemd. We zien hem echter dadelijk in een minder gunstig daglicht, zooals hij op waarlijk koddige wijze wordt afgetroefd door Salivaine, zijn vrouw. Het is hier een huishouden, waar de man zich afsloven moet in bestendigen arbeid, terwijl de vrouw zich aan alle geneugten te goed doet. Een echte heks is deze Salivaine en ik vermoed, dat de auteur er een beeld in wil geven van alle tormenten, die een man kan hebben uit te staan. In elk geval, het beeld heeft omvang. En onze brutaalste cluyten schijnen kinderspel tegenover het taaltje, dat hier gevoerd wordt, en de slagen die hier vallen. Onze philosoof moet er zoowaar zijn broek bij neerlaten en dan blijkt gelukkig dat zijn achterfacies beschermd is door holklinkend metaal.

Als nu deze man het naderend einde der wereld aangekondigd ziet in den loop der hemellichamen, is zijn vreugde zonder palen. En aan den intusschen opdagenden Nekrozotar, heeft Vuidevolle slechts één wensch voor te leggen : hij wil het groote geluk kennen, eventjes weduwnaar te zijn, al ware 't maar een paar seconden. Aan dezen wensch wordt voldaan. Terwijl Salivaine haar roes vanwege het vele eten en drinken uitsnorkt, wordt zij in den kelder geduwd, waar zij den dood kan afwachten op een rustbed van ledige flesschen. Intusschen staat de hemel in rooden gloed. De noodklok klept. Het groote spel begint.

Het derde tafereel voert ons ten paleize. Natuurlijk is het een paleis a la Ghelderode. Twee ministers drillen den jongen vorst, Goulave, die stottert en zich oefent op een houten paard. Op zich zelf, en als parodie, is dit een geestig tooneeltje en amusante vondsten volgen hier elkander op. Eén van de ministers is vroeger stalknecht geweest en als men hem dit verwijt, wijst hij er op, dat hij den Auguasstal van Breughellande -- want zoo heet dit land -- naar behooren gereinigd heeft. Voortdurend maken de twee ministers ruzie en geven elkaar kaakslagen, maar telkens vraagt de jonge vorst, dat zij het belang van het land zullen stellen boven hun persoonlijke twisten. Wat gebeurt. Als de jonge vorst het eens vergeet het hun te vragen, leggen zij het hem op, met roerende eensgezindheid. Wat het stotteren van Zijne Majesteit betreft, daar schijnt niets tegen opgewassen en de ministers besluiten, dat de koning steeds spreken zal bij zulke gelegenheden, dat de stormachtige toejuichingen hem zullen beletten te beginnen. De lessen eindigen in een feestmaal en voor de eerste maal eet en drinkt de Koning met smaak. Het gevolg blijft niet uit : gaandeweg wordt hij dronken en moedig. Intusschen doen zich ook hier de teekenen van het naderend wereldeinde gelden ; de lucht gloeit als een reusachtige brand, en ontsteld komt het volk rondom het paleis samenscholen. Als de ministers op het balkon verschijnen , worden ze uitgejouwd. Het volk wil zijn Koning zien. Een vogel heeft intusschen geleidelijk berichten binnen gebracht, die ons op de hoogte stellen van de kosmische en andere omwentelingen. De ministers kiezen het hazenpad, maar Goulave vertoont zich aan de huilende menigte en zwaait een flesch als een scepter. Dit brengt bedaren. Een koor zwelt aan, Gambrinus ter eere.

Op dit oogenblik betrekt De Ghelderode, naar middeleeuwsch recept, het publiek rechtstreeks in de gebeurtenissen. Als het doek gevallen is, spreidt de roode gloed zich uit over de zaal en Nekrozotar trekt met zijn koddigen stoet dwars door de rijen toeschouwers naar het proscenium.

Het koor deint middelerwijl uit. Het wordt een huiverig lamento, waarin ten slotte een komisch motief doorbreekt (synthesis van De Ghelderode's opvatting) : «We zijn niet bang te sterven, maar we zijn bang niet meer te leven.» En elkeen gaat eindelijk roepen : «Spaar mij ! neem Pieter, Pauwol, Andries, mijn vader, mijn moeder, mijn vrouw, mijn man, mijn kinderen, mijn geburen... doch spaar mij...»

In het vierde tafereel zal het onafwendbare zich voltrekken, maar de auteur houdt niet op ons te verbazen. Nekrozotar is het paleis binnengetreden en vindt er den rijken disch ; Goulave ligt er onder en slaapt zijn roes uit. Hier krijgen 's doods trawanten het gedaan, dat Nekrozotar mede aanzit aan dit laatste festijn, en zoo vinden we hier een kern terug van het oorspronkelijke poesjenellenspel, dat aan deze transcriptie ten grondslag ligt. Ik kan het verder beloop er van niet even omstandig beschrijven. Weet dat de dood aan den roes der wijnen niet weerstaat. Het wordt een fabuleuze orgie. Over het bestaan der ziel is geworpen met dobbelsteenen. Te middernacht neemt Nekrozotar plaats op het houten paardje en te midden van een dol lawaai roept de dood : «in naam van den schepper vernietig ik». Een ijzingwekkende stilte volgt.

In nog twee tafereelen herbegint het leven. Wat is dit allemaal geweest? Een paniek, uitgelokt door een valsche voorspelling? Velen zijn van schrik gestorven. Wie blijft er over ? De goeden of, beter, de ridders van Cambrinus, zij die rustig in de taveernen hun laatste uur hebben verbeid. En in de eerste plaats Koning Goulave, die in het cataclysme zijn stemgebrek verloren heeft samen met zijn politici en nu zijn jolige heerschappij voeren zal over een herworden en gezuiverd Breugelland. Het jonge paar van den aanvang wordt uit de krocht bevrijd ; de dood is er weer verwonnen, en elegisch eindigt het spel in een rijpere herhaling van de ontboezemingen der geliefden :

Adrian:

Alles is puur en gereinigd. Trager gaat gij vanwege den schat, dien uw lenden dragen -- en voortaan zal ik uw stilte beluisteren om dat kleine hart te hooren dat klopt onder uw hart.

Jusemina:

Bij eiken kus van u eindigde en herbegon de wereld. Ik stierf ettelijke malen en stijg nu dubbel levend uit dezen zoeten dood. Gij zijt schoon, Adrian, maar ik droom van een man, die schooner is dan gij...


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Robert Erkens: Een onnoozel hart in... 1930-07
    Barabbas • Een onnoozel hart in de wereld • ghelderode • Michel De Ghelderode • Vlaamsch Volkstooneel • dien • Images de la vie de saint François d'Assise • wereld
  2. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
    (date-month) 1938-11 • leven • Michel De Ghelderode • Vlaamsch Volkstooneel • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  3. ◼◻◻◻◻ Jan Boon: Argument bij Barraba... 1931-10-01
    Barabbas • Anton Van de Velde • Renaat Verheyen • Michel De Ghelderode • Vlaamsch Volkstooneel • wereld
  4. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Beatrijs te Knokke-Z... 1938-11
    (date-month) 1938-11 • dien • leven • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsche Volkst... 1938-11-30
    (date-month) 1938-11 • Anton Van de Velde • lied • Renaat Verheyen • Michel De Ghelderode • Vlaamsch Volkstooneel • Halewijn • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  6. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsche volkst... 1925-04-04
    Anton Van de Velde • Een onnoozel hart in de wereld • Renaat Verheyen • Michel De Ghelderode • De sterrendief • Vlaamsch Volkstooneel • (author) Willem Putman
  7. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Dr. J.O. De Gruyter... 1938-11-30
    leven • Renaat Verheyen • (date-month) 1938-11 • dood • Vlaamsch Volkstooneel • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  8. ◼◻◻◻◻ Brunclair: Het Vlaamsche Volkst... 1930-05-10
    Michel De Ghelderode • Vlaamsch Volkstooneel • Een onnoozel hart in de wereld • ghelderode
  9. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Volksto... 1938-11-30
    Maurice Maeterlinck • (date-month) 1938-11 • Renaat Verheyen • Michel De Ghelderode • Vlaamsch Volkstooneel • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  10. ◼◻◻◻◻ H.B.: Een onnoozel hart in... 1930-04-26
    Michel De Ghelderode • Renaat Verheyen • Vlaamsch Volkstooneel • Een onnoozel hart in de wereld