Het Vlaamsche Volkstooneel; Anton Van De Velde
Willem Putman, 1938-11-30
Source
Willem Putman, Tooneeldagboek (1928-1938). Antwerpen: Globus-uitgaven, 1938, pp. 55-70.
Items that may be related to this text • More...
- ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Volksto... 1938-11-30
- ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Johan De Meester jr... 1929-07-07
- ◼◼◻◻◻ Willem Putman: De Lucifer van Johan... 1937
- ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Dr. J.O. De Gruyter... 1938-11-30
- ◼◻◻◻◻ C.: Onze Tooneelintervie... 1931-08-06
Allicht als van geen ander dramaturg is de loopbaan van
Het is niet mijn bedoeling nu verder, stuk na stuk, de evolutie van het
Vooreerst de auteur-regisseur
Met «HALEWIJN» namelijk werd het tweede lustrum van het
Het oude lied is den lezer bekend,
«Heer Halewijn zong een liedekijn, al wie dat hoorde wou bij hem zijn.»
Een koningskind is door het wonder lied bekoord, en wil weg vluchten uit het koninklijk slot, ondanks de vermanende woorden van hare ouders, die het onomwonden verklaren :
«Die derwaart gaen en keeren niet».
Maar haar broeder, die ook geraadpleegd wordt, zegt:
«'t Is mij aleens waer dat gij gaet als gij uw eer maar wel bewaert en gij uw kroon naar regten draegt.»
Deze uitspraak was den schrijver nuttig om ons zijn opvatting van de Halewijn-figuur mede te deelen. Misschien is ze zelfs de sleutel van zijn drama. De broer wil namelijk zijn zusje niet tegenhouden en den vroomen tocht niet beletten. Hij ook is jong en vurig en hij heeft het lied vernomen. Hij werd namelijk door den Koning, zijn vader, uitgezonden om Halewijn te bevechten en te dooden. Hij is terug gekomen in een zonderlinge stemming en niet zonder angst vertelt hij de macht van Halewijn's lied. Het is het lied van Halewijn's noodlot. Hij is geen gewone Blauwbaard, maar een mensch, die strijdt tegen de zonde, tegen zijn begeerten. Men zal opperen : hij was toch een moordenaar! Hij overtrad alle wetten ! Symboliek, meent Van de Velde in zijn inleiding, een zeer populaire en zeer duidelijke voorstelling van «de levenslange strijd tussen goed en kwaad, tussen «l'âme et la bête».
In zijn slot is de auteur er dan ook toe gedreven het eigenlijke lied te laten varen. Hij gaf Halewijn een lijfwacht van kwade gezellen, zijn ondeugden, de veelvuldige uitbeelding van zijn slecht «ik». Zij zijn het, de booze geesten, die zich aan de maagdenmoorden bezondigen, terwijl de goede Halewijn in rouw gedompeld is bij 't aanhooren van de klacht der moeder
«Wat hebt ge met m'n kind gedaan ?».
Het stuk wordt een bewogen zelf-analyse. Halewijn praat, te midden van zijn kwade gezellen. Zijn twijfel deint op en neer in soms woeste monologen. Hij vertelt, zegt gekke dingen. Het is een hartstochtelijk en uitgelaten «verpraten», met nu en dan een donkeren echten toon.
En dan komt plots, brutaal, het wonder. De booze geesten vertellen op hun beurt lolletjes. En het lolletje is wat laatst gebeurde : het maagdeken, dat kwam om Halewijn te redden... Maar hier hebben de geesten zich misrekend. Dit verhaal is voor Halewijn een lichtstraal. Hij doet de poort openen en daar hangt 's Konings dochter gekruisigd. De pijlen der booze geesten doorboren haar lichaam. Halewijn wankelt naar haar toe. Haar bloed komt over zijn hoofd. Hij trekt de pijlen uit de wonden. Hij draagt de maagd in zijn armen en legt haar op de tafel...
Als de Koning, die nu ook verschijnt, vraagt:
«Wat hebt ge met m'n kind gedaan ?»,
zegt de stervende prinses :
«Here vader, nu niet vragen... zie, het offer dat ik dragen kon, dacht ge slechts waan...»
En verder:
«Niet Halewijn groef mij 'n graf... Wel deze hier, en allen die hem knechtten Daarheen je vrake !»
Halewijn is in deemoed neergezegen. En nog fluistert de stervende maagd :
«Verzoen je met de mensen en met God.»
Deze gemilderde « Halewijn » -- men vergelijke met de « demonische » interpretatie van
«Wie jont me de slag om me los te rukken en te zwieren door uw goddelijke oneindigheid, God ? »
De vertooning stond in het teeken van een gespannen en beheerscht lyrisme. Voor de eerste maal was de regie aan een dichter toevertrouwd. Het was technisch allicht minder belangwekkend dan menig ander experiment, dat voorafging of volgde. Maar het was een harmonische uitbeelding zonder horten of stooten, bijwijlen nog een beetje onvoldragen, maar soms volstrekt gaaf en aangrijpend als tooneelbeeld.
Geheel anders is «TIJL II », een vervolg op «TIJL», en ongetwijfeld een stuk dat meer plastische dan dramatische stof bevat.
Vooreerst dan deze objectie : er is gemis aan climax, vooral wat het innerlijk gebeuren betreft. Dit stuk immers moet ons de zegevierende revolutie brengen, zooals ze verwezenlijkt wordt door Tijl-zoon, onder de bezieling van een wakker geschudden Lamme. Volstrekte tegenstelling met «TIJL I », waar we Tijl hebben zien wegloopen naar het verre eiland, bij de kaffers...
Nu, twintig jaar later, is hij terug gekomen. Wij stellen natuurlijk de vraag : wat zal hij doen ? Hij doet niets. In het derde bedrijf treedt hij niet eens op, en in het vierde komt hij eens kijken, wanneer de peperkoek-veldslag is uitgestreden, en laat zich toejuichen als een doodgewone generaal. We moeten dus besluiten dat zijn aanwezigheid voldoende was om aller moed op te wekken en de zegepraal mogelijk te maken. Wij onderstellen dat Tijl van zijn ver eiland alleen de gedachte en het plan heeft meegebracht om den vijand met peperkoek te bewerken. Het is niet veel. Ook is dit spel geteekend door een onloochenbaar decrescendo. Het derde bedrijf is -- na den hoopgevenden en spannenden inzet van I en II -- opgepropt met soms amusante, soms ontroerende bijkomstigheden, waaronder ik voornamelijk vermeld : het tooneel met de geestesbezwering en den monoloog van Chou, wanneer achter den rug van deze jonge dame de verzuchtingen van Tijl's volk kinematographisch worden geprojecteerd. Er zijn trouwens meer regie-vondsten van dezen aard, die ons boeien. Maar de draad zelf van het beloop lijkt ons doorgehakt en we vinden er slechts bij poozen stukjes van terug.
Rest dan het vierde bedrijf. Is het er noodig ? Misschien zijn wij op dit punt bevooroordeeld door het feit dat
« Het woord is aan het volk!»
Afgeloopen. Maar
Ontegensprekelijk echter werd dit vinnig en frisch gespeeld.
Maar ook aan werk van anderen zal
Hij heeft hierbij hoofdzakelijk naar charge gestreefd, en bereikte een zoo clownesken stijl dat degenen, die meenden in hem een soort tegenstrever van
Reeds bij den aanvang trof het opzettelijk-clowneske, dat hier een soort strak procédé werd. Het blijspel begint met een ernstig, zooniet tragisch tooneel tusschen den ongelukkigen koopman Aegeon en den rechter van Ephesus. Dit werd zoo voorgesteld : op het tooneel is een enorme weegschaal opgesteld ; in de eene schaal zit de rechter, in de andere de beschuldigde, en ze wippen gemoedelijk op en neer. Wanneer dan de koopman het verhaal van zijn lotgevallen ten beste geeft, doet hij dat opzettelijk in den toon van een jongetje, dat een schoolversje opzegt. Hij doet het zoo slecht en zoo onhandig mogelijk. We begrijpen de bedoeling van den regisseur: hij weet dat zijn spelers ongeschoold zijn ; hij laat ze optreden als marionetten, wien het gebaar is voorgedaan. De spelers volgen die wenken met de grootste nauwgezetheid, dat moet ik erkennen -- maar hoe levenloos en onbeholpen ziet er dat allemaal uit !
Bovendien werd op die wijze de vertooning schrikbarend monotoon. Er is nochtans voldoende afwisseling in een blijspel van Shakespeare. Deze regie schijnt evenwel alles effen en vlak te maken. Bovendien gaat de charge dan zoo overdreven worden, dat ze ophoudt komisch te zijn. Zoo is er een zekere knecht, die steeds met een buiteling op het tooneel komt neergeploft. Een enkele keer kan dat geestig zijn ; bij voortdurende herhaling is het nog slechts dom en vervelend. En dan, alles wordt zoo bestendig in een kwaden en geweldigen toon gezegd. Gedurende elk gesprek, waarin ons op een of andere wijze de intrigue nader wordt uitgelegd, zorgt de regisseur voor een afleiding om te doen lachen. En geen middel schijnt hem hier te grof. Op zeker oogenblik gaan zelfs een paar spelers in elkanders neus peuteren... en er is een bolvormig acteur, die met veel nonchalance een stuk lint uit zijn buik naar buiten trekt. Te midden van dergelijke wansmakelijkheden gaan de goede regie-vondsten dan natuurlijk verloren.
Laatste en grootste bezwaar: in dergelijke interpretatie verdwijnt nagenoeg de tekst, zoodat we niet in staat zijn het beloop der handeling te volgen. Mij dunkt dat een tekst van Shakespeare een andere behandeling verdient. Bovendien ligt heel het komische van dit blijspel in de ingewikkelde toestanden, van dewelke wij slechts een zeer vaag idee hebben. We zijn onvoldoende ingelicht...
Kortom, een vergissing, die niet eens kluchtig was.
De gemoderniseerde «BARBIER VAN SEVILJA», dien we een jaar later kregen, (we noteeren nu October, 1931) mocht beter bevredigen. Dit is overigens hoofdzakelijk een vroolijke lichte scherts, die men met minder gevaar voor mislukking transponeeren kon. Volgens het programma zou
«Wat mij betreft, hoopt niet mijn geest aan regelen, te onderwerpen. Hij is onverbeterlijk, en eens de klas van de «plicht» gesloten, wordt ie licht en speels zoodat je nog slechts met 'm ravotten kan. Als 'n bal op 'n raket vliegt ie hoog, duikt neer, schicht weer de lucht in om dan weer te duiken. Wil enig handig speler 'n partij aangaan, zo tussen ons beiden met de lichte bal van m'n gedachte, goed : indien hij met gracie en luchtigheid wil, is het spel me lief en kan de partij beginnen...»
Deze boutade werd blijkbaar gaarne overgenomen door den bewerker van thans, die zich verschuilt onder den naam
Kortom, het gehalte van
Hiermede is ook al het minder goede van de vertooning gezegd. Werkt dit spel niet op ieders lachspieren, is de geestigheid er van niet altijd van de beste soort, het valt niet te ontkennen dat hiervoor een ruime compensatie was geboden in wat het oog te zien krijgt. Prettige, luchtige décors, met volkomen smaak geordend. Een haast perfecte verlichting. Pittoreske kleedij, die menig verrasend détail biedt.
En wat een heerlijke muziek ! Het scheen waarlijk of de vertooning telkens op een hooger plan ging staan, van het oogenblik af dat Karel Albert met zijn orkest ingreep, en telkenmale hebben wij het betreurd dat hij zijn dirigentstokje neerlegde. Den echten onvervalschten humor, de bontste kwikslagen, vonden we ditmaal in de muzikale adaptatie, zoowel in de aardige balletten als in de humoristische aria's en de kleurige onderlijning van de plaisantste tooneelen...
Onder de regie van
Beter uitslag bekwam
«Ik zie... ik zie het Kindeke...».
Wel, dat was schoon. Ik heb menige rol van Jozef Contrijn niet kunnen waardeeren. Hij speelde den blinden herder. Hij WAS de blinde herder. Ik heb nooit een zoo schrijnende weergave van onbeholpenheid gezien. Maar hier was ze verwerkt tot stijl. En over de heele figuur van dezen armsten onder de armen straalde een groote klaarte, die ons allen met eerbied heeft bezield.
Terloops wil ik hier ook nog gewagen van de vertooning van «ASTRID», een spel van
«wederom een dier teekenen zal blijken te zijn, die een nog immer voortgaand geestelijk groeiproces verraden van den Nederlandschen geest.»
«Astrid» is een stuk van het geweten. Het geweten is hier een onweerstaanbare dubbele macht, die een ziel naar omhoog rukt -- macht, die werkt in het binnenste van de heldin, maar ook van buiten (door de heiligheid van haar gemaal) op haar inwerkt. Tusschen deze beide invloeden wordt zij, die door den leugen naar omhoog wilde, om zoo te zeggen ineengedrukt -- en deze vernietiging zal dan haar vaarachtigen geestelijken opgang mogelijk maken.
Het gaat hier namelijk om een zielsdrama dat slechts langs één factor tot ons kan komen: langs het woord, het schoone soms wat bloemrijke woord van
Het rest mij althans nog te spreken over een der beste geslaagde dingen, die wij aan
...«De Stad» is een "gedicht". De uiterlijke actie is er herleid tot een minimum. Het stuk leeft heelemaal in het woord en gij kent de moeilijkheid om het statige vers van
...Hier komen menschen bijeen en wisselen verheven gedachten in een verheven taal. Elke figuur is symbolisch. leder mensch vertegenwoordigt een levensopvatting. Het stuk verloopt als een opeenvolging van psalmen. Achter den gezegden tekst voelen we ergens in de diepte het leven van de stad, den strijd en den ondergang van de menschheid, de hergeboorte. De leiders staan op de hoogte. Hun opvattingen botsen tegen elkaar. Daar is Lambert de Besme, de politicus, die zich teruggetrokken heeft en, na de ondankbaarheid van de stad te hebben geleerd, nu de stad veracht. Zijn eenige troost is Lala, zijn mooi pleegkind, dat hij zou willen huwen. Stemt zij daarin toe, dan wil hij nog een nieuw leven beginnen en zich vanher ten dienste van de stad stellen. Maar Lala is het beeld der wispelturigheid. Zij keert zich van Lambert de Besme af en kiest Coeuvre, den dichter, die met haar den twijfel vertegenwoordigt.
...Voor het tweede bedrijf is het tooneel een kerkhof geworden. Hier graaft Lambert de Besme zijn eigen graf. Hij wil
« de werkman van den dood zijn, en niet meer de genoodigde van het leven. »
Hier, te midden van de dooden, worden gesprekken gevoerd tusschen hem en Isidoor de Besme, zijn broer, die de stad bouwde, den ingenieur die de stof beheerscht, doch die meer dan de anderen geplaagd wordt door het schrikbarend beeld van den dood. Volgens hem is er niets. Intusschen hooren we dat Lala, in haar zucht naar het onbereikbare geluk, Coeuvre, wien zij een zoon schonk, verlaten heeft en zich in de armen werpt van Avare, die jong is en wortelt in de werkelijkheid, een man van de strenge gedachte die zich voelt leven en « vrijheid » betracht. De wijze Lambert de Besme daalt neer in zijn graf ; zijn rol is uitgespeeld. Alleen. Isidoor de Besme, de ingenieur, blijft nu nog over, maar de stad keert zich tegen hem. Zijn wijsheid heeft hem tot niets gediend. Van al zijn opgravingen houdt hij slechts een safier over, dien hij aan Coeuvre schenkt. Middelerwijl brandt de revolutie in de stad los. De stad vernielt zich zelf. Vlaggen en bajonetten trekken voorbij. Op de punt van een degen grijnst het afgehouwen hoofd van Besme.
... In het derde bedrijf is het tooneel een puinhoop. Thyrse en Gerin, twee overblijvenden van het vernietigd volk, herdenken de revolutie die een zelfmoord was. Avare wil nu degene zijn, die op de puinen van het oude het nieuwe rijk sticht. Hij heeft er voor gezorgd dat de ondergang niet volledig was. Hij heeft de vrouwen en de kinderen beschermd. Hij is opgetreden als een soort dictator; door het geweld doet hij de rede zegevieren. Maar ook de rol van Avare is uit. Wie zal nu van een herboren stad de heerscher worden ? Avare kroont Ivord, zoon van den dichter Coeuvre en van Lala. Hij zal de Meester zijn,
«de Meester, die beveelt, die onderwijst en die vonnist, met een teedere bezorgdheid en met een onweersprekelijk gezag.»
...Het zal iedereen in het buitenland verwonderen dat het mogelijk is geweest ten jare 1929 in Vlaanderen een omreis te doen met een stuk van dergelijk geestelijk gehalte. Men make zich hierover evenwel geen illusie's. Het publiek dat deze vertooningen bijwoonde, was over 't algemeen weinig talrijk en verliet ten deele ontgoocheld de zaal. In dit stuk overweegt het cerebrale bestanddeel in zulke mate, dat het inderdaad van het publiek een geestelijke krachtinspanning vraagt, die dit publiek noodzakelijk moet afschrikken. Op bepaalde oogenblikken wordt op het tooneel minuten lang betoogd in zeer vage termen. Af en toe duikt een of andere anecdotische aanduiding op, waardoor in ons de hoop wakker wordt dat zich uit deze gesprekken een intrigue zal losmaken. Het is een hoop dat we gauw moeten laten varen. Stoute gedachten bestormen ons ; zangerige zinnen bekoren ons. Dat moet genoeg zijn. Mij is het genoeg. Maar voortdurend wordt hier schoonheid geboden op een plan, dat voor het gewone publiek onbereikbaar is. Het stuk is dan wat men pleegt te noemen « langdradig ».
Items that may be related to this text
- ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Volksto... 1938-11-30
Vlaamsch Volkstooneel • goed • regisseur • De klucht der vergissingen • Renaat Verheyen • vertooning • Michel De Ghelderode • tekst • (date-month) 1938-11 • William Shakespeare • Lode Geysen • Johan De Meester jr. • publiek • volkstooneel • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman - ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Johan De Meester jr... 1929-07-07
Anton Van de Velde • Renaat Verheyen • Renaat Grassin • Staf Bruggen • vertooning • woord • tekst • Vlaamsch Volkstooneel • Lode Geysen • Johan De Meester jr. • publiek • Paul Claudel • volkstooneel • (author) Willem Putman - ◼◼◻◻◻ Willem Putman: De Lucifer van Johan... 1937
Renaat Verheyen • Staf Bruggen • vertooning • Karel Albert • spel • Vlaamsch Volkstooneel • Tijl • bedrijf • Johan De Meester jr. • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Dr. J.O. De Gruyter... 1938-11-30
woord • verder • Renaat Verheyen • regisseur • (date-month) 1938-11 • tekst • Vlaamsch Volkstooneel • William Shakespeare • Lode Geysen • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ C.: Onze Tooneelintervie... 1931-08-06
Anton Van de Velde • De stad • Tijl II • velde • Karel Albert • Vlaamsch Volkstooneel • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen • Il barbiere di siviglia • Lode Geysen • Johan De Meester jr. • Renaat Grassin - ◼◻◻◻◻ Willem Putman: "De Knecht van twee ... 1938-11
goed • Renaat Verheyen • Staf Bruggen • (date-month) 1938-11 • Vlaamsch Volkstooneel • Lode Geysen • Johan De Meester jr. • publiek • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ Willem Putman: August Strindberg : ... 1925-01-03
regisseur • karel albert • vlaamsche volkstooneel • Karel Albert • Vlaamsch Volkstooneel • regie • Johan De Meester jr. • publiek • volkstooneel • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Piet Langendijk : "D... 1926-07-15
Anton Van de Velde • vertooning • spel • Vlaamsch Volkstooneel • Tijl • Johan De Meester jr. • volkstooneel • (author) Willem Putman - ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Anton Van de Velde :... 1926-02-09
Anton Van de Velde • vertooning • tijl • Edmond Rostand • velde • Vlaamsch Volkstooneel • Tijl • bedrijf • Johan De Meester jr. • (author) Willem Putman • muzikale adaptatie - ◼◻◻◻◻ Q.: "En waar de ster..."... 1930-02-24
Anton Van de Velde • Felix Timmermans • Renaat Verheyen • Staf Bruggen • vlaamsche volkstooneel • Vlaamsch Volkstooneel • Lode Geysen • Johan De Meester jr. • volkstooneel